ECLI:NL:TGDKG:2022:114 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/707790 / DW RK 21/433 LvB/WdJ

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2022:114
Datum uitspraak: 01-06-2022
Datum publicatie: 01-06-2022
Zaaknummer(s): C/13/707790 / DW RK 21/433 LvB/WdJ
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Klager heeft de hoogte van de vordering, na een uitgebreide bespreking ter zitting, niet langer betwist. Verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 1 juni 2022 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 14 september 2021 met zaaknummer C/13/697950 DW RK 21/80 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/707790 / DW RK 21/433 LvB/WdJ ingesteld door:

[  ],

wonende te [  ],

klager,

tegen:

[  ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [  ],

beklaagde,

gemachtigde: [  ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 22 februari 2021, heeft klager een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Klager heeft zijn klacht aangevuld bij e-mails van 25 februari 2021 en 2 maart 2021. Bij verweerschrift, ingekomen op 25 maart 2021, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 14 september 2021 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Een afschrift van de beslissing van de voorzitter is bij brief van diezelfde datum aan klager toegezonden. Bij e-mail met bijlage, ingekomen op 24 september 2021, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van

20 april 2022 alwaar klager en de gerechtsdeurwaarder met zijn gemachtigde zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 1 juni 2022.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Op 21 december 2018 is een dwangbevel van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) ten laste van klager uitgevaardigd ter zake het niet volledig betalen van een geldboete.

-           Bij exploot van 22 januari 2019 is het dwangbevel van 21 december 2018 aan klager betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

-           Op 18 april 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder beslag gelegd onder het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen ten laste van klager.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder:

a: incasseert met een niet kloppende hoofdsom;

b: betalingen dubbel probeert te incasseren;

c: onrechtmatig beslag op het inkomen van klager heeft gelegd, nu het te vorderen bedrag niet juist is.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.3 Uit het dwangbevel van 21 december 2018 blijkt dat klager op 4 juni 2018 is veroordeeld tot het betalen van een geldboete van € 240,-. Op 25 juli 2018 heeft klager een bedrag van

€ 125,- betaald. Het nog resterend verschuldigde bedrag bedroeg vervolgens, inclusief administratiekosten en verhogingen, € 167,-. Dit verschuldigde bedrag heeft klager op

25 januari 2019 aan het CJIB voldaan. Deze betaling heeft klager echter pas verricht nadat de gerechtsdeurwaarder het dwangbevel op 22 januari 2019 aan klager had betekend. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door de incassokosten en explootkosten bij klager in rekening te brengen, in totaal een bedrag van

€ 194,63. De gerechtsdeurwaarder heeft klager bij brief van 28 januari 2019 verzocht tot betaling hiervan over te gaan. Omdat betaling dan wel een reactie is uitgebleven heeft de gerechtsdeurwaarder op 18 april 2019 beslag op het inkomen van klager gelegd. Niet gebleken daarbij is dat de gerechtsdeurwaarder een onjuist verschuldigde hoofdsom heeft vermeld dan wel dubbel tracht te incasseren. Uit de door de gerechtsdeurwaarder overgelegde producties blijkt dat de gerechtsdeurwaarder klager bij brief van 24 februari 2021 tegemoet is gekomen door alle executiekosten te crediteren. Inmiddels heeft klager het totaal verschuldigde restantbedrag voldaan.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager erkent dat hij de laatste betaling te laat heeft verricht met als gevolg dat de gerechtsdeurwaarder incassokosten ad € 194,63 in rekening mocht brengen. Echter heeft de gerechtsdeurwaarder op 18 april 2019 beslag op het inkomen van klager gelegd voor een bedrag van € 449,99. De oorspronkelijke klachten zijn dan ook gegrond, aldus klager.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. Klager heeft de hoogte van de vordering, na een uitgebreide bespreking ter zitting, niet langer betwist.

7.2 De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

7.3 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter,

mr. C.W.D. Bom en mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 juni 2022, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.