ECLI:NL:TGDKG:2022:101 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/700735 / DW RK 21/149 MdV/RH

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2022:101
Datum uitspraak: 06-05-2022
Datum publicatie: 13-05-2022
Zaaknummer(s): C/13/700735 / DW RK 21/149 MdV/RH
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Vastgesteld wordt dat voor het rentebedrag geen titel bestaat. Het verweer van beklaagden dat de rente geen onderdeel is van het dossier en de mogelijke executie, maar vermeld is in een losse sommatie, voldoet niet. Het steeds weer ten onrechte opvoeren van het rentebedrag in de aanmaningen waarin ook de verschuldigde proceskosten zijn vermeld, leidt tot onduidelijkheid bij klaagster over wat betaald moet worden en voor welke bedragen een titel bestaat, en dus ook voor welk bedrag executiemaatregelen kunnen worden getroffen. De gerechtsdeurwaarder heeft daarmee in strijd met de zorgvuldigheid gehandeld.

Beslissing van 6 mei 2022 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/700735 / DW RK 21/149 MdV/RH ingesteld door:

[..],

wonende te [..],

klaagster,

tegen:

1. [..],

2. [..],

gerechtsdeurwaarders te [..],

beklaagden,

gemachtigde: mr. [..].

Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 14 april 2021, heeft klaagster een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarders. Bij verweerschrift, ingekomen op 21 mei 2021, hebben de gerechtsdeurwaarders op de klacht gereageerd.

De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 25 maart 2022 alwaar klaagster, haar zoon en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 6 mei 2022.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Bij vonnis van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 4 december 2013 is klaagster veroordeeld tot het betalen van proceskosten ad € 8.621,-.

-           Bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 29 juli 2014 is klaagster veroordeeld in de proceskosten ad € 894,-.

-           Bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 oktober 2015 is klaagster veroordeeld in de proceskosten ad € 10.956,50.

-           Bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 2 augustus 2016 is klaagster veroordeeld in de proceskosten ad € 894,-.

-           Bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 31 januari 2017 is klaagster veroordeeld in de proceskosten ad € 3.895,-.

-           Bij brieven van 13 en 18 januari 2021 is klaagster verzocht om betaling van de openstaande vordering.

-           Bij e-mail van 18 januari 2021 hebben de gerechtsdeurwaarders klaagster medegedeeld dat de aanmaning van 13 januari 2021 niet aan haar verzonden had mogen worden.

-           Bij exploot van 18 januari 2021 zijn aan klaagster betekend het vonnis van

4 december 2013 en de arresten van 29 juli 2014 en 13 oktober 2015, met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

-           Op 21 januari 2021 heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 beslag gelegd op de woning van klaagster. Het proces-verbaal van het gelegde beslag is bij exploot van 26 januari 2021 aan klaagster betekend.

-           Bij e-mail van 31 januari 2021 heeft klaagster bezwaar gemaakt tegen het gelegde beslag.

-           Bij brief van 5 februari 2021 is klaagster verzocht het totaal verschuldigde bedrag te voldoen.

-           Bij vonnis van 8 februari 2021 van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, is klaagster veroordeeld in de proceskosten ad € 3.092,-.

-           Bij brief van 3 maart 2021 is klaagster verzocht het totaal verschuldigde bedrag te voldoen.

2. De klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarders:

a: ten onrechte hun ministerieplicht hebben geleverd;

b: ten onrechte aanmaningen aan klaagster hebben verzonden voor bedragen die klaagster niet verschuldigd is;

c: ten onrechte beslag op de woning van klaagster hebben gelegd.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet (Gdw) aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. 

4.2 De klacht is gericht tegen twee met naam genoemde gerechtsdeurwaarders. Op grond van het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696) dienen klachten die zijn gericht tegen met naam genoemde gerechtsdeurwaarders te worden afgehandeld als zijnde tegen hen gericht. De in de aanhef van deze beslissing genoemde gerechtsdeurwaarders worden daarom als beklaagden aangemerkt. Het verweerschrift zal worden beschouwd als afkomstig van beide genoemde gerechtsdeurwaarders. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarders een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van artikel 34 van de Gdw oplevert.

