ECLI:NL:TDIVTC:2022:47 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2021/94

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2022:47
Datum uitspraak: 18-10-2022
Datum publicatie: 01-03-2023
Zaaknummer(s): 2021/94
Onderwerp: Katten
Beslissingen:
  • Niet ontvankelijk
  • Ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen twee dierenartsen over het met betrekking tot de zieke kat van klaagster verrichtte onderzoek, de diagnosestelling en de behandeling. Klachten zijn respectievelijk niet-ontvankelijk en ongegrond verklaard.

X,          klaagster,

Tegen

Y,        beklaagde sub 1 (zaaknr. 2021/94)

Z.        beklaagde sub 2 (zaaknr. 2021/58)

1. DE PROCEDURE

1.1 Het college heeft in beide zaken kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 28 juli 2022. Klaagster en dierenarts sub 1 waren daarbij aanwezig. Dierenarts sub 2 is niet verschenen. Klaagster werd ter zitting vergezeld door een vriendin. Dierenarts sub 1 is verschenen, tezamen met mevr. A (dierenarts en praktijkeigenaar). Na de zitting is uitspraak bepaald.

1.2 Eerst ter zitting is komen vast te staan dat dierenarts sub 1 ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige procedure hebben geleid nog student diergeneeskunde was. Zij werkte destijds als stagiaire voor de praktijk. Ingevolge artikel 8.15, eerste lid, van de Wet dieren kan bij het veterinair tuchtcollege een klacht worden ingediend tegen een dierenarts of andere veterinair zorgverlener die is toegelaten tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen. Onder een dierenarts wordt ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Wet dieren verstaan degene die, kort gezegd, een academische studie diergeneeskunde heeft afgerond en is toegelaten c.q. ingeschreven in het Diergeneeskunderegister. Nu ter zitting is gebleken dat dierenarts sub 1 inmiddels wel, maar destijds nog niet was afgestudeerd en nog niet in het Diergeneeskunderegister stond ingeschreven, is het college van oordeel dat de klacht tegen haar niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Zij zal hierna worden aangeduid als mw. sub 1. Het college overweegt dat, indien een student diergeneeskunde in het kader van zijn of haar opleiding als stagiair bij een dierenartsenpraktijk werkt, dit onder toezicht, begeleiding en verantwoordelijkheid van een dierenarts dient te geschieden. Het college sluit op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting overigens niet uit dat mw. sub 1 destijds als stagiaire ook zelfstandig veterinaire handelingen verrichte. Echter, ook indien dit juist zou zijn, dan betekent dit nog niet dat mw. sub 1 in haar toenmalige hoedanigheid van student diergeneeskunde via het tuchtrecht ter verantwoording kan worden geroepen. In zijn algemeenheid wordt opgemerkt dat een dierenartsenpraktijk erop toe dient te zien dat met betrekking tot de begeleiding van studenten diergeneeskunde die als stagiair werkzaamheden voor de praktijk verrichten, geborgd is dat zij onder gedegen begeleiding en toezicht werken van een dierenarts, die het veterinaire beleid met betrekking tot het onderzoek en de behandeling van het betrokken dier bepaalt en daarvoor eindverantwoordelijk is.

1.3 Het college zal zich hierna beperken tot de klachten die zijn aangevoerd tegen dierenarts sub 2.

2. DE KLACHT

Het college heeft de klacht tegen dierenarts sub 2 aldus verstaan, in hoofdzaak en samengevat, dat met betrekking tot de kat van klaagster, die kampte met hoge koorts, verminderde eetlust en milde uitdrogingsverschijnselen, onvoldoende onderzoek is verricht, een onjuiste diagnose is gesteld en er een onjuiste behandeling heeft plaatsgevonden. Hiernaast zijn er verwijten geuit over de (gebrekkige) communicatie met klaagster en over de verzorging van de kat gedurende de opname op de praktijk.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om een Maine Coone-kater, die ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige procedure hebben geleid ongeveer 6 jaar oud was.

