ECLI:NL:TDIVTC:2022:46 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2021/20

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2022:46
Datum uitspraak: 18-10-2022
Datum publicatie: 01-03-2023
Zaaknummer(s): 2021/20
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Dierenarts en paraveterinair wordt verweten dat zij tijdens het verblijf van een kat in een dierenpension onjuist en onzorgvuldig hebben gehandeld met betrekking tot de toediening van insuline. Klachten deels gegrond, met oplegging van een waarschuwing in beide zaken.

X,        klaagster,             

tegen:

paraveterinair Y, beklaagde sub1 (zaaknummer 2021/21)

dierenarts Z, beklaagde sub 2 (zaaknummer 2021/20). 

1. DE PROCEDURE

1.1. Het college heeft in de beide zaken kennisgenomen van het klaagschrift, het veweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 juli 2022. Alleen klaagster was daarbij aanwezig, tezamen met haar (stief)vader. Beide beklaagden hebben zich voor de zitting afgemeld. Hierna is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

2.1. Beklaagden wordt verweten, samengevat en zakelijk weergegeven, dat zij tijdens het verblijf van de kat van klaagster in een dierenpension onjuist en onzorgvuldig hebben gehandeld met betrekking tot de toediening van insuline.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de kat van klaagster, geboren op 1 augustus 2012.

3.2. In verband met een voorgenomen vakantie naar Curaçao, heeft klaagster op 16 november 2020 contact opgenomen met een dierenpension, dat is gespecialiseerd in de opvang van katten met een aandoening. De kat was eerder, in december 2019, door de eigen dierenarts met diabetes gediagnosticeerd, waarna een behandeling met insuline (twee maal daags) is ingesteld in combinatie met aangepast dieetvoer. Bij een onderzoek in april 2020 bleek de kat geen diabetes meer te hebben, waarna de behandeling met insuline is gestaakt en alleen het (suikervrije) dieet is voortgezet. Op 11 november 2020 werd echter opnieuw diabetes bij de kat vastgesteld en is in overleg met de eigen dierenarts de eerder ingestelde therapie hervat, waarbij aan de kat tweemaal daags 1,5 eenheid insuline moest worden toegediend.

3.3. Het dierenpension is gevestigd in een pand waarin ook een dierenartsenpraktijk is gehuisvest, waar beklaagden respectievelijk als paraveterinair en als dierenarts aan verbonden zijn. Het pension wordt gerund door pensionmedewerkers, onder toezicht van paraveterinairen. In voorkomende gevallen wordt gebruik gemaakt van de veterinaire zorg van de dierenartsenpraktijk.  

3.4. Op 17 november 2020 is aan klaagster bericht dat de kat gedurende haar verblijf in het buitenland in het pension kon worden geplaatst. Klaagster heeft op 21 november 2020 het reserveringsformulier per e-mail naar het dierenpension toegezonden. Op dat formulier is door klaagster aangegeven dat de kat tweemaal daags 1,5 eenheid insuline toegediend diende te krijgen en dat het voor haar geen (financieel) probleem zou zijn als bij de kat tijdens het verblijf in het pension de bloedsuikerwaarde tegen betaling gemeten zou moeten worden.

3.5. Partijen hebben verschillende lezingen gegeven over de dag waarop de kat door klaagster naar het pension is gebracht. Het college gaat er op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting echter vanuit dat klaagster de kat in de loop van maandag 23 november 2020 naar het pension heeft gebracht, nadat zij die ochtend eerst zelf nog insuline aan de kat had toegediend, hetgeen zij bij de intake heeft gemeld.

3.6. Dierenarts sub 2 (hierna ook: de dierenarts) stelt de kat voor het eerst te hebben gezien op maandagavond 23 november 2020, toen een van de assistentes haar vroeg om de kat, die verzet bood en zich agressief gedroeg, vast te houden bij het toedienen van de insuline. Uiteindelijk is dat die avond gelukt middels fixatie met gebruikmaking van een handdoek. De kat had volgens de assistente goed gegeten en oogde volgens de dierenarts klinisch gezond.

3.7. De volgende ochtend, op dinsdag 24 november 2020, heeft paraveterinair sub 1 (hierna ook: de paraveterinair) samen met een andere paraveterinair getracht insuline aan de kat toe te dienen, waarop de kat, naar zij heeft gesteld, zodanig agressief en boos reageerde, dat is besloten hem verder met rust te laten en die ochtend geen insuline toe te dienen. In de avond heeft de paraveterinair, met hulp van de dierenarts, die de kat heeft vastgehouden, insuline bij de kat toegediend, hetgeen wederom moeizaam verliep, maar uiteindelijk toch is gelukt. De dierenarts was er op dat moment van op de hoogte dat het toedienen van insuline die ochtend vanwege het gedrag van de kat niet was gelukt.