4.3 De kamer overweegt ten aanzien van klachtonderdelen a en c het volgende. Op een gerechtsdeurwaarder rust een ministerieplicht indien hem wordt verzocht titels ten uitvoer te leggen. Klaagster staat op grond van artikel 3:276 Burgerlijk Wetboek met haar hele vermogen in voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarders op grond van artikel 435 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van klaagster, dus ook op haar onroerende zaak. Tegen de tenuitvoerlegging van de titels kan klaagster slechts opkomen door een executiegeschil aan te spannen tegen de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarders.  Er bestond geen aanleiding om gebruik te maken van een deurwaardersrenvooi. De gerechtsdeurwaarders beschikten over meerdere titels die voor tenuitvoerlegging vatbaar waren en de gerechtsdeurwaarders hadden de opdracht gekregen deze titels te betekenen en verder ten uitvoer te leggen. De klachtonderdelen a en c zijn ongegrond.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de kamer het volgende. Op 13 januari 2021 is aan klaagster een aanmaning verzonden, waarin onder andere een bedrag van € 2.591,11 aan rente (‘Rente tot heden’) was opgenomen. Op 18 januari 2021 is aan klaagster een e-mail verzonden waarin werd meegedeeld dat de aanmaning van 13 januari 2021 ten onrechte aan klaagster was verzonden. Tevens is in die e-mail aan klaagster bericht dat de gerechtsdeurwaarder langs zou komen om de betreffende titels aan haar te betekenen, waarin de rente niet is meegenomen. Op 18 januari 2021 is aan klaagster een brief gestuurd met een opgave van het verschuldigde bedrag. Hierin is onder meer een bedrag van € 2.591,11 aan rente opgevoerd en is gemeld dat van klaagster werd verwacht dat uiterlijk op 21 januari 2021 het volledige bedrag van € 23.062,61 (waarin begrepen € 2.591,11 aan rente) op de rekening van de gerechtsdeurwaarders zou zijn bijgeschreven. Op 5 februari 2021 is aan klaagster wederom een aanmaning verzonden waarin onder andere het bedrag van € 2.591,11 aan rente werd opgevoerd.

Vastgesteld moet worden dat voor dit rentebedrag geen titel bestaat, aangezien klaagster niet is veroordeeld tot het voldoen van die rente. Het verweer van beklaagden dat de rente geen onderdeel is van het dossier en de mogelijke executie, maar vermeld is in een losse sommatie, voldoet niet. Het steeds weer ten onrechte opvoeren van het rentebedrag in de aanmaningen waarin ook de verschuldigde proceskosten zijn vermeld, leidt tot onduidelijkheid bij klaagster over wat betaald moet worden en voor welke bedragen een titel bestaat, en dus ook voor welk bedrag executiemaatregelen kunnen worden getroffen. De gerechtsdeurwaarder heeft daarmee in strijd met de zorgvuldigheid gehandeld. Klachtonderdeel b is daarom terecht voorgesteld.

4.5 Gelet op het feit dat het verstrekken van duidelijkheid in de te betalen bedragen en daarbij te onderscheiden voor welk bedrag een titel bestaat en voor welk bedrag niet, de kern betreft van de werkzaamheden van een gerechtsdeurwaarder bestaat aanleiding de maatregel van berisping op te leggen. Nu uit het verweerschrift valt op te maken dat gerechtsdeurwaarder sub 1 verantwoordelijk was voor het handelen van de medewerkers van het kantoor [..] zal op grond van het voorgaande alleen aan gerechtsdeurwaarder sub 1 de maatregel worden opgelegd. 

4.6 Per 1 januari 2018 is de Gdw gewijzigd (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen). In verband daarmee heeft de kamer de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders vastgesteld (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882).

4.7 Nu de kamer gerechtsdeurwaarder sub 1 een maatregel oplegt, zal de kamer die gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 43a lid 1 Gdw en de Richtlijn daarnaast veroordelen tot betaling van:

  • € 50,00 (forfaitair) aan kosten van klaagster;
  • € 1.500,00 als kosten van behandeling van de klacht door de kamer.

Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een

andere beslissing.

4.8 Omdat de kamer de klacht gegrond verklaart, stelt de kamer vast dat

gerechtsdeurwaarder sub 1 op grond van artikel 37 lid 7 Gdw het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,00 aan haar dient te vergoeden.

4.9 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

 

 

BESLISSING

De kamer voor gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart klachtonderdeel b gegrond;
  • verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;
  • legt gerechtsdeurwaarder sub 1 de maatregel van berisping op;
  • veroordeelt gerechtsdeurwaarder sub 1 in de proceskosten van klaagster, begroot op € 50,00, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden;
  • veroordeelt gerechtsdeurwaarder tot betaling van het door klager betaalde                griffierecht, zijnde € 50,00, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden;
  • veroordeelt gerechtsdeurwaarder sub 1 tot betaling van de kosten van behandeling van de klacht door de kamer van € 1.500,00, te betalen aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de gerechtsdeurwaarder wordt meegedeeld, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.