3.2. In de ochtend van donderdag 15 april 2021 viel het klaagster op dat de kat erg warm aanvoelde, suf was en niet wilde eten en drinken. Klaagster heeft hierover telefonisch contact met de praktijk opgenomen en er is een consult afgesproken, dat diezelfde ochtend heeft plaatsgevonden.

3.3. Omstreeks 10.30 uur is klaagster met de kat bij mw. sub 1 op consult geweest. Er is een anamnese afgenomen en een algemeen klinisch onderzoek verricht, waaruit blijkens de patiëntenkaart naar voren kwam:

Algemene indruk:

De kat heeft geen eetlust sinds gistermiddag, verminderd drinken, geen ontlasting/urine vandaag en sloom zijn. De kat is een buitenkat en de vechtersbaas in de buurt, ook de kat veel wild.

Algemeen onderzoek:

bewustzijnsniveau: verminderd alert

hart: 176/min, krachtig, regelmatig, geen bijgeluiden

longen: geen afwijkende longgeluiden

slijmvliezen: iets droog, donker roze CRT=2

Inn: geen afwijkingen

huid/haar: geen afwijkingen

temp: 41,6C staarttonus en anusreflex aanwezig

buikpalpatie: geen afwijkingen en geen grote blaas

buikausculatie: wel darmgeluiden maar minimaal’

3.4. Op basis van deze klinische onderzoeksbevindingen concludeerden mw. sub 1 en  dierenarts A dat er sprake zou kunnen zijn van een virale infectie of van ‘pyrexia of unknown origin’ (PUO), dan wel van een ‘vechtersabces’. Aan klaagster is voorgesteld om de kat op te nemen en te trachten om de koorts te verlagen en een behandeling in te stellen met betrekking tot de (milde) dehydratie, waarmee klaagster heeft ingestemd. De kat is aan een infuus gelegd en er is een behandeling met Melovem en Prevomax ingezet. Klaagster stelt dat zij zelf tijdens het consult blaasgruis als mogelijke oorzaak van de klachten heeft genoemd, welke optie niet waarschijnlijk werd geacht, omdat de blaas leeg aanvoelde.

3.5. Omstreeks 13.00 uur heeft dierenarts sub 2 een visite afgelegd aan de stal waar het paard van klaagster verbleef in verband met een afgesproken onderzoek. Tijdens die visite heeft dierenarts sub 2 met klaagster ook gesproken over de kat en aangegeven dat de kat uitgedroogd was en op de praktijk aan een infuus lag en dat klaagster daarover nog door mw. sub 1 zou worden gebeld. Omstreeks 16.50 uur heeft klaagster zelf telefonisch contact opgenomen met de praktijk, omdat zij nog niets had vernomen. Omstreeks 17.30 uur is zij door dierenarts sub 2 teruggebeld met de mededeling dat de kat in opname moest blijven omdat de koorts onverminderd hoog was, dat zij zelf niet wist wat de kat mankeerde en dat mw. sub 1 nog telefonisch contact met klaagster zou opnemen, hetgeen omstreeks 19.00 uur is gebeurd. Tijdens dit laatste gesprek is aan klaagster verteld dat de koorts inmiddels iets was gedaald, dat er een nieuw infuus was aangelegd, dat de kat een worm had uitgebraakt en dat er sprake zou kunnen zijn van een worminfectie. Klaagster stelt dat zij vergiftiging als mogelijke oorzaak van de klachten heeft genoemd, hetgeen echter niet waarschijnlijk werd geacht. Gedurende de nacht is de kat op afstand gemonitord met gebruikmaking van een webcam.

3.6. De volgende dag, op vrijdag 16 april 2021, omstreeks 11:00 uur, heeft dierenarts sub 2 telefonisch contact met klaagster opgenomen. Daarbij is gesproken over het paard van klaagster en daarnaast over de kat. Voor wat betreft de kat is aangegeven dat deze de nacht goed was doorgekomen, maar dat de koorts weer was opgelopen. Dierenarts sub 2 heeft voorgesteld om bloed af te nemen voor nader onderzoek (biochemie, hematologie, en onderzoek FIV/FelV), waarvoor klaagster toestemming heeft gegeven. Dierenarts sub 2 stelt dat de diverse onderzoeken en verrichte handelingen waar nodig werden ondersteund met  lichte sedatie (met Midazolam en Ketamine) met een werking van ongeveer een half uur, omdat de kat angstig was en de onderzoeken en behandelingen als stressvol ervoer. Klaagster stelt daartegenover dat de kat gedurende de gehele opnameperiode doelbewust en voortdurend in zwaar verdoofde toestand is gehouden.

