ECLI:NL:TGDKG:2022:107 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/709531 / DW RK 21/502 MdV/WdJ

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2022:107
Datum uitspraak: 16-05-2022
Datum publicatie: 17-05-2022
Zaaknummer(s): C/13/709531 / DW RK 21/502 MdV/WdJ
Onderwerp:
  • Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
  • Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Omdat de gerechtsdeurwaarder enkel een zogenaamde losse opdracht had om een dagvaarding te betekenen, was de gerechtsdeurwaarder slechts gehouden de wettelijke formaliteiten te controleren. De gerechtsdeurwaarder was niet op de hoogte, en hoefde ook niet op de hoogte te zijn, van een eventuele betwisting van de vordering. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 16 mei 2022 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 26 oktober 2021 met zaaknummer C/13/700722 / DW RK 21/148 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/709531 / DW RK 21/502 MdV/WdJ ingesteld door:

[  ],

wonende te [  ],

klager,

tegen:

[  ],

gerechtsdeurwaarder te [  ],

beklaagde,

gemachtigde: [  ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 14 april 2021, heeft klager een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 22 mei 2021, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 26 oktober 2021 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Een afschrift van de beslissing van de voorzitter is bij brief van 29 oktober 2021 aan klager toegezonden. Bij e-mail, ingekomen op

10 november 2021, heeft klager pro forma verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Bij brief met bijlagen, ingekomen op 23 november 2021, zijn de gronden van het verzet ontvangen. Het verzetschrift is behandeld ter openbare zitting van 4 april 2022 alwaar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 16 mei 2022.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
 

-           Op 23 december 2020 heeft een collega-gerechtsdeurwaarder klager in opdracht van de advocaat van [  ] (hierna: [  ]) gedagvaard.

-           Bij vonnis van 20 januari 2021 van de rechtbank Gelderland, locatie [  ], is klager – samengevat – veroordeeld om [  ] de werkzaamheden met betrekking tot het asbestinventarisatieonderzoek in zijn woning uit te laten voeren, tot betaling van een geldsom aan achterstallige huur en tot betaling van de proceskosten.

-           Op 21 januari 2021 heeft een collega-gerechtsdeurwaarder de grosse van het vonnis met bevel tot betaling aan klager betekend.

-           Bij e-mail van 22 januari 2021 heeft klager de gerechtsdeurwaarder verzocht of de gevorderde geldsom ad € 4.119,56 moet worden overgemaakt naar [  ] dan wel naar de gerechtsdeurwaarder. Diezelfde dag heeft de gerechtsdeurwaarder aan klager meegedeeld dat de geldsom onder vermelding van het dossiernummer moet worden overgemaakt op het bankrekeningnummer van het gerechtsdeurwaarderskantoor.

-           Bij e-mail van 25 januari 2021 heeft de advocaat van [  ] de gerechtsdeurwaarder geïnformeerd dat klager vrijwillig heeft meegewerkt aan het asbestinventarisatieonderzoek. De gerechtsdeurwaarder heeft daarop aan de advocaat medegedeeld dat de klager ook de betaling heeft verricht. Hiermee heeft klager aan het vonnis voldaan en zal er geen ontruiming van de woning plaatsvinden.

-           Bij e-mail van 2 februari 2021 heeft klager een klacht bij de gerechtsdeurwaarder ingediend.

-           Bij brief van 16 februari 2021 heeft de gerechtsdeurwaarder inhoudelijk op de klacht van klager gereageerd.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder:

a: in de dagvaarding van 23 december 2020 onjuist heeft gesteld dat hij uiterlijk drie

(werk)dagen voor de zittingsdatum zijn stukken moest indienen;

b: door het verstrekken van de bijsluiter bij het vonnis hem verkeerd heeft

geïnformeerd over de beroepstermijn;

c: het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden door niet te controleren of de

incassovordering terecht was;

d: in de brieven van 5 november 2020 en van 24 november 2020 intimiderende en

misleidende formuleringen heeft gebruikt;

e: onterecht een betalingstermijn van 2 dagen heeft aangezegd alsmede

onterecht heeft gedreigd met een ontruiming op 26 januari 2021;

f: in strijd heeft gehandeld met artikel 10 van de Verordening beroeps- en

gedragsregels gerechtsdeurwaarders, omdat in zijn bankomgeving [  ]

 ingevuld moest worden.       