3.8. De dierenarts heeft in verweer gesteld dat zij in de avond van 23 en 24 november 2020 niet in de rol van behandelend dierenarts behulpzaam is geweest bij de toediening van de insuline, dat zij wel heeft geconstateerd dat de kat op die momenten fit en alert was en goed at en dronk, maar dat de kat moeilijk tot niet benaderbaar was en boos reageerde bij het toedienen van insuline. Toegelicht is dat de in het pension opgenomen katten maximaal twee dagen de tijd krijgen om te acclimatiseren en zij heeft op dinsdagavond 24 november 2020, nadat aan de kat met moeite insuline was toegediend, aan de paraveterinair te kennen gegeven dat de kat niet langer in het pension kon blijven als de toediening van insuline de volgende ochtend niet mogelijk zou zijn en de kat daarbij het agressieve gedrag zou blijven vertonen, hetgeen, naar is gesteld, ook is doorgegeven aan de medewerkers die de volgende ochtend dienst hadden.

3.9. Het college heeft begrepen dat beide beklaagden op woensdag 25 november 2020 geen dienst hadden en dat klaagster er op die dag door een andere medewerker van het pension telefonisch van op de hoogte is gebracht dat het die dag niet was gelukt insuline toe te dienen, dat de kat slecht at, braakte en urine en ontlasting liet lopen. Bij de stukken bevinden zich notities, waarin met betrekking tot de gang van zaken op 25 november 2020 het volgende is vermeld:

“Gisteravond nog insuline gehad (1,5 IE), vandaag niet gelukt. Heeft vannacht goed gegeten. In de loop van de middag sloom/ziek geworden. Notitie – nu 2 x niet gelukt om insuline te prikken. Wordt erg boos, bijt/slaat en laat urine en ontlasting lopen. Sinds vanmiddag ook niet lekker, braken slomer. Willen glucose meting doen en cerenia geven, maar eerst gaba geven. Eigenaar gaat akkoord. Vertelde dat hij sinds vorige week weer diabetes patiënt is, waarde vorige week bij eigen da was 20.”

3.10. Klaagster heeft vervolgens telefonisch ingestemd met het afnemen van bloed voor nader onderzoek. Het college heeft begrepen dat ook dit niet is gelukt vanwege het gedrag van de kat.  In de eerdergenoemde notities is verder vermeld: “Heel sloom, wil niets meer eten, veel slikken. Heeft het voer met de gaba niet opgegeten. In handdoek Cerenia kunnen geven. Maar ivm erg sloom niet fijn als hij hier vannacht alleen zit. Eig. gebeld: haar moeder komt hem halen. Gaat morgen naar eigen dierenarts (-) met hem of vannacht naar spoed.”

3.11. Klaagster stelt dat tijdens het telefoongesprek op 25 november 2020 is afgesproken dat haar moeder de kat zou komen ophalen en dat zij heeft verzocht om dan aan haar moeder uit te leggen hoe het toedienen van insuline thuis diende te geschieden. Klaagster verbleef immers nog in het buitenland. De moeder van klaagster heeft de kat vervolgens bij het pension opgehaald. Klaagster heeft gesteld dat aan haar moeder echter geen instructies zijn gegeven met betrekking tot het toedienen van insuline.

3.12. Op 26 november 2020 heeft de (stief)vader van klaagster zich met de kat tot de eigen dierenarts gewend. Na het afnemen van de anamnese, is de kat klinisch onderzocht en is  bloedonderzoek verricht, waarbij een glucosewaarde van 29,6 mmol/L werd gemeten. De kat heeft insuline toegediend gekregen, waarna de glucosewaarde daalde, en is opgenomen en aan een infuus gelegd. Ook had de kat een ondertemperatuur en zijn er warmtekruiken in zijn opnamehok gelegd. Omdat de kat erg apathisch was en niet uit zichzelf wilde eten, is overgegaan tot dwangvoeren. De volgende dag bleek de kat verder te zijn afgevallen. Uit urineonderzoek werd afgeleid dat er sprake was van Ketoacidose (verzuring van het bloed). Hiernaast bleken diverse lichaamsfuncties van de kat te zijn aangetast en kon hij gedurende het daarop volgende weekend niet op de praktijk van de eigen dierenarts verblijven. Met de ouders van klaagster is gesproken over de mogelijkheid van een weekendopname elders of om de kat te laten inslapen, dit laatste gelet op het slechte herstel en de slechte prognose. Na overleg is besloten tot euthanasie van de kat.