3.7. Diezelfde dag, op 16 april 2021, omstreeks 14.00 uur, heeft klaagster haar kat op de praktijk bezocht. Klaagster heeft toegelicht dat zij tijdens dit bezoek enorm is geschrokken, omdat de kat bewegingsloos in zijn eigen ontlasting in het opnamehok lag, koorts had en sterk vermagerd was en dat de knipvliezen van de ogen zichtbaar waren. Een assistente heeft geholpen de kat schoon te maken en aangegeven dat mw. sub 1 contact zou opnemen, hetgeen – nadat klaagster even na 19:00 uur een whatsapp-bericht had gestuurd en rond 20:00 uur het spoednummer had gebeld - uiteindelijk omstreeks 21.00 uur is gebeurd. Klaagster stelt dat haar tijdens dit telefoongesprek is verteld dat de Fiv/FelV test negatief was, dat het afgenomen bloed nog niet was ingestuurd voor verder onderzoek, dat werd vermoed dat sprake was van een abces tengevolge van een vechtpartij, dat (nog) niet was gestart met de inzet van antibiotica en dat de praktijk niets anders kon doen dan de kat ondersteunen en stabiliseren. Daarop heeft klaagster aangegeven dat zij de kat de volgende dag om 08.00 uur zou komen ophalen en met hem naar een andere praktijk zou gaan en dat zij geen verder contact met mw. sub 1 wenste. Omstreeks 21:30 uur heeft klaagster nog een whatsapp-bericht van dierenarts sub 2 ontvangen, waarin werd aangegeven dat via de webcam was waargenomen dat de kat er in het opnamehok rustig bij lag.

3.8. In de patiëntenkaart is omtrent de gebeurtenissen op 16 april 2021 genoteerd:

algemene indruk:

herhaling klinisch onderzoek:

T41.5. Stuk actiever dan gisteren, goed geplast vannacht. Buik leeg en soepel, Pols 164 regelmatig met bijpassend femorale pols. De kat is erg angstig dus er wordt gebruik gemaakt van dosis ketamine + solupam IV om klin onderzoek en catheter prikken goed toe te laten. Solupam heeft als bijkomend voordeel dat het de eetlust stimuleert.

bloedonderzoek:

FIV/Fel: negatief

Chem 17 weinig afwijkend en passend bij de anorexia.

infuus zat niet meer correct:

Opnieuw aangelegd en verlaagd naar 30ml/uur

Telefonisch contact:

Overleg met de eigenaar:

Uitgelegd dat de kat niet slechter is maar ook niet beter, besloten om bloedonderzoek te doen naar orgaanfalen en besmettelijke ziekten.

Mevrouw is erg teleurgesteld dat er nog geen witbloedbeeld/ontstekingswaarden is bepaald en zegt het vertrouwen in ons op en wil graag naar een andere dierenarts.

Morgenochtend om 8.00 uur komt zij de kat ophalen.’

3.9. Op zaterdag 17 april 2021 is klaagster omstreeks 8:00 uur op de praktijk gearriveerd. Nadat dierenarts sub 2 op de praktijk aankwam, heeft zij de kat uit het opnamehok gehaald en in een transportmand geplaatst en aan klaagster meegegeven. Dierenarts sub 2 heeft gevraagd om het e-mailadres van de praktijk waar klaagster met de kat naartoe zou gaan, zodat zij de patiëntgegevens naar die praktijk kon sturen. Uiteindelijk is afgesproken dat die patiëntgegevens rechtstreeks naar klaagster zouden worden verzonden.

