ECLI:NL:TGDKG:2022:113 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/656955 / DW RK 18/587 LvB/WdJ

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2022:113
Datum uitspraak: 01-06-2022
Datum publicatie: 01-06-2022
Zaaknummer(s): C/13/656955 / DW RK 18/587 LvB/WdJ
Onderwerp:
  • Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
  • Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De gerechtsdeurwaarder had in dit specifieke geval geen grond om de tassen, portemonnees en horloges in beslag te nemen en in gerechtelijke bewaring te geven. Eén tas in niet in het proces-verbaal van inbewaargeving opgenomen. De inhoud van de tassen is niet gecontroleerd. Er is na het verzoek van klaagster te lang gewacht om de inhoud van de tassen te controleren op onder meer identiteitsbewijzen. Onvoldoende aangetoond is dat een horloge na opheffing van het beslag daarop aan klaagster is geretourneerd. Niet aannemelijk is gemaakt dat de gerechtsdeurwaarder een ravage in de woning van klaagster heeft achtergelaten of schade aan de goederen heeft gebracht. Klacht op meerdere onderdelen gegrond, maatregel van berisping, boete € 500,- en veroordeling in proceskosten. *****UITSPRAAK IN HOGER BEROEP: 27 december 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3594,Het hof:- vernietigt de bestreden beslissing;en, in zoverre opnieuw beslissende:- verklaart de tegen de gerechtsdeurwaarder gerichte klachtonderdelen ongegrond.dictum hof *****

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 1 juni 2022 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/656955 / DW RK 18/587 LvB/WdJ ingesteld door:

[  ],

wonende te [  ],

klaagster,

gemachtigde: [  ],

tegen:

[  ],

gerechtsdeurwaarder te [  ],

beklaagde.

1. Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 9 november 2018, heeft klaagster een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 17 januari 2019, heeft de gerechtsdeurwaarder (mede namens toegevoegd gerechtsdeurwaarder [  ] van het kantoor van [  ]) op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 20 april 2022 alwaar de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Klaagster is, met kennisgeving, niet ter zitting verschenen. De uitspraak is bepaald op 1 juni 2022.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           De gerechtsdeurwaarder is belast met een ten laste van [  ] (hierna: [  ]) gewezen vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 20 juli 2011.

-           Op 7 juni 2018 heeft een collega gerechtsdeurwaarder executoriaal beslag gelegd op roerende zaken in de woning van klaagster en is een deel van de inbeslaggenomen goederen tevens in gerechtelijke bewaring genomen.

-           Bij e-mail van 13 juni 2018 heeft de advocaat van klaagster bezwaar gemaakt tegen de beslaglegging en verzocht om de gelegde beslagen door te halen, dan wel tenminste de persoonlijke goederen toebehorende aan klaagster vrij te geven. Hierop heeft de gerechtsdeurwaarder bij brief van 18 juni 2018 gereageerd.

-           Op 5 juli 2018 heeft een collega gerechtsdeurwaarder de inhoud van alle inbeslaggenomen tassen en portemonnees doorzocht. Hiervan is een proces-verbaal van constatering opgemaakt.

-           Op 19 juli 2018 heeft klaagster het proces-verbaal van constatering van 5 juli 2018 ontvangen.

-           Bij vonnis van de voorzieningenrechter te Rotterdam van 28 september 2018 is de opdrachtgever veroordeeld tot het opheffen van de gelegde beslagen en de gerechtelijke bewaring.

-           Bij e-mail van 5 oktober 2018 heeft de advocaat van klaagster geïnformeerd naar het contante geld dat zou zijn doorgestort en heeft hij aangegeven dat klaagster heeft geconstateerd dat er één van de inbeslaggenomen horloges vermist wordt.

-           Bij e-mail van 12 oktober 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder de advocaat van klaagster medegedeeld dat hij hem zo spoedig mogelijk inhoudelijk zal informeren over het contante geld en het vermiste horloge.

-           Bij e-mail van 16 oktober 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder de advocaat van klaagster medegedeeld dat hij een bedrag van € 515,- zal doorstorten op zijn  rekening. De advocaat van klaagster heeft het bedrag op 22 oktober 2018 op zijn rekening ontvangen.

