ECLI:NL:TDIVTC:2022:54 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2021/86

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2022:54
Datum uitspraak: 24-11-2022
Datum publicatie: 01-03-2023
Zaaknummer(s): 2021/86
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: De klacht houdt in dat de dierenarts met betrekking tot een hond met oogklachten in haar onderzoek en diagnostiek tekort te zijn geschoten, met als gevolg dat er verkeerde medicatie is ingezet. Gegrond. Waarschuwing.

X,      klaagster,             

tegen:

Y,      beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 september 2022. Beide partijen waren hierbij aanwezig. Hierna is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, zakelijk weergeven, dat beklaagde met betrekking tot de hond van klaagster in haar onderzoek en diagnostiek tekort is geschoten, met als gevolg dat er een verkeerde medicamenteuze behandeling is ingezet.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een Samojeed, geboren op 18 september 2020.

3.2. Op 28 juni 2021 constateerde klaagster dat de hond veel groen slijm in beide ogen had. Klaagster heeft daarover telefonisch contact met de praktijk van beklaagde opgenomen en er heeft nog diezelfde dag een consult bij beklaagde plaatsgevonden.

3.3. Na de anamnese heeft beklaagde de hond klinisch onderzocht. Bij het onderzoek van de ogen stelde beklaagde blijkens haar verweer vast dat er beiderzijds sprake was van pussige uitvloeiing, dat het bindvlies ontstoken was en dat er sprake was van vaatinjectie van de sclera. Met behulp van een fluoresceïne test heeft beklaagde het hoornvlies geïnspecteerd. De hond had volgens klaagster geen jeuk of andere klachten. Beklaagde heeft geconcludeerd dat de pussige uitvloeiing hoogstwaarschijnlijk het gevolg was van een allergische reactie en heeft de hond een injectie met Vetacortyl toegediend en Apoquel voorgeschreven. Er is geen lokale behandeling met oogdruppels ingesteld. Met klaagster werd afgesproken dat zij twee weken later met de hond op controle diende te komen of eerder als de situatie niet zou verbeteren.

3.4. Omdat de gezondheidssituatie van de hond gedurende de daarop volgende dagen verslechterde, heeft klaagster een andere dierenartsen­praktijk geconsulteerd. Er bleek sprake van diverse ziekteverschijnselen c.q. bijwerkingen in de vorm van onder meer braken, bloederige diarree en lethargie. Uit bloedonderzoek kwam een verhoogde leverwaarde naar voren en er bleek sprake van een blaasontsteking. De hond is bij de opvolgende praktijk enige tijd onder behandeling gebleven. Ter zitting is gebleken dat de hond na verloop van tijd is hersteld.

3.5. Klaagster is de onderhavige tuchtprocedure gestart, stellende dat beklaagde op basis van een onjuiste diagnose verkeerde medicatie heeft voorgeschreven en dat de bijwerkingen daarvan hebben geleid tot de blaasontsteking die, door de onderdrukkende werking van de verkozen medicatie op het immuunsysteem, niet goed te behandelen was.

4. HET VERWEER   

  Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2. van de Wet dieren.

5.2. Uit de stukken en uit de verklaringen van partijen ter zitting is gebleken dat beklaagde de hond van klaagster op 28 juni 2021 heeft onderzocht omdat de hond plotseling veel groen slijm in beide ogen had gekregen. Na de anamnese heeft beklaagde de hond klinisch onderzocht, waarbij zij onder meer een lichaamstemperatuur van 39.5 ºC heeft gemeten. Die verhoogde lichaamstemperatuur kon volgens beklaagde worden verklaard door het warme weer op die dag in combinatie met de dikke vacht van de hond en omdat het klinisch onderzoek, vanwege een interne verbouwing, plaatsvond in een keet, waar het eveneens erg warm was. Beklaagde heeft ook de longen en het hart beluisterd, de oren en de bek geïnspecteerd en zij heeft de buik van de hond gepalpeerd, waarbij geen bijzonderheden zijn geconstateerd.