3.10. Omstreeks 08.45 uur heeft er een consult bij de opvolgend dierenarts plaatsgevonden. Na diverse onderzoeken, waaruit onder meer naar voren kwam dat de kat een (over)volle blaas had, is deze dierenarts uitgegaan van ‘urinewegproblemen’, waarna de kat aan een infuus is gelegd en er een behandeling met antibiotica, Prevomax en corticosteroïden is ingesteld. De kat verbleef overdag in de praktijk voor onderzoek en behandeling en heeft de nachten bij klaagster thuis doorgebracht. Op 19 april 2021 is door deze dierenarts opnieuw een FIV/FelV test afgenomen. Deze bleek toen positief te zijn. Uit de stukken is gebleken dat in de dagen hierna is besloten om de kat in te laten slapen, hetgeen op 22 april 2021 is gebeurd.

3.11. Omdat klaagster ontevreden was over de door beklaagden verleende veterinaire zorg aan de kat, is haar vriendin hierover in gesprek gegaan met de praktijkeigenaar, dierenarts A. Dit gesprek heeft de bij klaagster levende onvrede niet kunnen wegnemen. Op enig moment hierna is klaagster de onderhavige tuchtprocedure gestart.

4. HET VERWEER

Dierenarts sub 2 heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

Vooraf

5.1 Meer algemeen wordt overwogen dat uit het dossier blijkt dat de communicatie met klaagster gebrekkig is verlopen, waarbij klaagster veelal eerst zelf contact met de praktijk moest opnemen, voordat een medewerker haar informatie over de gezondheidssituatie van haar opgenomen kat kon verstrekken en dat zij geen vast aanspreekpunt had. Toegelicht is dat de praktijk in dat opzicht inmiddels verbeteringen heeft doorgevoerd. Verder geldt dat in het veterinair tuchtrecht niet kan worden geklaagd over de wijze waarop met een diereigenaar wordt gecommuniceerd, tenzij de zorg voor het dier hieronder heeft geleden. Hoewel de communicatie met klaagster te wensen heeft overgelaten, is onvoldoende gebleken dat dit een nadelige invloed heeft gehad op de zorg voor de kat. Daarbij komt dat de klachten over de communicatie vooral op mw. sub 1 betrekking lijken te hebben en niet zozeer op dierenarts sub 2. Het college oordeelt verder niet over financiële aangelegenheden en geschilpunten dienaangaande zullen om die reden in deze tuchtprocedure onbesproken blijven.

Inhoudelijk

5.2. In het geding is de vraag of dierenarts sub 2 tekort is geschoten in de zorg die zij had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster, dan wel of zij anderszins tekort is geschoten in de uitoefening van haar beroep, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Bij de beoordeling van de klacht geldt als uitgangspunt dat de in het veterinair tuchtrecht te toetsen zorgvuldigheidsnorm niet zo streng is dat alleen de meest optimale diergeneeskundige zorg voldoet. De maatstaf is dus niet of het handelen van dierenarts sub 2 beter had gekund, maar of zij in de specifieke omstandigheden van het geval en in retrospectief bezien, als redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot is opgetreden.

5.3. Ook is vaste tuchtrechtspraak dat, wanneer partijen elkaar tegenspreken over bepaalde zaken en op grond van de beschikbare gegevens niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking tot het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit berust niet op de opvatting dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van beklaagde, maar op het uitgangspunt dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het veterinair handelen of nalaten waarover is geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen. Een tuchtrechtelijke maatregel kan slechts op zodanige feiten en omstandigheden worden gebaseerd. Ten aanzien van de verwijten waarvan de onderliggende feiten niet zijn vast te stellen, zal het college zich dan ook van een oordeel onthouden.

