ECLI:NL:TGDKG:2022:1 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/686837 / DW RK 20/352

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2022:1
Datum uitspraak: 10-01-2022
Datum publicatie: 11-01-2022
Zaaknummer(s): C/13/686837 / DW RK 20/352
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Klager beklaagt zich er over dat de gerechtsdeurwaarder ten onrechte bankbeslag heeft gelegd en geen rekening heeft gehouden met de beslagvrije voet. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 10 januari 2022 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 30 juni 2020 met zaaknummer C/13/681370 / DW RK 20/121 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/686837 / DW RK 20/352 MK/WdJ ingesteld door:

[  ],

wonende te [  ],

klager,

tegen:

[  ],

gerechtsdeurwaarder te [  ],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlage, ingekomen op 20 maart 2020, heeft klager een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 8 juni 2020, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 30 juni 2020 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Een afschrift van de beslissing van de voorzitter is bij brief van diezelfde datum aan klager toegezonden. Bij brief, ingekomen op

7 juli 2020, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 29 november 2021 alwaar klager is verschenen. De gerechtsdeurwaarder is, met kennisgeving, niet verschenen. De uitspraak is bepaald op 10 januari 2022.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Bij (verstek)vonnis van de voorzieningenrechter te Assen van

15 februari 2019 is klager veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag.

-           Bij exploot van 16 januari 2020 is dit vonnis aan klager betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

-           Bij e-mail van 21 januari 2020 heeft klager gerefereerd naar een telefoongesprek met de gerechtsdeurwaarder en aangegeven dat hij niet in staat is om te betalen.

-           Op 13 februari 2020 is executoriaal derdenbeslag gelegd onder de ABN AMRO Bank N.V. ten laste van klager.

-           Op 13 februari 2020 is tevens executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Sociale Verzekeringsbank ten laste van klager.

-           Bij e-mail van 20 februari 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder klager geïnformeerd over de gelegde beslagen en is aangegeven hoe klager om aanpassing van de beslagvrije voet kan verzoeken.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder:

a: geen rekening houdt met de beslagvrije voet bij het gelegde bankbeslag;

b: geen rekening houdt met de beslagvrije voet bij het gelegde beslag op zijn inkomen;

c: niet meewerkt aan het geven van informatie omtrent de gelegde beslagen.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt.

4.2 Omdat een kantoor geen beklaagde kan zijn wordt, gelet op de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696), de in aanhef vermelde gerechtsdeurwaarder als beklaagde aangemerkt. Het dossier van klager kan worden aangemerkt als vallende onder zijn verantwoordelijkheid. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de voorzitter dat de wetgever onder de huidige wetgeving aan een beslag onder een bank geen beslagvrije voet heeft verbonden. Het huidige systeem is dat een beslagvrije voet op grond van de wet alleen geldt bij beslag op vorderingen tot periodieke betalingen van de in de wet genoemde inkomensbronnen. Een bankbeslag valt daar niet onder. Bij een bankbeslag kan immers slechts beslag worden gelegd op het actuele saldo. Onder omstandigheden dient de regeling van artikel 475c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ook op een bankbeslag te worden toegepast. Beslag op een bankrekening mag niet worden misbruikt om de regeling van de beslagvrije voet te omzeilen. Als een gerechtsdeurwaarder weet dat de betreffende bankrekening uitsluitend door een uitkering of loon wordt gevoed, terwijl de beslagene geen ander inkomen heeft, waaruit zijn primaire levensbehoeften kunnen worden voldaan, kan dit handelen tuchtrechtelijk laakbaar zijn. Nu dit niet is gebleken en klager dit ook niet heeft aangetoond, is geen sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de voorzitter dat uit de overgelegde producties blijkt dat er reeds eerder beslag is gelegd op het inkomen door een andere gerechtsdeurwaarder. Uit de wet en jurisprudentie volgt dat deze zogenoemde eerste beslagleggende gerechtsdeurwaarder belast is met de vaststelling van de juiste beslagvrije voet. Uit de door de Sociale Verzekeringsbank overgelegde verklaring derdenbeslag van

29 mei 2020 blijkt dat de eerste beslagleggende gerechtsdeurwaarder de beslagvrije voet heeft vastgesteld op € 1.434,98. Een tuchtrechtelijk laakbaar verwijt kan de gerechtsdeurwaarder op dit klachtonderdeel niet gemaakt worden.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de voorzitter dat de gerechtsdeurwaarder klager uitgebreid bij e-mail van 20 februari 2020 heeft geïnformeerd over de gelegde beslagen en op welke wijze hij om aanpassing van de beslagvrije voet kan verzoeken. Dit klachtonderdeel stuit hierop af.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager aangevoerd dat het beslag op zijn bankrekening niet juist was, omdat het saldo gerelateerd was aan zijn periodieke inkomen. Klager heeft overleg gehad met het gerechtsdeurwaarderskantoor en heeft gegevens overgelegd die nodig waren om de beslagvrije voet te kunnen bepalen. Hier heeft de gerechtsdeurwaarder niets gedaan. Klager stelt verder aan dat hij onvriendelijk door het gerechtsdeurwaarderskantoor is behandeld.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer overweegt hierbij dat vóór 1 januari 2021 voor beslag op een bankrekening geen algemene beperking in verband met de beslagvrije voet regeling gold. De beslagvrije voet regeling gold  uitsluitend bij een beslag op een periodieke uitkering. Sinds 1 januari 2021 is dat anders. De kamer ziet zonder onderbouwing met stukken van het tegendeel geen reden om aan het standpunt van de gerechtsdeurwaarder te twijfelen dat klager niet alle benodigde stukken heeft verstrekt die nodig waren voor het eventueel toepassen van een beslagvrije voet, zoals de voorzitter heeft overwogen.

7.2 De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

7.3 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. M.L.S. Kalff, plaatsvervangend-voorzitter, mr. A.K. Mireku en mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van

10 januari 2022, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.