3.13. Op enig moment hierna is klaagster de onderhavige tuchtprocedure gestart, stellende dat er door beklaagden verwijtbaar nalatig is gehandeld met betrekking tot de toediening van insuline gedurende de opnameperiode in het pension en dat, als er wel juist was gehandeld, zich mogelijk geen Ketoacidose had ontwikkeld en euthanasie mogelijk had kunnen worden voorkomen.

4. HET VERWEER   

4.1.  Beklaagden hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Op hun verweren zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagden tekort zijn geschoten in de zorg die zij als dierenarts c.q. als paraveterinair hadden behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster, met betrekking tot welk dier hun hulp was ingeroepen, dan wel of zij anderszins tekort zijn geschoten in de uitoefening van hun beroep, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. Dat er gedurende de opnameperiode in het pension in het geheel geen insuline aan de kat zou zijn toegediend, zoals door klaagster in haar klaagschrift in eerste instantie is gesteld, is betwist en het college gaat in dat verband uit van hetgeen beklaagden daarover hebben gesteld, met de toevoeging dat wel had mogen worden verwacht dat van de insulinetoedieningen notitie was gedaan in verslaglegging.

5.3. Het college gaat er op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting vanuit dat de kat op maandag 23 november 2020, dinsdag 24 november 2020 en woensdag 25 november 2020 (gedurende een deel van de dag) in het pension heeft verbleven en dat aldaar bekend was dat aan de kat tweemaal daags insuline moest worden toegediend. Als de stukken worden gevolgd dan is dat niet gelukt op dinsdagochtend 24 november 2020 en niet op woensdag 25 november 2020, echter waren beide beklaagden op die woensdag niet op de praktijk aanwezig.

5.4.  Bij gebrek aan bewijs voor het tegendeel gaat het college er tevens vanuit dat, ondanks dat klaagster dit in twijfel heeft getrokken, de medewerkers die de insuline bij de kat hebben toegediend of hebben getracht toe te dienen, daar voldoende ervaren in zijn, maar dat de toediening tijdens de opnameperiode moeizaam verliep omdat de kat agressief en boos reageerde. Voor zover klaagster heeft gesteld dat de kat een zachtaardig karakter had en dat het toedienen van insuline door klaagster zelf of door haar eigen dierenarts altijd zonder problemen verliep, sluit dit niet uit dat dit in een voor de kat onbekende omgeving met onbekende personen niet het geval is geweest.

Ten aanzien van de paraveterinair (zaaknr. 2021/21)

5.5. Klaagster heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij, omdat er bij de kat (opnieuw) diabetes was vastgesteld, bewust voor dit dierenpension had gekozen, omdat het gespecialiseerd is in de opvang van katten met een aandoening en het pension zonodig de hulp kon inroepen van de in hetzelfde pand gehuisveste dierenartsenpraktijk.

5.6. Op maandag 23 november 2020 heeft klaagster de kat naar het pension gebracht en gesproken met de paraveterinair, waarbij klaagster heeft aangegeven dat zij die ochtend zelf reeds insuline bij de kat had toegediend. Nadat de paraveterinair de kat met behulp van een pipetje een anti-vlooienmiddel had toegediend, heeft een pensionmedewerkster de kat opgenomen. Tijdens de intake werd vastgesteld dat de kat in de voorafgaande week ongeveer 150 gram aan gewicht was verloren, hetgeen volgens klaagster het gevolg was van het feit dat de kat zijn dieetvoer niet at.

5.7. De volgende ochtend, op dinsdag 24 november 2020, heeft de paraveterinair samen met een collega getracht de kat per injectie insuline toe te dienen, maar lukte dit niet omdat de kat boos en agressief reageerde. Naar het college heeft begrepen heeft de paraveterinair toen op eigen initiatief besloten de kat verder met rust te laten en die ochtend geen insuline toe te dienen. Zij was er echter van op de hoogte dat er bij kat enige tijd voor de opname diabetes was vastgesteld en dat de kat twee keer per dag insuline toegediend diende te krijgen. Onder die omstandigheden had de paraveterinair voorafgaande aan de beslissing om die ochtend, na die mislukte poging, af te zien van het toedienen met insuline overleg dienen te plegen met en advies dienen te vragen aan de op dat moment dienstdoende dierenarts. Door dit na te laten heeft de paraveterinair naar het oordeel van het college niet overeenkomstig de zorgvuldige beroepsuitoefening gehandeld en wordt de klacht tegen haar in zoverre gegrond verklaard.