5.4. Verder geldt in het veterinair tuchtrecht dat een dierenarts alleen voor zijn of haar eigen diergeneeskundig handelen verantwoordelijk kan worden gehouden. Klaagster heeft in de stukken diverse klachten naar voren gebracht. Desgevraagd heeft zij ter zitting verklaard dat het voor haar onmogelijk is om aan te geven welke dierenarts zij wat verwijt, omdat zij niet op de hoogte is van welke dierenarts welk onderzoek en/of behandeling heeft verricht en wie welke keuzes heeft gemaakt. Ter zitting hebben mw. sub 1 en dierenarts A toegelicht dat dierenarts sub 2 op donderdag 15 april 2021 feitelijk niet betrokken is geweest bij de behandeling van de kat. Dit strookt in wezen met de eigen stellingen van klaagster, waaruit blijkt dat zij die donderdag weliswaar enkele keren kort met dierenarts sub 2 over de kat heeft gesproken, maar dat daarbij door dierenarts sub 2 steeds werd aangegeven dat mw. sub 1 nog contact met klaagster zou opnemen. Ervan uitgaande dat dierenarts sub 2 op donderdag 15 april 2021 zelf feitelijk niet bij de behandeling van de kat betrokken is geweest en de klacht tegen mw. Sub 1 niet-ontvankelijk wordt verklaard, zal het college de gang van zaken op die donderdag verder onbesproken laten.

5.5. Voor wat betreft vrijdag 16 april 2021 en zaterdag 17 april 2021 hebben mw. sub 1 en mw. A ter zitting verklaard dat zij de zorg voor de kat op vrijdagochtend 16 april 2021 hebben overdragen aan dierenarts sub 2. Dierenarts sub 2 heeft in haar verweerschrift gesteld dat de officiële overdracht eerst op vrijdagmiddag heeft plaatsgevonden, maar dat zij die ochtend wel overleg heeft gehad met mw. sub 1 en dat zij samen hebben geconcludeerd dat nader onderzoek noodzakelijk was, hetgeen zij met klaagster heeft besproken. Ook heeft dierenarts sub 2 die ochtend telefonisch contact met klaagster over de kat gehad en niet betwist dat zij klaagster omstreeks 14.00 uur op de praktijk heeft ontvangen, toen zij haar opgenomen kat bezocht. Op basis hiervan gaat het college ervan uit dat dierenarts sub 2 vanaf vrijdagochtend (mede) verantwoordelijk kan worden gehouden voor de behandeling van de kat.

5.6. Op die vrijdag heeft dierenarts sub 2 telefonisch contact opgenomen met klaagster. Aangezien de kat nog altijd hoge koorts had, is naar het oordeel van het college begrijpelijk en verdedigbaar geweest dat aan klaagster is voorgesteld om nader (bloed)onderzoek te doen in de vorm van een FIV/FelV-sneltest, een ‘chem 17’-analyse, ook wel ‘Catalyst One’ genoemd, (biochemie) en een hematologische onderzoek. In de stukken is toegelicht dat een FIV/FelV-test en een ‘chem 17’-analyse op de eigen praktijk konden worden uitgevoerd, maar dat de praktijk voor onderzoek van de witte en rode bloedcellen (hematologie) afhankelijk is van een extern laboratorium en dat de uitslag van een dergelijk extern onderzoek enige dagen op zich kan laten wachten. Uit de ‘chem 17’-analyse kwamen geen noemenswaardige bijzonderheden naar voren. Het college volgt dierenarts sub 2 in haar conclusie dat de uit dit eerste bloedonderzoek gebleken ureum/creatinine-waarden niet duidden op een obstructie in de urinebuis of urinewegproblemen. Dat de kat al een dag niet had geplast, zoals door klaagster is gesteld, strookt niet met de notities in de patiëntenkaart, waarin per dag is genoteerd dat de kat had geplast en dat de buik leeg en soepel aanvoelde. Klaagster heeft verder nog gesteld dat er een verhoogde SDMA-waarde uit die eerste bloedtest naar voren zou zijn gekomen, waarop door dierenarts sub 2 ten onrechte geen actie zou zijn ondernomen. Echter heeft dierenarts sub 2 daartegenover gesteld dat de SDMA-waarde niet is gemeten, omdat daartoe op dat moment geen aanleiding bestond, hetgeen het college kan volgen, terwijl in de zich bij de stukken bevindende uitslag van de ‘chem 17’-analyse ook geen SDMA-waarde is vermeld. Alles in aanmerking nemende is het voor het college niet mogelijk om op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting te concluderen dat dierenarts sub 2 het verwijt treft dat zij de urinewegproblemen die door de opvolgend dierenarts zijn geconstateerd, heeft gemist. Ook met betrekking tot de FIV/FelV-test kan niet worden geconcludeerd dat dierenarts sub 2 een tuchtrechtelijk verwijt treft. Voor het college is het niet mogelijk om vast te stellen wat de oorzaak van de negatieve testuitslag is geweest en of dit bijvoorbeeld een vals negatieve uitslag betrof of te maken heeft gehad met het niet-functioneren van de Fassisi-sneltest, het onjuist uitvoeren van de test of omdat de kat tijdens de incubatieperiode is getest. De ‘chem 17’-analyse en FIV/FelV-test zijn direct op 16 april 2021 op de praktijk uitgevoerd. Met betrekking tot het voorgenomen hematologisch onderzoek door een extern laboratorium is door dierenarts sub 2 toegelicht dat dit onderzoek niet meer heeft plaatsgevonden omdat klaagster op 16 april 2021 in de avond aangaf dat zij de kat de volgende ochtend zou komen ophalen en naar een andere praktijk zou brengen. Gelet hierop is naar het oordeel van het college begrijpelijk en niet tuchrechtelijk verwijtbaar geweest dat van het nog laten uitvoeren van een hematologisch bloedonderzoek is afgezien.

