ECLI:NL:TDIVTC:2022:57 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2021/112

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2022:57
Datum uitspraak: 22-12-2022
Datum publicatie: 01-03-2023
Zaaknummer(s): 2021/112
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Dierenarts treft het verwijt geen of onvoldoende onderzoek te hebben verricht naar een baarmoederontsteking als mogelijke oorzaak van de gezondheidsklachten van een jonge hond. Volgt waarschuwing.

X,      klaagster,             

tegen

Y,      beklaagde,

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 september 2022. Partijen waren daarbij aanwezig. Beklaagde werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. S.C. Wesselingh. Na de zitting is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, zakelijk weergegeven, dat hij nalatig heeft gehandeld met betrekking tot de zieke hond van klaagster door geen of onvoldoende onderzoek te doen naar een baarmoederontsteking als mogelijke oorzaak van de gezondheidsklachten die de hond had.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond c.q. pup van klaagster, een Boerboel (teef), die ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige procedure hebben geleid ongeveer 9 maanden oud was.

3.2. In de nacht van 19 op 20 oktober 2021, omstreeks 4.35 uur, heeft klaagster telefonisch contact opgenomen met het spoednummer van haar eigen dierenarts omdat zij aan de hand van de symptomen die de hond vertoonde vermoedde dat het dier een baarmoederontsteking had. Klaagster werd doorverbonden met de waarnemend dierenartsenpraktijk en heeft gesproken met beklaagde, die op dat moment dienst had. Volgens klaagster heeft zij beklaagde verteld dat de pup lusteloos was en koorts (40.1 °Celsius) had,  sinds de middag weinig had gegeten en gedronken, dat de hond de afgelopen dagen moeite had met de ontlasting, dat ze een maand eerder voor het eerst loops was geweest en dat er in de voorgaande avond pus uit de vulva van de hond was gekomen.

3.3. Beklaagde heeft naar aanleiding van dit telefoongesprek in de patiëntenkaart de leeftijd van de hond genoteerd, dat ze “pussige uitvloeiing” had en de vorige maand voor het eerst loops was geworden. In zijn verweerschrift is vermeld dat ook over koorts en lusteloosheid is gesproken. Door beklaagde werd gedacht aan vaginitis en een baarmoederontsteking werd door hem, gelet op de leeftijd van de pup, onwaarschijnlijk geacht. Met als reden dat vaginitis vaker bij pups voorkomt en doorgaans van voorbijgaande aard is, heeft beklaagde het niet noodzakelijk gevonden om de hond voor een onderzoek naar zijn praktijk te laten komen. Aan klaagster is blijkens het verweerschrift geadviseerd om bij eventuele zorgen de volgende ochtend met haar eigen dierenarts contact op te nemen.

3.4. Later die nacht heeft klaagster wederom telefonisch contact gezocht met het spoednummer van haar eigen dierenarts, omdat de gezondheidstoestand van de pup verslechterde en werd zij verbonden met een voicemail. Klaagster heeft daarop besloten telefonisch contact op te nemen met een andere dierenartsenpraktijk. De dierenarts die klaagster telefonisch te spreken kreeg, gaf aan dat de pup door een dierenarts moest worden gezien en heeft geadviseerd om contact op te nemen met beklaagde als zijnde de dienstdoende dierenarts die klaagster eerder die nacht had gesproken en dat zij, als dit niet zou lukken, weer contact met hem mocht opnemen.  

3.5. Vervolgens heeft klaagster omstreeks 6.45 uur weer telefonisch contact opgenomen via het spoednummer van haar eigen dierenarts en werd zij weer doorverbonden met beklaagde. Klaagster heeft verteld dat ze zich zorgen maakte over de pup, die nog steeds hoge koorts had en kortademig en slomer was geworden. In de patiëntenkaart staat over dit telefoongesprek vermeld dat de hond al een paar dagen slecht at, koorts (40,1°C) en een beetje diarree had en in de nacht had gebraakt, dat er sprake was geweest van uitvloeiing en dat de hond de vorige maand de eerste loopsheid had gehad. Klaagster gaf tijdens dit telefoongesprek aan dat ze graag wilde dat de  hond zou worden onderzocht en er is afgesproken dat zij met de pup naar de praktijk van beklaagde zou komen. Omstreeks 7.30 uur heeft klaagster de hond bij beklaagde voor onderzoek aangeboden.

3.6. Beklaagde heeft de pup klinisch onderzocht en onder meer geconstateerd dat ze een lichaamstemperatuur van 40,3 °C had, dat de buik bij palpatie licht gespannen was en dat er geen uitvloeiing uit de vulva te zien was. Beklaagde is blijkens de patiëntenkaart qua differentiaaldiagnose uitgegaan van: “buikgriep/mogelijk baarmoederprobleem/vaginitis”. Er is per injectie medicatie toegediend, te weten Carprofelican (pijnstillend), Prevomax (een anti-emeticum) en Amoxicilline (een antibioticum) en er zijn tabletten Carporal (NSAID) en Amoxibactin (antibiotica) aan klaagster meegegeven. In de patiëntenkaart staat vermeld dat de pup in de loop van die ochtend moest opknappen, dat de koorts binnen één en maximaal twee uur duidelijk lager moest zijn en, als dit niet het geval zou zijn, contact moest worden opgenomen met de eigen dierenarts voor een buikecho.