5.3. Bij het onderzoek van de ogen stelde beklaagde blijkens haar verweer vast dat er beiderzijds sprake was van pussige, groene uitvloeiing, rode conjunctivae en vaatinjectie van desclera. Gelet op deze bevindingen heeft beklaagde middels een fluoresceïne test ook het hoornvlies van beide ogen geïnspecteerd, dat niet beschadigd bleek te zijn. Omdat de hond alert was, niet ziek oogde en het eten, drinken, ontlasten en plassen normaal verliep en de aandoening aan de ogen plotseling was ontstaan, werd door beklaagde gedacht aan een allergische reactie als oorzaak van de oogklachten. Daarbij heeft blijkens het verweer ook een rol gespeeld dat beklaagde in diezelfde week al enkele honden met soortgelijke symptomenop consult had gehad, waardoor onder andere atopische dermatitis hoog in haar differentiaaldiagnose stond. Gelet hierop en nu de symptomen die de hond had vaker voorkomen tijdens de seizoenen waarbij de pollenconcentratie in de lucht hoog is, is beklaagde qua (waarschijnlijkheids)diagnose uitgegaan van een allergische conjunctivitis.

5.4. Beklaagde heeft vervolgens aan de hond een injectie met Vetacortyl (een hormoonpreparaat ter behandeling van met jeuk en exsudaat gepaard gaande huidaandoeningen) en daarnaast Apoquel (ter behandeling van jeuk in verband met allergische en atopische dermatitis) voorgeschreven. In haar verweerschrift heeft beklaagde toegelicht dat zij er voor heeft gekozen om middels een systemische therapie de ogen via de bloedsomloop te bereiken, aangezien de hond geen zieke indruk maakte en omdat zij op dezelfde dag bij een andere hond met soortgelijke klachten eenzelfde therapie had voorgeschreven.

5.5. Het college stelt vast dat beklaagde met betrekking tot de pussige, groene uitvloeiing in de beide ogen van de hond weliswaar een algemene inspectie van de ogen heeft uitgevoerd en een fluoresceïne test om het hoornvlies van beide ogen op beschadigingen te controleren, maar is van oordeel dat beklaagde, toen die test negatief bleek, zonder nader onderzoek te verrichten te snel is overgegaan tot het instellen van een systemische therapie, waarbij zij uitging van een seizoensgebonden allergische conjunctivitis, mede omdat andere honden die zij in die periode had behandeld vergelijkbare symptomen hadden. Die waarschijnlijkheidsdiagnose is naar het oordeel van het college op basis van onvoldoende onderzoek en daarmee voorbarig en onzorgvuldig gesteld, met als gevolg dat er ook met betrekking tot de verkozen medicatie (Vetacortyl en Apoquel) onzorgvuldig is gehandeld. Ook geldt dat Apoquel volgens de bijsluiter contra-geïndiceerd is bij honden jonger dan 12 maanden, terwijl de hond van klaagster ten tijde van de behandeling nog geen 10 maanden oud was en is deze medicatie afwijkend van de bijsluiter door beklaagde in een te hoge dosering voorgeschreven.

5.6. Op grond van het voorgaande is de klacht gegrond. Beklaagde heeft overigens erkend dat zij te snel en voorbarig van een omgevingsallergie is uitgegaan als oorzaak van de oogklachten en dat de door haar ingezette systemische therapie, met een reëel risico op bijwerkingen, niet correct en niet proportioneel is geweest. Dat de werk- en weersomstandigheden op de dag van het consult verre van optimaal waren, kan hier naar het oordeel van het college niet aan afdoen. In aanmerking genomen dat beklaagde zowel in haar verweerschrift als ter zitting blijk heeft gegeven van het besef dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld, acht het college na te melden maatregel passend. 

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht gegrond;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a van de Wet dieren

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden-dierenartsen drs. M. Lockhorst, drs. J. Hilvering, drs. B.J.A. Langhorst-Mak en drs. M.E.A. Cuppens-Joosten en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2022.