ECLI:NL:TDIVTC:2022:52 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2021/96

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2022:52
Datum uitspraak: 24-11-2022
Datum publicatie: 01-03-2023
Zaaknummer(s): 2021/96
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten met betrekking tot de zieke hond van klager te hebben  nagelaten een huisbezoek af te leggen. Ongegrond.

X,      klager,

tegen

Y,      beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats 29 september 2022. Beklaagde is verschenen, bijgestaan door advocaat mr. T.A.M. Van Oosterhout en collega dierenarts A.D. Romijn. Klager is niet verschenen. Hierna is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat zij met betrekking tot de zieke hond van klager heeft nagelaten een huisbezoek af te leggen, met als gevolg dat de hond onnodig lang heeft geleden.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1 Het gaat in deze zaak om de hond van klager, een Deense dog, die ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige procedure hebben geleid ongeveer 5 jaar oud was.

3.2 Op donderdagmiddag 19 augustus 2021 heeft klager een collega dierenarts van beklaagde, drs. A. geconsulteerd, omdat de hond sinds twee dagen lusteloos was, moeilijk liep, niet at, geen ontlasting meer had gehad en niet meer had geplast. Deze collega dierenarts heeft de hond klinisch onderzocht en stelde vast dat de hond koorts en geel gekleurd oogwit had. Er is bloed afgenomen voor nader onderzoek door een extern laboratorium en de uitslag daarvan zou de volgende dag bekend zijn. Deze collega vermoedde dat er sprake was van de ziekte van Weil en heeft de hond pijnstillende en ontstekingsremmende medicatie (Dexadreson) en antibiotica (Duplocilline) toegediend. Hiernaast is pijnstillende en onstekingsremmende medicatie (Carprodyl) en antibiotica (Kesium) voorgeschreven en is een controleconsult afgesproken voor de volgende middag.

3.3 Op vrijdag 20 augustus 2021 heeft klager in de ochtend contact opgenomen met de praktijk, omdat de hond volgens klager niet meer kon opstaan. Er is geadviseerd om met de hond naar de praktijk te komen voor een consult om 10.45 uur. Hiertoe is het echter niet gekomen. Klager heeft telefonisch gemeld dat de hond die ochtend op de bank bleef liggen en nergens op reageerde en dat hij twijfelde of het voor hem mogelijk was om de hond naar de praktijk te vervoeren. In de patiëntenkaart staat echter vermeld dat klager alleen met de hond langs wilde komen als de uitslag van het bloedonderzoek bekend was. Tijdens een telefoongesprek in de middag heeft klager ook verzocht om een visite aan huis en is door een assistente aangegeven dat dit niet de voorkeur had. Uit de op die middag bij de praktijk binnengekomen bloeduitslag bleek een verhoogde leverwaarde en na overleg met een internist werd differentiaaldiagnostisch gedacht aan Babesiose, Pancreatitis of Hemolytische anemie. Leptospirose werd bij nader inzien minder waarschijnlijk geacht in verband met de gering afwijkende nierwaarden. Omstreeks 16.00 uur is de uitslag van het bloedonderzoek telefonisch met klager besproken en is aan hem geadviseerd om met de hond voor nader onderzoek naar de praktijk te komen. Klager heeft dit niet gedaan, omdat het volgens hem niet mogelijk was om de zware hond (ongeveer 65 kilogram) te vervoeren. Klager heeft wel om 17.15 uur bij de praktijk medicatie opgehaald, te weten Prednoral (ontstekingsremmend), Tramadol (pijnstillend) en Metomotyl (een antibraakmiddel) en met beklaagde gesproken. Beklaagde heeft toen de bloeduitslag aan klager verstrekt, omdat het weekend aanstaande was en voor het geval klager tijdens dat weekend de hulp van een dienstdoende praktijk zou moeten inroepen.