-           Bij e-mails van 29 oktober 2018 en 1 november 2018 heeft de advocaat van klaagster nogmaals geïnformeerd naar het verdwenen horloge. Hierop heeft de gerechtsdeurwaarder bij e-mail van 1 november 2018 gereageerd.

-           Bij e-mail van 5 november 2018 heeft de advocaat van klaagster de gerechtsdeurwaarder aansprakelijk gesteld voor alle door klaagster geleden schade.

3. De klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat:

a: er tijdens de beslaglegging een enorme ravage in haar woning is aangericht en op schandelijke en ronduit onverantwoorde wijze met haar honden is omgegaan;

b: er beslag op goederen is gelegd waarvan men wist dan wel redelijkerwijs kon weten dat deze niet aan de beslagene toebehoorden;

c: er goederen in bewaring zijn genomen waarvan men wist dan wel redelijkerwijs kon weten dat deze niet aan de beslagene toebehoorden;

d: het proces-verbaal van beslaglegging onjuist dan wel onvolledig is opgemaakt, dan wel dat kostbare goederen in bewaring zijn genomen zonder deze op het proces-verbaal te vermelden;

e: er onzorgvuldig is gehandeld door ten aanzien van de inbeslaggenomen tassen en portemonnees niet de inhoud ervan te controleren, dan wel de inhoud veel te laat in een proces-verbaal van constatering op te nemen;

f: er beslag is gelegd op identiteitsbewijzen en deze in bewaring zijn genomen en haar advocaat hieromtrent bij herhaling onjuist en misleidend is geïnformeerd;

g: de inbeslaggenomen goederen op onzorgvuldige wijze zijn bewaard met als gevolg dat de goederen zijn beschadigd;

h: een kostbaar horloge is kwijtgeraakt;

i: haar advocaat onjuist en misleidend is geïnformeerd omtrent een bedrag van

€ 515,- aan contant geld dat zou zijn doorgestort aan de beslaglegger;

j: niet dan wel nauwelijks op adequate wijze wordt gecommuniceerd, dan wel nauwelijks of zeer laat wordt gereageerd op verzoeken om informatie, stukken en overige.

4. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

5. De beoordeling van de klacht

5.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder betaamt. Klachten kunnen niet worden gericht tegen een gerechtsdeurwaarderskantoor. In het verweer heeft bovengenoemde gerechtsdeurwaarder zich opgeworpen als beklaagde. Hiermee is in de aanhef van de beslissing rekening gehouden. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

5.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a ontkent de collega gerechtsdeurwaarder uitdrukkelijk dat zij bij de inbeslagneming een ravage in de woning van klaagster heeft achtergelaten. De gerechtsdeurwaarder stelt juist dat er bij binnenkomst in de woning reeds een ware ravage aanwezig was en dat de woning tevens “ronduit smerig” was. Deze stelling wordt bevestigd door de teamchef van de firma [  ]. De gerechtsdeurwaarder alsmede de teamchef van [  ] hebben hun stellingen onderbouwd met foto’s die zij onmiddellijk na binnenkomst in de woning van klaagster hebben gemaakt. De gerechtsdeurwaarder en de teamchef van [  ] betwisten tevens dat zij de honden van klaagster hebben opgesloten en achtergelaten op de manier zoals klaagster beweert. De kamer ziet zonder onderbouwing van het tegendeel geen reden om hier aan te twijfelen. Tuchtrechtelijk laakbaar handelen kan op dit klachtonderdeel niet worden vastgesteld.

5.3 Ten aanzien van klachtonderdelen b en c geldt als uitgangspunt dat indien een gerechtsdeurwaarder beslag legt op zaken waarvan een derde eigendom pretendeert, het aan die derde is om zich tegen dat beslag te verzetten. De kamer overweegt dat het, onder de gegeven omstandigheden waarop de betreffende tassen, portemonnees en horloges in de woning zijn aangetroffen, op de weg van de gerechtsdeurwaarder had gelegen om na te gaan of de tassen, portemonnees en horloges verzamelobjecten van [  ] waren of gebruiksobjecten van klaagster. De enkele tip die de gerechtsdeurwaarder had gekregen is in dit geval onvoldoende om aan te nemen dat de tassen, portemonnees en horloges als zijnde een verzameling aan [  ] toebehoorden. De objecten zijn niet aangetroffen zoals van een verzameling mag worden verwacht. Zo waren het geen zaken in verzamelaarsconditie en lagen zij op verschillende plaatsen in de woning van klaagster. Blijkens het proces-verbaal van constatering bij de bewaarder van 5 juli 2018 zijn in de tassen en portemonnees, naast gebruiksvoorwerpen als contant geld, aankoopbonnen en diverse damesartikelen tevens bankpassen, ID-bewijzen -van klaagster en haar zoon-  een zorgpas, een bibliotheekpas en dergelijke zaken aangetroffen. In slechts één van alle in beslag genomen tassen bleek geen inhoud te zitten welke op gebruik duidde. De gerechtsdeurwaarder had in dit specifieke geval geen grond om de tassen, portemonnees en horloges in beslag te nemen en in gerechtelijke bewaring te geven.