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de voorzitter dat uit de overgelegde producties volgt dat de gerechtsdeurwaarder de dagvaarding in overeenstemming met artikel 30a van het Burgerlijk Wetboek van Rechtsvordering (hierna: Rv) heeft opgesteld. De daarin opgenomen aanzegging om uiterlijk 3 werkdagen voor de zittingsdatum de stukken in te dienen vloeit voort uit artikel 4.3 van het procesreglement (Landelijk procesreglement kort geding rechtbanken, kanton). In afwijking van het bepaalde in artikel 6.2 van het procesreglement geldt dus een termijn van 3 werkdagen. Daarnaast toetst de rechter ambtshalve of de dagvaarding voldoet aan de formele eisen van artikel 30a Rv. Deze heeft kennelijk geoordeeld dat er geen onjuistheden in de dagvaarding stonden. Indien klager het niet eens was met de termijn had hij zijn standpunt aan de behandelend rechter moeten voorleggen en dat heeft hij nagelaten. Vervolgens heeft de rechter op 20 januari 2021 vonnis gewezen waarna klager op 2 februari 2021 zijn klaagschrift bij de gerechtsdeurwaarder heeft ingediend. Derhalve is het niet tuchtrechtelijk laakbaar dat gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 10 lid 1 sub e van de klachtenregeling van het gerechtsdeurwaarderskantoor de onderhavige klacht niet in behandeling heeft genomen. De opgenomen termijn in de dagvaarding is namelijk onderworpen aan het oordeel van de kantonrechter. Naar het oordeel van de voorzitter is dit klachtonderdeel ongegrond.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de voorzitter als volgt. De

gerechtsdeurwaarder is verplicht om juridische bijsluiters van de Koninklijke

Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarder (hierna: KBvG) bij zijn ambtelijke

stukken te voegen. Dat blijkt uit artikel 7 van de Verordening KBvG Normen voor

Kwaliteit jo. artikel 7.2 van het Reglement KBvG Normen voor Kwaliteit. De inhoud

van de bijsluiter is opgesteld door de KBvG waarmee in hoofdlijnen uitleg wordt

gegeven aangaande het betekende vonnis. Klager kan de inhoud van de bijsluiter niet

