ECLI:NL:TDIVTC:2022:45 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2021/30

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2022:45
Datum uitspraak: 18-10-2022
Datum publicatie: 01-03-2023
Zaaknummer(s): 2021/30
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen twee dierenartsen die wordt verweten dat zij tegen de uitdrukkelijke wens van klaagster in, de ontvelde staart van haar kat tijdens een spoeddienst niet hebben geamputeerd. Klachten ongegrond.

W ,        klaagster,

tegen

X,         beklaagde sub 1 (zaaknummer 2021/30),

Y,         beklaagde sub 2 (zaaknummer 2021/31),

Z,         beklaagde sub 3 (zaaknummer 2021/32).

1. DE PROCEDURE

1.1.      Eerstens wordt opgemerkt dat klaagster ook een klacht heeft ingediend tegen paraveterinair sub 3 (zaaknummer 2021/32). Gaandeweg die procedure is echter gebleken dat deze paraveterinair zelf geen veterinaire handelingen bij de kat van klaagster heeft verricht, maar slechts telefonisch met klaagster een afspraak voor een (spoed)consult heeft ingepland. Dat zij zou hebben toegezegd dat de kat die dag zou worden geopereerd is betwist en voor zover die indruk mogelijk bij klaagster zou zijn ontstaan, had klaagster naar het oordeel van het college kunnen en moeten beseffen dat een assistente geen toezeggingen over een operatie kan doen en dat de kat daarvoor eerst moest worden gezien door een dierenarts, die daarover beslist. Gelet hierop en nu de rol van de paraveterinair in deze casus naar het oordeel van het college dermate ondergeschikt is geweest, is aan klaagster bericht dat deze klacht niet verder zal worden voortgezet. Dit wordt bij deze bevestigd. De klacht tegen de paraveterinair wordt (kennelijk) ongegrond verklaard.

1.2.      Het college heeft in de andere zaken, tegen de dierenartsen sub 1 en sub 2, met de zaaknummers 2021/30 en 2021/31, kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling van die zaken vond plaats op 28 juli 2022. Klaagster is ter zitting niet verschenen. Van de dierenartsen is alleen sub 1 verschenen. Na de zitting is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

2.1 Dierenarts sub 1 wordt verweten, zakelijk weergegeven, dat zij de ontvelde staart van de kat van klaagster tijdens een spoeddienst niet heeft geamputeerd, dat zij zonder overleg medicatie aan de kat heeft toegediend en dat zij geen antibiotica heeft voorgeschreven.

2.2 Dierenarts sub 2 wordt eveneens verweten dat zij de ontvelde staart van de kat van klaagster tijdens de betreffende spoeddienst niet heeft geamputeerd althans dat zij de conclusie van haar collega onderschreef dat met een operatie kon worden gewacht tot de volgende dag.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1 Het gaat in deze zaak om de kat van klaagster, die ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige procedure hebben geleid ruim 3 jaar oud was.

3.2 Op zondag 25 oktober 2020 heeft klaagster telefonisch contact opgenomen met de praktijk waar beklaagden werkzaam zijn, omdat zij in de voorgaande nacht had geconstateerd dat een deel van de staart (6 à 7 cm) van de kat ontveld was. Zij wilde dat het betreffende gedeelte van de staart die dag nog geamputeerd zou worden. Er is die dag een (spoed)consult op de praktijk ingepland.

3.3 Dierenarts sub 1 heeft de kat na aankomst op de praktijk klinisch en neurologisch onderzocht en geconstateerd dat de kat, behalve de ontvelde staart, geen bloedingen, geen tekenen van een infectie en geen traumatologische neurologische schade aan de achterpoten had. Zij heeft de kat vervolgens meegenomen naar een andere ruimte voor collegiaal overleg met dierenarts sub 2, die tot dezelfde bevindingen kwam. De beide dierenartsen concludeerden dat er geen directe noodzaak was om terstond tot een operatie over te gaan en dat de operatie zou kunnen wachten tot de volgende dag (op maandag). Dierenarts sub 1heeft de kat pijnstillende en ontstekingsremmende medicatie toegediend c.q. voorgeschreven (Metacam en Novacam). Zij heeft ook het ontvelde wondgebied ontsmet, gespoeld en verzorgd met wondzalf (Dermiel). Dierenarts sub 1 stelt dat aan klaagster is voorgesteld om de kat te laten opnemen op de praktijk en om dan de volgende dag de amputatie uit te voeren. Klaagster wilde echter dat de kat nog diezelfde dag zou worden geopereerd en heeft de kat mee naar huis genomen. Diezelfde dag heeft de ex-echtgenoot van klaagster, een orthopedisch chirurg in de humane geneeskunde, bij de kat een deel van de staart geamputeerd.

3.4 Op maandag 26 oktober 2020 heeft klaagster per e-mail haar beklag gedaan over de gang van zaken tijdens het consult de vorige dag, waarop het management van de praktijk heeft gereageerd. Klaagster heeft ook daarna nog per e-mail haar onvrede geuit en verzocht om terugbetaling van de kosten van het spoedconsult. De contacten hebben niet tot een vergelijk geleid. Op enig moment hierna is klaagster de onderhavige tuchtprocedure gestart.

4. HET VERWEER

Beklaagden hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Op hun verweren zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1 In het geding is de vraag of beklaagden tekort zijn geschoten in de zorg die zij als dierenartsen hadden behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster, met betrekking tot welk dier hun hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Naar vaste jurisprudentie wordt bij de beoordeling van die vraag niet getoetst of de meest optimale zorg is verleend, maar geldt als criterium of de dierenartsen in de specifieke omstandigheden van het geval als redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoten zijn opgetreden.