5.4 Ten aanzien van klachtonderdeel d betwist de collega gerechtsdeurwaarder niet dat er kennelijk één tas in een doos is ingepakt, zonder dat deze tas in het proces-verbaal is opgenomen. De gerechtsdeurwaarder weet niet of zij dit niet goed heeft opgeschreven of dat de bewaarder de tas buiten haar instructie heeft ingepakt. Niet in geschil is dat het de verantwoordelijkheid van de gerechtsdeurwaarder is om alle goederen die in bewaring worden gegeven in het proces-verbaal op te nemen. Dit klachtonderdeel is terecht voorgesteld.

5.5 Ten aanzien van klachtonderdeel e erkent de gerechtsdeurwaarder dat niet gezien is dat er identiteitsbewijzen in een tas zaten. De tassen zijn tijdens de beslaglegging slechts globaal op inhoud gecontroleerd. De gerechtsdeurwaarder stelt dat rekening gehouden dient te worden met de situatie waarin de collega-gerechtsdeurwaarder zich tijdens de beslaglegging bevond, namelijk een woning die bezaaid was met hondenpoep, viezigheid en overal bergen aan rommel, wasgoed en huisraad. De kamer overweegt dat hoewel het begrijpelijk is dat de gerechtsdeurwaarder de beslaglegging zo snel als mogelijk wilde afronden en de woning zo snel mogelijk wilde verlaten, hierbij toch de nodige professionaliteit van de gerechtsdeurwaarder had mogen worden verwacht.

5.6 Ten aanzien van klachtonderdeel f overweegt de kamer dat de advocaat van klaagster bij e-mail van 13 juni 2018 bezwaar heeft gemaakt tegen het gelegde beslag. De advocaat van klaagster heeft hierbij aangegeven dat diverse handtassen en portemonnees voorzien waren van inhoud, waaronder het identiteitsbewijs van de zoon van klaagster, de zorgverzekeringspas en enkele ringen en heeft zij verzocht om ten minste de persoonlijke goederen toebehorend aan klaagster vrij te geven. Hierop heeft de gerechtsdeurwaarder op 18 juni 2018 aangegeven dat het beslag niet zal worden opgeheven, maar dat er wel bij de gerechtelijk bewaarder zal worden geïnformeerd of er identiteitspapieren in bewaring worden gehouden en dat deze zullen worden vrijgegeven indien deze worden aangetroffen. De advocaat van klaagster heeft bij e-mails van 26 en 27 juni 2018 aangegeven niets meer van de gerechtsdeurwaarder te hebben vernomen na de toezegging van 18 juni 2018. Eerst op 5 juli 2018 is de inhoud van de inbeslaggenomen tassen en portemonnees gecontroleerd. De kamer is van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder gelet op voorgaande zeer onzorgvuldig heeft gehandeld.

5.7 Ten aanzien van klachtonderdeel g betwist de gerechtsdeurwaarder dat er niet zorgvuldig met de inbeslaggenomen goederen is omgegaan met als gevolg dat de goederen zijn beschadigd. Nog daargelaten de vraag of de gestelde schade aan de gerechtsdeurwaarder kan worden verweten, heeft klaagster de gestelde schade niet aannemelijk gemaakt of met stukken onderbouwd. Nu niet kan worden vastgesteld wie het gelijk hier aan zijn zijde heeft, dient dit klachtonderdeel als ongegrond te worden afgewezen.

