ECLI:NL:TDIVTC:2022:58 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2022/15

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2022:58
Datum uitspraak: 27-10-2022
Datum publicatie: 02-03-2023
Zaaknummer(s): 2022/15
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Niet ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten, in hoofdzaak, dat hij ten onrechte heeft geconcludeerd dat de hond van klaagster een TIA had, dat hij vervolgens onnodig tot euthanasie heeft geadviseerd en dat de hond is behandeld in een periode waarin hij als dierenarts was geschorst. Op basis van de ingediende stukken en hetgeen ter zitting is verhandeld, heeft het college niet met zekerheid kunnen vaststellen dat beklaagde degene is geweest die de hond heeft behandeld. Klacht niet ontvankelijk.

X,                     klaagster,   

tegen:

dierenarts Y,  beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. Partijen zijn uitgenodigd voor een mondelinge behandeling op 28 juli 2022. Klaagster heeft zich voor de zitting afgemeld. Beklaagde is ter zitting verschenen, tezamen met zijn advocaat, mr. K.J. Breedijk. Ter zitting is de beslissing op de zaak aangehouden, om partijen eerst nog op schriftelijke vragen van het college te laten reageren. Beide partijen hebben hier gevolg aan gegeven. De zaak is hierna in raadkamer besproken en er is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, naar de kern genomen, dat hij met betrekking tot de hond van klaagster veterinair onjuist c.q. nalatig heeft gehandeld. Meer specifiek is geklaagd over het feit dat beklaagde zonder het maken van een MRI-scan ten onrechte en voorbarig heeft geconcludeerd dat de hond een TIA had, dat hij vervolgens ten onrechte en onnodig tot euthanasie heeft geadviseerd, dat de hond door beklaagde is behandeld in een periode waarin hij als dierenarts geschorst was en dat de patientenkaart onjuiste informatie bevat.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster.

3.2. Op woensdagmiddag 27 oktober 2021 traden er bij de hond plotseling symptomen op in de vorm van onrustig heen en weer schietende ogen en zwalkend lopen. Na hierover contact te hebben opgenomen met de praktijk van beklaagde, zijn klaagster en haar zoon met de hond naar de praktijk gegaan.

3.3. Klaagster stelt die middag met haar hond op consult te zijn geweest bij beklaagde, die na een kort klinisch onderzoek (waarbij in de ogen van de hond is geschenen en het hart is beluisterd) concludeerde dat de hond een TIA had. Besloten is om de hond ter observatie en ondersteuning middels een infuusbehandeling en medicatie een nacht op de praktijk te houden.

3.4. Klaagster stelt dat zij de volgende ochtend, op 28 oktober 2021, telefonisch is benaderd door beklaagde, die haar adviseerde om de hond te euthanaseren, omdat de medicatie niet aansloeg en de hersenschade groter was dan verwacht.

3.5. Omdat de zoon van klaagster inmiddels onderzoek had gedaan naar de symptomen  die de hond had en op basis daarvan had geconcludeerd dat deze eerder bij een geriatrisch vestibulair syndroom dan bij een TIA pasten, is besloten de hond bij de praktijk op te halen. Hierna is de hond binnen enkele dagen, zonder enige veterinaire interventie, volledig hersteld. Klaagster heeft vervolgens de patiëntenkaart bij de praktijk opgevraagd en ontdekte tussentijds dat beklaagde ten tijde van de behandeling van haar hond geschorst was in de uitoefening van zijn beroep en dat hij haar hond niet had mogen onderzoeken en behandelen. Na ontvangst en lezing van de patiëntenkaart, heeft klaagster geconcludeerd dat de volgens haar door beklaagde gestelde diagnose (een TIA) en het advies tot euthanasie in strijd met de waarheid niet stonden vermeld in de patiëntenkaart. In die in het geding gebrachte patiëntenkaart staat vermeld:

27/10/2021 Had S. gebeld, ingestort, was gezegd dat ze naar V. mochten rijden. Komen eraan. Plots nystagmus, ataxie en misselijkheid. Last van geriatrisch syndroom. Opname voor Dex en Emeprid iv,

1. i.v. infuus aanleggen (hond.kat)

2. injectie hond/kat dexaject

4. inj. Emeprid > 2 ml

7. opname dag huisdier (standaard zorg)

28/10/2021       1 injectie hond/kat dexaject

                        30  Dexacortone 2,0 mg’

3.6. In verband met haar onvrede over het handelen van beklaagde met betrekking tot haar hond, is klaagster op enig moment hierna de onderhavige tuchtprocedure gestart.

4. HET VERWEER

4.1. Beklaagde heeft gesteld dat niet hij maar zijn collega, dierenarts R. de hond heeft behandeld. Bij het verweer is een schriftelijke verklaring d.d. 12 april 2022 van deze collega dierenarts gevoegd. Daarin is onder meer het volgende vermeld:

‘Ik heb kennisgenomen van de klacht van klaagster tegen beklaagde. Beklaagde is veterinair niet betrokken bij de hond van klaagster.