5.7. Klaagster heeft verder aangevoerd dat er ten onrechte geen antibiotica is ingezet. Het college acht echter verdedigbaar dat in de eerste plaats werd gedacht aan een virale infectie. Dit vanwege de hoogte van de koorts en nu de uitslagen van de ‘chem 17’-analyse en de FIV/FelV-test niet wezen in de richting van een bacteriële infectie. Gelet hierop en indachtig de resistentieproblematiek bij het onnodig gebruik van antibiotica, is naar het oordeel van het college veterinair niet onjuist geweest dat niet voor de (preventieve) inzet van antibiotica is gekozen.

5.8. Ook heeft klaagster verwijten geuit over de zorg die tijdens de opname op de praktijk aan de kat is verleend. Zij heeft daarbij gesteld dat het infuus meerdere keren opnieuw moest worden aangelegd omdat er geen kapje bij de kat was omgedaan, dat zij de de kat op vrijdag 16 april 2021 om 14:00 uur gesedeerd en liggend in zijn eigen ontlasting heeft aangetroffen, dat de kat niet zou zijn gevoed en dat de monitoring gedurende de nacht enkel via een webcam plaatsvond. Voor het college is niet duidelijk of en zo ja, in hoeverre dierenarts sub 2 persoonlijk voor deze verwijten verantwoordelijk kan worden gehouden en het college kan hierdoor ook niet vaststellen of haar dienaangaande een tuchtrechtelijk verwijt treft. Ten overvloede wordt overwogen dat het niet ongebruikelijk is om katten in opname niet te voorzien van een kapje en dit slechts te doen in situaties waarin het dier bijvoorbeeld onhandelbaar of erg onrustig is en dat door het college niet kan worden geconcludeerd dat aan het meerdere keren moeten aanbrengen van het infuus ondeskundig handelen ten grondslag heeft gelegen. Voor wat betreft de omstandigheden waarin de kat die middag door klaagster is aangetroffen, heeft dierenarts sub 2 meer algemeen toegelicht dat een dier in opname iedere ochtend en middag klinisch wordt onderzocht en dat het opnamehok zich centraal in de praktijk bevindt, zodat er gedurende de dag nagenoeg continue toezicht is. Dierenarts A heeft daar ter zitting aan toegevoegd dat de klinische onderzoeken door een dierenarts of een paraveterinair worden verricht en dat opgenomen dieren gedurende de dag regelmatig worden geobserveerd en verzorgd. Het college ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen en overweegt dat, ondanks observaties en controles, niet altijd te voorkomen is dat een dier in opname op een onverwacht moment toch bevuild raakt. Dat de kat al lange tijd bevuild in het opnamehok zou hebben gelegen, zoals klaagster stelt, is voor het college niet komen vast te staan. 