3.7. Uit de stukken is gebleken dat klaagster op 19 oktober 2021 van dierenartspraktijk is gewisseld en zich met de pup bij een andere praktijk had ingeschreven. Bij die praktijk heeft zij op 20 oktober 2020 een afspraak gemaakt om 14.30 uur voor een echografisch onderzoek van de buik van de hond. Hoewel de lichaamstemperatuur van de hond op die dag omstreeks 13:00 uur was gedaald naar 38,8 ° Celsius, verslechterde de gezondheidstoestand ongeveer een kwartier later plotseling ernstig. Klaagster heeft beschreven dat de hond begon te blazen en koude ledematen had en zij heeft de hond met spoed naar de betreffende dierenartsenpraktijk gebracht. De hond kreeg kort na aankomst op die praktijk een hartstilstand en de aanwezige dierenarts heeft tevergeefs getracht de pup te reanimeren. Na het overlijden van de hond is er alsnog een echo van het abdomen gemaakt, waarop blijkens de patiëntenkaart van de betreffende praktijk te zien was dat de blaas gevuld was, dat de uterushoornen gevuld waren met vocht of pus en dat de uteruswand verdikt was, zijnde symptomen passend bij een baarmoederontsteking. In de patiëntenkaart van die praktijk staat verder vermeld dat een baarmoederontsteking wel degelijk bij jonge honden kan voorkomen, maar dat dit uitzonderlijk is en dat er bij het eerder verrichten van echografisch onderzoek geen garantie was geweest dat de pup het had overleefd.

3.8. Diezelfde dag,op 20 oktober 2020, is klaagster bij de praktijk van beklaagde langs geweest  om hem te informeren over het overlijden van de hond. Op enig moment hierna is klaagster de onderhavige tuchtprocedure gestart.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Bij de beoordeling van de klacht geldt naar vaste jurisprudentie als maatstaf of de dierenarts in de specifieke omstandigheden van het geval als redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot is  opgetreden.

5.2. Het college stelt vast dat zich bij de ingediende processtukken twee patiëntenkaarten van de praktijk van beklaagde bevinden. De eerste, kortere, patiëntenkaart (door klaagster overgelegd als “Bewijsstuk I”) is aan klaagster toegezonden via de laatste dierenartsenpraktijk waar ze met de pup is geweest en de tweede, iets uitgebreidere, patiëntenkaart (overgelegd als “Bewijsstuk II”) door de dierenartsenpraktijk van beklaagde, volgens klaagster nadat daarin door beklaagde een aanvulling is aangebracht. Het college kan zich voorstellen dat het feit dat er twee verschillende patiëntenkaarten naar klaagster zijn toegestuurd bij haar wantrouwen heeft gewekt, maar merkt daarover in algemene zin op dat niet verwijtbaar hoeft te zijn als een patiëntenkaart op een later moment ter verduidelijking en completering wordt aangevuld. Het college heeft in dit geval geen reden om aan te nemen dat beklaagde door de aanvulling in zijn verslaglegging doelbewust een ander beeld heeft willen schetsen van de gang van zaken.

5.3. In de nacht van 19 oktober 2021 op 20 oktober 2021 hebben partijen twee keer telefonisch contact met elkaar gehad en na het tweede telefoongesprek is afgesproken dat klaagster met haar pup naar de praktijk van beklaagde zou komen voor een consult om 7:30 uur. Na dat consult heeft beklaagde de pup niet meer gezien.

5.4. In eerdere jurisprudentie heeft het college zich reeds uitgesproken over de wijze waarop een dierenarts behoort te reageren op een verzoek om hulp in de nacht c.q. tijdens een spoeddienst. Op de dierenarts rust de verplichting om zich er na de anamnese van te overtuigen of er al dan niet spoedhulp dient te worden geboden. Bij twijfel dient de dierenarts de eigenaar met het dier naar de praktijk te laten komen. Waar klaagster heeft gesteld dat beklaagde tijdens het eerste nachtelijke telefoongesprek alleen heeft gevraagd naar de leeftijd van haar pup, heeft beklaagde ter zitting verklaard dat hij tijdens dit telefoongesprek, behalve naar de leeftijd, heeft gevraagd wat voor symptomen de hond had en of er sprake was van koorts, waarbij hem duidelijk werd dat er weliswaar sprake was van een zieke pup (met in zijn visie waarschijnlijk vaginitis), maar niet van een spoedeisende situatie, reden waarom klaagster is geadviseerd om bij eventuele zorgen de volgende ochtend met haar eigen dierenarts contact op te nemen. Nu klaagster blijkens haar eigen stellingen tijdens dit telefoongesprek zelf aan beklaagde heeft verteld dat de hond koorts had, een maand eerder voor het eerst loops was geweest, uitvloeiing uit de vulva had gehad, lusteloos was, sinds de middag weinig had gegeten en gedronken en dat ze de afgelopen dagen moeite had gehad met haar ontlasting, gaat het college er vanuit dat beklaagde tijdens dit telefoongesprek de benodigde relevante informatie over de hond had gekregen, ook al zou die informatie door klaagster zelf zijn verstrekt en niet naar aanleiding van door hem gestelde vragen. Tegen die achtergrond voert het naar het oordeel van het college te ver om beklaagde te verwijten dat hij met betrekking tot de anamnese tekort is geschoten, dit los van de vraag of het door hem op basis van die informatie aan klaagster verstrekte advies juist is geweest.