Op woensdag 27 oktober 2021 is klaagster op consult geweest bij ondergetekende te V. De hond vertoonde symptomen passend bij het geriatrisch vestibulair syndroom, waarna besloten is tot opname en symptomatische behandeling. De hond is gedurende 27 oktober en de nacht van 27 op 28 oktober behandeld op de praktijk te V. Op 28 oktober is de hond naar huis gegaan. Klaagster is medegedeeld dat de prognose gereserveerd is en afhangt van tijd en het effect van de medicatie. Klaagster is tevens medegedeeld dat de situatie 2 weken aangekeken moet worden in afwachting van verbetering. Treedt er na 2-3 weken geen verbetering op dan wordt de prognose somber’.

In een latere schriftelijke verklaring d.d. 13 augustus 2022 van deze collega dierenarts, die is ingediend naar aanleiding van de door het college na de hoorzitting aan partijen nog schriftelijk gestelde vragen, is het volgende geschreven:

‘Ik heb kennisgenomen van uw brief van 09 augustus 2022 aan beklaagde. Ik wil u hierbij nogmaals mededelen dat ik de hond van klaagster heb behandeld op woensdag 27 oktober 2021 en donderdag 28 oktober 2021.

Ik voeg hier tevens aan toe dat ik geassisteerd ben door mevrouw T. onze paraveterinair. Ik sluit een verklaring van mevrouw T. toe aan deze brief’’

4.2. In de bijgevoegde verklaring van paraveterinair T. is het volgende vermeld:

‘Mijn collega, de heer R, heeft mij ingelicht omtrent de tuchtzaak die klaagster voert tegen beklaagde. Ik heb alle brieven in deze zaak gezien en gelezen.

Ik heb de heer R. gezien tijdens zijn onderzoek van de hond: heb hem geholpen bij het braunule plaatsen bij de hond: heb gehoord en gezien dat hij de eigenaar van de hond te woord stond. Ik heb vervolgens de zorg voor de hond gehad waarbij R.de hond op woensdag 27/10/21 en donderdag 28/10/2021 regelmatig heeft gezien en onderzocht. beklaagde was geschorst en deed geen veterinaire handelingen meer.’

5. DE BEOORDELING

5.1. Aan de orde is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster dan wel of hij anderszins tekort is geschoten in de uitoefening van zijn beroep, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. Het college stelt voorop dat de gebeurtenissen die tot de onderhavige klacht hebben geleid hebben plaatsgevonden in een periode waarin beklaagde vanwege een hem opgelegde onvoorwaardelijke schorsing van een jaar niet bevoegd was tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen. Het college verwijst naar zijn uitspraak met het zaaknummer 2018/120 (ECLI:NL:TDIVTC:2020:4), in hoger beroep bevestigd bij uitspraak met het zaaknummer VB 2020/05 (ECLI:NL:TDIVBC:2020:10).

5.3. In het verweerschrift van beklaagde is het standpunt ingenomen, met verwijzing naar artikel 8.15 eerste lid, van de Wet dieren, dat er alleen klachten bij het veterinair tuchtcollege kunnen worden ingediend tegen dierenartsen die zijn toegelaten tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen en daartoe staan ingeschreven in het Diergeneeskunderegister. Van de zijde van beklaagde is bepleit dat de klacht niet ontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien beklaagde gedurende de schorsingperiode en ten tijde van de behandeling niet was aan te merken als een persoon die was toegelaten tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen als bedoeld in de wet.

5.4. Duidelijk is dat een geschorste dierenarts gedurende de schorsingsperiode geen diergeneeskundige handelingen mag verrichten. Indien dit verbod wordt overtreden, dan kan, gelet op het bepaalde in artikel 8.13 van de Wet dieren juncto artikel 195 van het Wetboek van strafrecht, strafrechtelijke vervolging plaatsvinden. De vraag is of een geschorste dierenarts ook aan het tuchtrecht is onderworpen, indien hij tijdens de schorsingperiode in de visie van een diereigenaar veterinair onjuist heeft gehandeld ten opzichte van zijn of haar dier.

5.5. Het college stelt vast dat hierover in de Wet dieren, hoofdstuk 8, paragraaf 5, geen expliciete bepaling is opgenomen. Het college neemt verder in aanmerking dat het hier een tijdelijke onderbreking –en geen definitieve ontzegging- van de bevoegdheid tot het verrichten van diergeneeskundige handelingen betrof en dat beklaagde toegelaten is gebleven, doch tijdelijk is geschorst en hij zijn werkzaamheden na afloop van de schorsingsperiode ook weer officieel heeft hervat. Hiernaast valt naar het oordeel van het college niet goed in te zien dat klaagster niet bij de veterinaire tuchtrechter zou mogen klagen over het feit dat haar hond buiten haar medeweten en klaarblijkelijk tegen haar wil door een (tijdelijk) onbevoegde dierenarts veterinair onjuist is behandeld en dat voor haar met betrekking tot dit klachtonderdeel enkel de mogelijkheid tot het doen van strafrechtelijk aangifte of een melding aan de NVWA open zou staan, terwijl haar persoonlijk belang per saldo is gelegen in een beoordeling van de vraag of beklaagde in veterinaire zin met betrekking haar eigen hond onjuist of nalatig handelen kan worden verweten. Om die reden is het college van oordeel dat de klacht van klaagster in behandeling kan worden genomen.  