5.8 Ten aanzien van klachtonderdeel h overweegt de kamer dat uit de processen-verbaal van beslaglegging en inbewaargeving van 7 juni 2018 blijkt dat er beslag is gelegd op het betreffende horloge en dat deze tevens in bewaring is gegeven. Uit het verweerschrift blijkt dat de gerechtelijk bewaarder heeft verklaard dat de in bewaring genomen goederen zowel tijdens de bewaarneming als nadien aan de hand van de betekening van het proces-verbaal van inbewaargeving zijn gecontroleerd. De gerechtsdeurwaarder heeft echter onvoldoende aangetoond dat het betreffende horloge na opheffing van het beslag aan klaagster is geretourneerd. Als opdrachtgever van de gerechtelijk bewaarder is de gerechtsdeurwaarder jegens klaagster ervoor verantwoordelijk dat alle inbeslaggenomen goederen aan klaagster worden geretourneerd. Nu niet kan worden vastgesteld dat dit het geval is, heeft de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld, zodat de klacht op dit onderdeel gegrond is.

5.9 Ten aanzien van klachtonderdeel i overweegt de kamer dat uit de overgelegde producties blijkt dat de collega gerechtsdeurwaarder tijdens de beslaglegging een bedrag van € 515,- aan contant geld in bewaring heeft gegeven. De gerechtsdeurwaarder betwist dat hij op 5 oktober 2018 telefonisch heeft medegedeeld dat het contante geld zou zijn afgestort en vervolgens is doorgestort naar de beslaglegger. De kamer ziet zonder onderbouwing van het tegendeel geen reden om aan het standpunt van de gerechtsdeurwaarder in zijn verweerschrift te twijfelen. De gerechtsdeurwaarder heeft verder in het verweerschrift toegelicht dat de contante gelden op het moment van de opheffing van het beslag niet meer tot het vermogen van klaagster of de schuldenaar behoorden, omdat de tenuitvoerlegging van het inbeslaggenomen geld reeds was voltooid. De gerechtsdeurwaarder heeft echter geheel onverplicht bemiddeld met de opdrachtgever om tot een oplossing te komen, wat ertoe heeft geleid dat hij op 16 oktober 2018 een bedrag van € 515,- op de rekening van de advocaat heeft gestort. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is op dit klachtonderdeel niet gebleken.

5.10 Ten aanzien van klachtonderdeel j overweegt de kamer dat uit de overgelegde producties niet valt af te leiden dat de gerechtsdeurwaarder niet adequaat met de advocaat van klaagster heeft gecommuniceerd, dan wel dat hij niet (tijdig) heeft gereageerd op verzoeken van de advocaat van klaagster. Er kan de gerechtsdeurwaarder geen tuchtrechtelijk laakbaar handelen worden verweten op dit klachtonderdeel.

5.11 De kamer stelt vast dat de klacht op meerdere onderdelen terecht is voorgesteld. Gelet op de ernst van de gemaakte fouten acht de kamer het opleggen van twee maatregelen, te weten berisping en een geldboete, passend en geboden.

5.12 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart klachtonderdelen b, c, d, e, f en h gegrond;
  • verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
  • legt de gerechtsdeurwaarder voor het gegronde deel van de klacht de maatregel van berisping op;
  • legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van een geldboete ter hoogte van

€ 500,- op met aanzegging dat de kamer de ex artikel 43 lid 5 van de Gerechtsdeurwaarderswet bepaalde termijn en de wijze waarop de boete moet worden voldaan, na het onherroepelijk worden van deze beslissing per

aangetekende brief aan de gerechtsdeurwaarder zal mededelen;

  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de proceskosten van klaagster. Voor klaagster worden die begroot op totaal € 200,- aan kosten van klaagster vastgesteld op een forfaitair bedrag van € 50,- en kosten van verleende rechtsbijstand ad € 150,- (1 punt voor het beroepschrift; waarde per punt € 150,-);
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de kosten van de behandeling van de klacht door de kamer, te begroten op € 1.500,-, met aanzegging dat de ex artikel 43 lid 6 van de Gerechtsdeurwaarder te bepalen termijn en de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder het bedrag van de kostenveroordeling moet voldoen, na het onherroepelijk worden van deze beslissing per brief aan de gerechtsdeurwaarder zal worden medegedeeld;
  • bepaalt dat de gerechtsdeurwaarder aan klaagster het betaalde griffierecht ad

€ 50,- vergoedt.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter,

mr. C.W.D. Bom en mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 juni 2022, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.