3.4 De volgende dag, op zaterdag 21 augustus 2021, bleek de gezondheidssituatie van de hond verslechterd in die zin dat de hond een gelere huidskleur had, braakte en ontlasting liet lopen. De hond is met behulp van de brandweer uit de flatwoning van klager getild en in diens auto gelegd en klager heeft met de hond een andere dierenartsenpraktijk geconsulteerd. De opvolgend dierenarts dacht op basis van het klinisch beeld en de door klager overhandigde bloeduitslag aan Auto Immune Hemolytische Anemie (AIHA) met geelzucht. De hond reageerde nergens meer op, was soporeus en er zodanig slecht aan toe dat in overleg is besloten tot euthanasie.

3.5 Klager heeft aan beklaagde zijn onvrede geuit over het feit dat zij op 20 augustus 2021 geen huisvisite heeft afgelegd. De reactie van beklaagde heeft de bij klager bestaande onvrede hierover niet kunnen wegnemen. Hierna is klager de onderhavige tuchtprocedure gestart.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1 In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klager, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Naar vaste jurisprudentie wordt bij de beoordeling van die vraag niet getoetst of de meest optimale zorg is verleend, maar geldt als criterium of de dierenarts in de specifieke omstandigheden van het geval en in retrospectief bezien, als redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot is opgetreden.

5.2 Beklaagde wordt verweten dat zij op vrijdag 20 augustus 2021 niet tegemoet is gekomen aan het verzoek van klager om een huisvisite af te leggen, terwijl de hond volgens klager doodziek thuis lag en het voor hem vanwege het gewicht van de hond niet mogelijk was om het dier naar de praktijk te vervoeren. Het college overweegt hierover als volgt.

5.3 Naar vaste jurisprudentie wordt er in beginsel geen verplichting voor een dierenarts aangenomen om op verzoek van een diereigenaar een huisvisite af te leggen. Als er door een dierenarts een visite aan huis wordt afgelegd, moet dit worden beschouwd als een extra service, die niet vanzelfsprekend is en waartoe de dierenarts in beginsel niet verplicht is.

5.4 Naar het college heeft begrepen is het verzoek om een huisvisite door klager telefonisch gedaan aan een assistente. Beklaagde heeft het beleid van de praktijk toegelicht en uitgelegd dat het afleggen van een huisvisite niet de voorkeur had in verband met de destijds heersende Covid-19 pandemie en mede gelet op de beperktere onderzoeks- en behandelmogelijkheden aan huis. Dit beleid is in de gegeven omstandigheden en in de bedoelde periode naar het oordeel van het college begrijpelijk en acceptabel geweest. Hiernaast is het college er niet van overtuigd geraakt dat het voor klager in praktische zin onmogelijk is geweest om op die bewuste vrijdag, zonodig met behulp van  familie, buren, derden of het inschakelen van de dierenambulance, de hond naar de praktijk te vervoeren. Als de patiëntenkaart wordt gevolgd, dan heeft klager bij het ophalen van de medicatie die middag op de praktijk tegen beklaagde gezegd dat hij met de hond het weekend in durfde te gaan en dat hij zou afwachten hoe de situatie zich zou ontwikkelen en hoe de hond op de medicatie zou reageren. Klager heeft dit niet weersproken. Gelet hierop en nu voor het college niet is gebleken dat beklaagde kan worden aangerekend dat klager, ondanks een nadrukkelijk advies daartoe, niet met de hond naar de praktijk is gekomen, kan het college zich ermee verenigen dat beklaagde die vrijdagmiddag aan klager de contactgegevens heeft verstrekt van de praktijk die in het daaropvolgende weekend dienst had, voor het geval de situatie zou verslechteren en dat zij voor de zekerheid ook de bloeduitslag aan klager heeft meegegeven.

5.5 Op grond van het voorgaande heeft beklaagde naar het oordeel van het college niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door op 20 augustus 2021 geen huisvisite af te leggen. De klacht wordt ongegrond verklaard.

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden

drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. J. Hilvering en drs. M.E.A. Cuppens-Joosten en uitgesproken in het openbaar op 24 november 2022.