5.9. Verder geldt dat, indien een dier zich bijvoorbeeld lastig laat behandelen of van een onderzoek of ingreep (te)veel stress ervaart, door het college niet tuchtrechtelijk verwijtbaar wordt geacht dat het betrokken dier dan voorafgaande aan een onderzoek of behandeling (licht) wordt gesedeerd. Dat de kat, zoals klaagster stelt, doelbewust gedurende de gehele opnameperiode in zwaar gesedeerde toestand is gehouden, is betwist en niet komen vast te staan. Het college acht verder voldoende aannemelijk dat aan de kat voldoende voedsel is aangeboden, maar dat bleek dat hij weinig eetlust had. Dierenarts sub 2 heeft gesteld dat om die reden is getracht de kat te dwangvoeren, hetgeen echter niet is gelukt. Het college volgt dierenarts sub 2 waar zij heeft gesteld dat gebruikmaking van een voedingssonde in dat geval een logische vervolgstap is, maar kan anderzijds begrijpen dat daar nog niet direct voor is gekozen, maar is besloten nog kort af te wachten of – indien de koorts onder controle zou kunnen worden gebracht en zou zijn gedaald – de eetlust van de kat vanzelf zou herstellen.

5.10. Hoewel klaagster liever had gezien dat de kat 24 uur per dag door een op de praktijk aanwezige dierenarts was gemonitord, is nachtelijke monitoring en observatie middels het gebruik van een webcam in de visie van het college een in beginsel acceptabele wijze van monitoring. Daarbij is het uiteraard van belang dat de webcam van voldoende kwaliteit is, dat de opgenomen dieren daadwerkelijk regelmatig via de webcam worden geobserveerd en dat de dienstdoende dierenarts, indien dit nodig mocht zijn, binnen afzienbare tijd op de praktijk aanwezig kan zijn. In het onderhavige geval is niet gebleken dat de observaties middels de webcam niet regelmatig en niet naar behoren zijn uitgevoerd.  

5.11. Dierenarts sub 2 is aanwezig geweest bij het ontslag van de kat uit de praktijk op zaterdag 17 april 2021 omstreeks 08.00 uur. Zij heeft in verweer beschreven dat klaagster al aanwezig was toen zij op de praktijk arriveerde en dat klaagster 45 minuten later een afspraak had bij de opvolgend dierenarts. Dierenarts sub 2 heeft gesteld dat zij heeft geconstateerd dat de ademhaling van de kat normaal was, dat hij attent en beweeglijk was en dat hij recent op de kattenbak had geplast. Daarvan uitgaande acht het college niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat dierenarts sub 2 de kat aan klaagster heeft meegegeven zonder eerst zelf nog een nader klinisch onderzoek te verrichten.

5.12. Voor zover klaagster verwijten heeft geuit over de administratie, heeft het college begrepen dat daarbij wordt gedoeld op het niet direct op 17 april 2021 verstrekken van de opnameformulieren en het formulier met de uitslag van de ‘chem 17’-analyse. Voor het college is niet gebleken dat dit moedwillig is gebeurd en bovendien was de belangrijkste informatie uit die formulieren in de patiëntenkaart samengevat. Voor zover nog over andere kwesties is geklaagd, vallen deze verwijten ofwel buiten de reikwijdte van het tuchtrecht, hebben deze niet op dierenarts sub 2 betrekking, ofwel zijn deze naar het oordeel van het college van onvoldoende gewicht om er tuchtrechtelijke consequenties aan te moeten verbinden.

5.13. Op grond van het voorgaande is voor het college niet gebleken dat het veterinair handelen van dierenarts sub 2 niet binnen de grenzen van de redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven en kan niet worden geconcludeerd dat er sprake is geweest van een veterinair tekortschieten dat een tuchtmaatregel zou rechtvaardigen. 

5.14. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6. DE BESLISSING

Het college:

In de zaak met nummer 2021/94tegen dierenarts sub 1;

verklaart de klacht niet-ontvankelijk.

In de zaak met nummer 2021/58 tegen dierenarts sub 2;

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils en drs. M.J. Wisse en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2022.