aan de gerechtsdeurwaarder verwijten. Daarnaast staat in de bijsluiter dat de termijn om hoger beroep in te stellen in beginsel drie maanden is. Alleen al uit deze formulering volgt dat de termijn om hoger beroep in te stellen kan afwijken. Verder wordt aanbevolen om juridisch advies in te winnen alsmede dat klager contact kan opnemen met de gerechtsdeurwaarder voor nadere informatie aangaande zijn rechten en plichten. Tot slot staat onderaan de bijsluiter dat klager geen rechten kan ontlenen aan de bijgevoegde bijsluiter. Gelet op het vorengaande blijkt niet dat de gerechtsdeurwaarder klager verkeerd heeft geïnformeerd zodat naar het oordeel van de voorzitter dit klachtonderdeel ongegrond is.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de voorzitter als volgt. Indien een gerechtsdeurwaarder een opdracht aanneemt tot incasso van een vordering en de debiteur maakt bezwaar tegen de vordering, dient, teneinde nodeloze conflicten te voorkomen, de navolgende procedure in acht te worden genomen. In beginsel mag de gerechtsdeurwaarder bij een incassovordering afgaan op de gegevens die door de opdrachtgever zijn verstrekt en is er niet automatisch een verplichting om na te gaan of de incassovordering terecht is. Als een schuldenaar bij een gerechtsdeurwaarder inhoudelijk bezwaar maakt tegen de (hoogte van de) vordering, dient de gerechtsdeurwaarder het bezwaar voor een inhoudelijke beoordeling daarvan door te sturen naar zijn opdrachtgever. Zodra de gerechtsdeurwaarder het standpunt van zijn opdrachtgever heeft ontvangen, dient hij het standpunt mede te delen aan de schuldenaar. Indien daarna nog verschil van mening blijft bestaan over (de hoogte van) de vordering is het uiteindelijk aan de gewone rechter om te beslissen wie in die discussie het gelijk aan zijn zijde heeft. Er zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat klager tijdens de incassotraject bij de gerechtsdeurwaarder inhoudelijk bezwaar heeft gemaakt. Daarom hoefde de gerechtsdeurwaarder, anders dan klager stelt, niet de juistheid van de incassovordering te controleren. Naar het oordeel van de voorzitter is dit klachtonderdeel ongegrond.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel d overweegt de voorzitter als volgt. De inhoud van de aan klager gerichte brieven zijn normaal van toon. Het aankondigen dat klager buitengerechtelijke incassokosten en een mogelijke veroordeling in de proceskosten kan voorkomen door betaling van de achterstallige huur is in de omstandigheden van dit geval passend. Aan de gerechtsdeurwaarder valt geen verwijt te maken. Daarnaast voldoet de inhoud van de brief van 5 november 2020 ook aan artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek en geldende jurisprudentie. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is geen sprake. Naar het oordeel van de voorzitter is dit klachtonderdeel ongegrond.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel e overweegt de voorzitter als volgt. Anders dan klager stelt, blijkt niet uit het vonnis dat hij een termijn van vier weken heeft gekregen om de geldsom te voldoen. De gerechtsdeurwaarder heeft op grond van artikel 439 lid 1 Rv het bevel tot betaling aangezegd. Uit dit artikel volgt dus voor klager de wettelijke termijn om binnen 2 dagen de geldsom te voldoen. Dat kan klager niet aan de gerechtsdeurwaarder verwijten. De termijn van vier weken heeft betrekking op rechtsoverweging 5.5 van het vonnis. Daarin is opgenomen dat klager de woning binnen vier weken na betekening moet ontruimen en permanent moet verlaten indien hij nalaat de geldsom te voldoen. Klager heeft zich gehouden aan het vonnis en de geldsom voldaan zodat de gerechtsdeurwaarder hem niet kan bevelen de woning permanent te ontruimen. Uit het betekeningsexploot van 21 januari 2021 volgt dat de gerechtsdeurwaarder geen bevel heeft gedaan om de woning permanent te ontruimen. Er is alleen krachtens artikel 558 sub b Rv voor 26 januari 2021 een tijdelijk ontruiming voor de duur van de werkzaamheden aangezegd. Daartoe is klager blijkens rechtsoverweging 5.3 van het vonnis veroordeeld waardoor de aanzegging niet onrechtmatig of bedreigend is. Uit de e-mail van 25 januari 2021 blijkt dat klager vrijwillig heeft meegewerkt aan de werkzaamheden met betrekking tot het asbestinventarisatieonderzoek zodat de tijdelijke ontruiming op 26 januari 2021 ook geen doorgang behoefde. Enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen is niet gebleken zodat naar het oordeel van voorzitter dit klachtonderdeel ongegrond is.

4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel f overweegt de voorzitter dat uit het verweerschrift volgt dat de gerechtsdeurwaarder diens derdengeldenrekening, waarnaar klager de geldsom heeft overgemaakt, krachtens artikel 19 van de Gerechtsdeurwaarderswet vermeldt op diens briefpapier. Het rekeningnummer staat eveneens vermeld in het betekende exploot van

21 januari 2021 en de e-mail van 22 januari 2021. Verder staat de derdengeldenrekening op naam van de besloten vennootschap [  ] en [  ] is een handelsnaam van de besloten vennootschap. Uit het verweerschrift en de inhoudelijk reactie van 16 februari 2021 blijkt dat zowel [  ] als [  ] in bankomgeving als ontvanger kan worden ingevuld. Uit het vorengaande volgt niet dat de gerechtsdeurwaarder onzorgvuldig heeft gehandeld en dat aan klager het juiste rekeningnummer van het gerechtsdeurwaarderskantoor is gecommuniceerd. Naar het oordeel van de voorzitter is dit klachtonderdeel ongegrond.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager de volgende gronden - samengevat weergegeven - aangevoerd.