5.6. Beklaagde heeft  gesteld dat hij, vanwege zijn schorsing in die periode, niet betrokken is geweest bij de behandeling van de hond. Ter onderbouwing van die stelling zijn schriftelijke verklaringen van een collega dierenarts en een paraveterinair in het geding gebracht, waarvan passages hiervoor onder 4.1 en 4.2 zijn weergegeven en waarin wordt aangegeven dat niet beklaagde, maar deze collega dierenarts degene is geweest die de hond op 27 en 28 oktober 2021 heeft behandeld, met assistentie van de paraveterianir. Overigens wordt in de verklaring(en) van deze collega dierenarts alsook in de overgelegde patientenkaart een andere diagnose genoemd (te weten een geriatrisch vestibulair syndroom) dan de diagnose die volgens klaagster door beklaagde is gesteld en die haar door beklaagde bij het consult op 27 oktober 2021 zou zijn medegedeeld. Dit geldt overigens eveneens ten aanzien van het advies dat volgens de verklaring van de collega dierenarts zou zijn gegeven bij het ophalen van de hond op 28 oktober 2021. Klaagster is in haar reactie op het verweer bij haar standpunt gebleven dat het beklaagde is geweest die haar hond heeft onderzocht en behandeld en het advies heeft gegeven tot euthanasie op basis van een onjuiste diagnose, te weten een TIA met onherstelbare hersenschade.

5.7. Nu de klacht is gericht tegen beklaagde, ligt aan het college de vraag voor of hij de hond van klaagster heeft onderzocht en behandeld, indachtig het in het veterinair tuchtrecht geldende uitgangspunt dat een dierenarts alleen verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn eigen veterinair handelen en niet voor het veterinair handelen van een collega.

5.8. Beklaagde heeft ter zitting nog toegelicht dat hij gedurende zijn schorsingsperiode louter en alleen assisterende en ondersteunende werkzaamheden op de praktijk heeft verricht, zoals schoonmaakwerk, baliewerkzaamheden en het afhandelen van telefoongesprekken met diereigenaren. In dit geval zou beklaagde, naar hij heeft gesteld, met klaagster telefonisch contact hebben opgenomen om met haar te spreken over haar onvrede over de behandeling van haar hond, naar aanleiding van een door haar geplaatste negatieve review daarover op de website van de praktijk. Ter zitting heeft beklaagde verklaard dat hij het  telefoongesprek met klaagster vervolgens heeft teruggekoppeld naar de collega dierenarts die de hond had behandeld, in de veronderstelling verkerend dat deze kwestie hiermee was afgedaan. Klaagster heeft daartegenover echter gesteld dat zij enkele weken na haar geplaatste negatieve review telefonisch is benaderd door een persoon die aangaf te werken voor een extern bedrijf dat onderzoek deed naar negatieve google reviews en die vroeg naar de naam van de betreffende dierenarts en naar de dag en het tijdstip van de behandeling. Ook voor wat betreft het beweerdelijke telefoongesprek dat er volgens beklaagde achteraf naar aanleiding van de genoemde negatieve review zou hebben plaatsgevonden, hebben partijen volstrekt andere lezingen gegeven.

5.9. Beklaagde ontkent dus dat hij degene is geweest die de hond van klaagster heeft behandeld. De ingediende stukken hebben bij het college erg veel vragen en twijfels opgeroepen, gelet op de vele discrepanties tussen hetgeen partijen over en weer hebben gesteld en overige tegenstrijdigheden. Het college heeft ter zitting geen nader feitenonderzoek kunnen doen in aanwezigheid van beide partijen om te trachten te reconstrueren wat er zich die bewuste 27ste en 28ste oktober 2021 precies heeft voorgedaan en of en zo ja, in hoeverre beklaagde bij het onderzoek van de hond, de diagnosestelling en de behandeling betrokken is geweest. Klaagster is ter zitting immers niet verschenen. Ook de antwoorden op de aan partijen na de zitting nog schriftelijk gestelde vragen hebben geen verdere duidelijkheid gebracht en geen nadere inzichten gegeven.

5.10. Een en ander betekent dat het college op basis van de ingediende stukken en hetgeen ter zitting is verhandeld niet met zekerheid heeft kunnen vaststellen dat beklaagde degene is geweest die de hond van klaagster heeft behandeld en dat hem de verweten gedragingen en nalatigheden kunnen worden toegerekend. Gelet op de vele onduidelijkheden en tegenstrijdigheden in de stukken, kan door het college niet anders dan worden geconcludeerd dat de klacht afstuit op een gebrek aan toereikend bewijs met betrekking tot de betrokkenheid van beklaagde bij de behandeling van de hond en zal de klacht om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard.

6. DE BESLISSING 

Het college:

verklaart de klacht niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. M. Lockhorst, drs. J.A.M. van Gils en drs. M.J. Wisse, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2022.