5.5. Het college is van oordeel dat beklaagde te stellig is geweest in zijn overtuiging dat er geen sprake kon zijn van een baarmoederontsteking althans dat dit door hem onwaarschijnlijk werd geacht. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting heeft het college begrepen dat er die ochtend een consult is afgesproken, met name omdat klaagster dit zelf graag wilde. In aanmerking genomen de in het eerste telefoongesprek die nacht reeds gemelde symptomen (zoals koorts, uitvloeiing uit de vulva, eerdere loopsheid) en nu tijdens het tweede telefoongesprek die nacht door klaagster is gemeld dat de hond ook kortademig en sloom was geworden, kon ook een baarmoederontsteking niet worden uitgesloten en had van beklaagde naar het oordeel van het college mogen worden verwacht, zeker na het tweede telefoongesprek in de nacht, om op eigen initiatief klaagster te instrueren om met de hond voor onderzoek naar zijn praktijk te komen.

5.6. Tijdens het consult omstreeks 7:30 uur die ochtend is door beklaagde bij zijn klinisch onderzoek onder meer geconstateerd dat de hond koorts had (40,3 °Celsius) en een gespannen buik. De turgor was goed en er was op dat moment geen uitvloeiing zichtbaar. Beklaagde is uitgegaan van: “buikgriep/ mogelijk baarmoederprobleem/ vaginitis” en heeft vervolgens medicatie toegediend en meegegeven, waarbij hem voor ogen stond dat de hond in de loop van de ochtend duidelijk op moest knappen en de koorts moest gaan dalen. Nu beklaagde blijkens de patiëntenkaart echter ook heeft geconstateerd dat de hond soporeus was, had het naar het oordeel van het college in de rede gelegen om de hond ook fysiologisch zout toe te dienen en bij voorkeur aan een infuus te leggen.

5.7. Ook het direct of eerder (laten) maken van een echo van de buik had naar het oordeel in de rede gelegen, om aldus een baarmoederontsteking uit te kunnen sluiten. Voor zover beklaagde heeft gesteld dat er tijdens het consult op de praktijk niemand aanwezig was die ervaring had met het verrichten van echografisch onderzoek, had het op zijn weg gelegen om klaagster te verwijzen naar een andere dienstdoende kliniek waar het zo spoedig mogelijk maken van een buikecho wél mogelijk wasof te bewerkstelligen dat zij daarvoor zo spoedig mogelijk naar de eigen dierenartsenpraktijk zou gaan. Partijen verschillen van mening over hetgeen door beklaagde na afloop van het consult aan klaagster is geïnstrueerd en geadviseerd. Hoewel uit de (aangevulde) patiëntenkaart volgt dat is aangegeven dat de hond in de loop van de ochtend moest zijn opgeknapt en de koorts binnen een en maximaal twee uur moest zijn gedaald en dat, als dat niet het geval zou zijn, de eigen dierenarts moest worden geconsulteerd voor het maken van een buikecho, is dit naar het oordeel van het college in de gegeven omstandigheden onvoldoende proactief en te vrijblijvend geweest. Beklaagde heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij aan klaagster expliciet mondeling heeft benadrukt dat het van belang was dat er zo spoedig mogelijk een echografisch onderzoek elders zou plaatsvinden, om uit te sluiten of bevestigd te krijgen dat er sprake was van een baarmoederontsteking. Hoewel beklaagde heeft gesteld dat hij een baarmoederontsteking niet uitsloot, staat vast dat er op zijn praktijk geen echografisch onderzoek is verricht en dat daartoe door hem ook geen (spoed)verwijzing is geregeld, noch is gebleken dat beklaagde klaagster nadrukkelijk heeft geïnstrueerd om elders zo spoedig mogelijk een echo-onderzoek te laten uitvoeren. Daarmee heeft beklaagde naar het oordeel van het college een te afwachtende houding aangenomen en onvoldoende voortvarend gehandeld. Aan het vorenstaande kan niet afdoen dat een baarmoederontsteking bij jonge pups slechts incidenteel voorkomt en dat ook het acute ziekteverloop in het onderhavige geval uitzonderlijk is geweest.

5.8. Op grond van het voorgaande is de klacht gegrond. Na te melden maatregel wordt door het college passend en geboden geacht.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht gegrond;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing, als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden-dierenartsen drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. J. Hilvering en drs. M.E.A. Cuppens-Joosten en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2022.