6.1 De voorzitter heeft in de beslissing van 26 oktober 2021 het argument van klager dat de gerechtsdeurwaarder een bestuursorgaan is volledig genegeerd. Omdat de gerechtsdeurwaarder een bestuursorgaan is zijn de algemene beginselen van behoorlijk bestuur van toepassing. De voorzitter heeft niet gemotiveerd waarom de gerechtsdeurwaarder geen automatische onderzoeksplicht heeft, terwijl de gerechtsdeurwaarder deze plicht als  bestuursorgaan wel heeft op basis van het zorgvuldigheidsbeginsel. Ook los van de status van bestuursorgaan wordt het beschuldigen van een onbekend persoon als wanbetaler door de gemiddelde mens als een diepe belediging ervaren, hetgeen strafbaar is gesteld in het Wetboek van Strafrecht.

6.2 De gerechtsdeurwaarder heeft de vordering van klager ten onrechte als niet betwist behandeld, met als gevolg dat klager zijn conclusie van antwoord drie dagen voor de zitting moest inleveren, in plaats van 24 uur, zoals bij een betwiste vordering het geval is. De voorzitter heeft in de beslissing van 26 oktober 2021 verzuimd uit te leggen waarom ten aanzien van de gegeven termijn in de dagvaarding niet artikel 6.2 van het landelijk procesreglement kort gedingen rechtbanken, kanton van toepassing is, maar artikel 4.3 van het procesreglement.

6.3 De gerechtsdeurwaarder heeft als bestuursorgaan een automatische onderzoeksplicht en had klager beleefd moeten vragen of de vordering betwist werd, voordat in de brief van 5 november 2020 werd gedreigd met incassokosten. Verder is de brief van 24 november 2020 zo geformuleerd alsof al (gerechtelijk) vaststaat dat klager onterecht geen huur heeft betaald en het daarom zeker is dat klager de incassokosten verschuldigd is als hij niet binnen veertien dagen betaalt. De voorzitter heeft in de beslissing van 26 oktober 2021, zonder verdere uitleg, gesteld dat beide brieven conform artikel 6:96 BW en de geldende jurisprudentie zijn opgesteld.

6.4 De bijsluiter bij het vonnis vermeldt ten onrechte dat de beroepstermijn in beginsel drie maanden is, terwijl dit bij kort geding zaken altijd maar vier weken is. De gerechtsdeurwaarder had òf de bijsluiter achterwege moeten laten òf een extra bijsluiter moeten bijvoegen waarin staat vermeld welke informatie in de verplichte bijsluiter niet deugt.

6.5 In het bevel is wel degelijk opgenomen dat klager een betalingstermijn van twee dagen kreeg en dat er anders beslag zou worden gelegd èn zou worden ontruimd, terwijl in het vonnis is opgenomen dat er voor wat betreft de “achterstallige” huur pas ontruimd mag worden na vier weken.

6.6 De voorzitter is zonder enige onderbouwing uitgegaan van het standpunt van de gerechtsdeurwaarder in het verweerschrift dat zowel [  ] als [  ] in de bankomgeving als ontvanger kan worden ingevuld. Hiermee heeft de voorzitter blijk gegeven van partijdigheid. De gerechtsdeurwaarder is als bestuursorgaan gehouden om nog zorgvuldiger te zijn in financiële zaken dan het toch al opvallend streng geformuleerde artikel 10 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De gerechtsdeurwaarder heeft in opdracht van de advocaat van [  ] een kort geding dagvaarding aan klager betekend. Omdat sprake is van een zogenaamde losse opdracht, was de gerechtsdeurwaarder slechts gehouden de wettelijke formaliteiten te controleren. Tot deze wettelijke formaliteiten behoort niet dat de gerechtsdeurwaarder inhoudelijk en zelfstandig de inhoud van een kort geding dagvaarding controleert. De gerechtsdeurwaarder was niet op de hoogte, en hoefde ook niet op de hoogte te zijn, van een eventuele betwisting van de vordering door de gedaagde in het kort geding.

7.2 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer tot een andere beslissing komt. De gerechtsdeurwaarder heeft niet gehandeld of nagelaten in strijd met enige wettelijke bepaling en heeft zich gedragen zoals van een behoorlijk gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht.

7.3 De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, mr. C.W.D. Bom en

mr. A.W. Veth, leden en uitgesproken ter openbare zitting van 16 mei 2022, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.