Ten aanzien van de dierenarts (zaaknr. 2021/20)

5.8. Uit de stukken concludeert het college dat de dierenarts twee keer hulp heeft geboden bij het toedienen van insuline aan de kat, namelijk op maandagavond 23 november 2020 en op dinsdagavond 24 november 2020. Op maandagavond is dat tezamen met een (andere) assistente gebeurd en op dinsdagavond 24 november 2020 tezamen met de paraveterinair. Die beide keren is het gelukt om insuline toe te dienen, hoewel dit moeizaam verliep, met veel verzet van de kat.

5.9. De dierenarts heeft weliswaar gesteld dat zij op die beide avonden niet in haar hoedanigheid van behandelend dierenarts hulp heeft geboden, echter gaat het college aan dit verweer voorbij, temeer omdat zij (mede) heeft bepaald dat de kat niet in het pension kon blijven als het de volgende ochtend niet mogelijk zou zijn om insuline toe te dienen. De dierenarts heeft gesteld de pensionlijst te hebben bekeken en de kat ook klinisch te hebben geobserveerd, waarbij zij geen bijzonderheden heeft waargenomen, die tot nader onderzoek noopten (de kat was volgens de dierenarts op beide momenten fit en alert en dronk en at goed). De dierenarts was ervan op de hoogte dat de toediening van insuline op dinsdagochtend 24 november 2022 vanwege het gedrag van de kat niet mogelijk was geweest, alsook dat dit andere keren lastig en met veel verzet verliep, waarbij de kat zich agressief gedroeg. Gelet hierop heeft de dierenarts op 24 november 2020, na de toediening van de insuline in de avond, aan de paraveterinair te kennen gegeven dat de kat niet langer in het pension kon blijven als hij dit gedrag zou blijven vertonen en de toediening van insuline de volgende ochtend niet mogelijk zou zijn. Naar het oordeel van het college had beklaagde in de gegeven situatie echter ook dienen te instrueren dat de kat, als het de volgende dag niet zou lukken om insuline toe te dienen en voordat hij zou worden opgehaald, nog door de op dat moment in de praktijk dienstdoende dierenarts klinisch beoordeeld diende te worden ofwel diezelfde dag nog door de eigen dierenarts of een andere dierenartsenpraktijk zou moeten worden gezien voor een klinische beoordeling, het eventueel meten van de glucosewaarde en het bepalen van het vervolgtraject. Dit is niet gebeurd en door dit na te laten heeft de dierenarts de regie over de verdere zorg voor de kat naar het oordeel van het college te zeer op zijn beloop gelaten en wordt de klacht tegen haar in zoverrre gegrond verklaard.

5.10. Op basis van de stukken gaat het college er vanuit dat beide beklaagden op 25 november 2020 niet op de praktijk c.q. het pension aanwezig waren. Toen op die dag bleek dat de toediening van insuline niet lukte en het ook niet mogelijk was om bloed bij de kat af te nemen, terwijl er sprake was van een klinisch achteruitging, is met klaagster afgesproken dat de kat zou worden opgehaald. Voor zover daarbij, ondanks een aan klaagster gedane toezegging, geen instructies aan haar moeder zijn gegeven over de wijze waarop de insuline thuis aan de kat moest worden toegediend, is dit naar het oordeel van het college eveneens onzorgvuldig geweest, echter kunnen beklaagden hiervoor niet verantwoordelijk worden gehouden, omdat zij die dag niet op de praktijk c.q. het pension aanwezig waren.

5.11. Op grond van het voorgaande worden de klachten deels gegrond verklaard. Ten aanzien van beide beklaagden wordt de maatregel van een waarschuwing passend geacht.

6. DE BESLISSING   

Het college:

In de zaak met het nummer 2021/21 tegen de paraveterinair:

verklaart de klacht deels gegrond, als beschreven in 5.7;

geeft de paraveterinair daarvoor een waarschuwing als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden-dierenartsen drs. M. Lockhorst, drs. M.J. Wisse en de leden-paraveterinairen mevr. J. Vos-Van Laar en mevr. H. Petersen-Van de Kamp, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2022.

In de zaak met het nummer 2021/20 tegen de dierenarts:

verklaart de klacht deels gegrond, als beschreven in 5.9;

geeft de dierenarts daarvoor een waarschuwing als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden-dierenartsen drs. M. Lockhorst, drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils  en drs. M.J. Wisse, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2022.