5.2 Naar vaste jurisprudentie geldt voorts dat, wanneer partijen elkaar tegenspreken en op grond van de beschikbare gegevens niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking tot het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit berust niet op de opvatting dat het woord van een klager minder geloof verdient dan dat van een beklaagde, maar op het uitgangspunt dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het veterinair handelen of nalaten waarover wordt geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen. Een tuchtrechtelijke maatregel kan slechts op zodanige feiten en omstandigheden worden gebaseerd. Ten aanzien van de verwijten waarover tegenspraak en teveel onduidelijkheid bestaat, onthoudt het college zich dan ook van een oordeel. Het college zal hierna de klachten per dierenarts bespreken.

Ten aanzien van dierenarts sub 1 (zaaknummer 2021/30)

5.3 Tussen partijen is niet in geschil dat een deel van de staart van de kat geamputeerd diende te worden. Beklaagde heeft toegelicht dat de werkwijze van de praktijk tijdens spoeddiensten in het weekend aldus is dat de op de praktijk aanwezige dierenartsen de aangeboden dieren onderzoeken en middels triage beoordelen of er direct spoedzorg moet worden verleend of dat een behandeling of operatie uitstel kan dulden. Daarbij is het beleid van de praktijk dat de dienstdoende dierenartsen in beginsel niet zelf opereren, zodat zij beschikbaar blijven voor andere patiënten die mogelijk in acuut levensgevaar verkeren. In een situatie waarin het terstond uitvoeren van een operatie noodzakelijk wordt geacht, kan een chirurg van de praktijk worden opgeroepen door de dienstdoende dierenarts. Beklaagde stelt dat zij heeft geadviseerd om de kat te laten opnemen, hetgeen door klaagster wordt betwist, maar niet in geschil is dat is besproken dat de operatie de volgende dag (op maandag) kon plaatsvinden. Omdat klaagster daarmee niet akkoord ging, stelt beklaagde nog te hebben aangegeven dat zij de op afroep beschikbare chirurg van de praktijk kon inschakelen voor de operatie en dat zij de daarmee gepaard gaande (hoge) kosten heeft benoemd. De met klaagster ontstane discussie heeft ertoe geleid dat klaagster heeft besloten de kat weer mee naar huis te nemen, waar haar ex-echtgenoot het betreffende deel van de staart van de kat heeft geamputeerd.

5.4 Naar het oordeel van het college kan niet worden geconcludeerd dat er sprake is geweest van een weigering om de staart van de kat te amputeren, zij het dat daarmee in de visie van beklaagde kon worden gewacht tot de volgende dag. Op grond van de stukken is voor het college niet gebleken van een levensbedreigende situatie, waarin terstond chirurgisch ingrijpen noodzakelijk was. Het college trekt overigens niet in twijfel dat beklaagde, zoals zij ter zitting heeft verklaard, voldoende chirurgische ervaring heeft om een staartamputatie uit te kunnen voeren en dat zij tijdens reguliere diensten doordeweeks ook operaties verricht. Beklaagde heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het feit dat de operatie niet op die zondag door haar is uitgevoerd, buiten dat dit in haar visie kon worden uitgesteld tot de volgende dag, is voortgevloeid uit de wijze waarop de spoedzorg van de praktijk in het weekend is georganiseerd, waarbij de op de praktijk aanwezige dienstdoende dierenartsen op die dagen niet zelf opereren, maar dit in situaties waarin dit noodzakelijk wordt geacht, overlaten aan een op te roepen chirurg. Als het verweer van beklaagde wordt gevolgd, dan is  nog voorgesteld een beschikbare chirurg op te roepen, maar heeft klaagster hier niet voor gekozen.

5.5 Voorts wordt beklaagde verweten dat zij zonder overleg pijnstillende medicatie aan de kat heeft toegediend. Beklaagde stelt echter dat zij, voordat zij de kat meenam naar een andere ruimte voor collegiaal overleg met dierenarts sub 2, aan klaagster kenbaar heeft gemaakt dat zij het ontvelde wondgebied zou behandelen en pijnstillende medicatie zou toedienen. Gelet op deze tegenstrijdige lezingen van partijen kunnen de feiten hieromtrent door het college niet worden vastgesteld en kan dit klachtonderdeel niet slagen. Overigens is het college van oordeel dat wondverzorging en de toediening van pijnstillende en ontstekingsremmende medicatie bij een kat met een ontvelde staart aangewezen is.

5.6 De klacht dat beklaagde ten onrechte geen antibiotica heeft toegediend c.q. voorgeschreven wordt eveneens ongegrond verklaard. Beklaagde heeft vastgesteld dat de kat ten tijde van het consult geen koorts of andere symptomen had die wezen op een bacteriële infectie. Ter voorkoming van een eventuele infectie heeft beklaagde het wondgebied ontsmet, gespoeld en verzorgd, waarbij zij ervan  uitging dat de staart de volgende dag zou worden geamputeerd. Gelet hierop en bij afwezigheid van symptomen die op een bacteriële infectie wezen, kan het college beklaagde volgen in haar beweegredenen om (nog) geen antibiotica in te zetten, mede indachtig het inmiddels binnen de diergeneeskunde algemeen aanvaarde uitgangspunt om antibiotica, in het licht van de resistentieproblematiek, restrictief voor te schijven en onnodig en preventief gebruik zoveel als mogelijk te vermijden.

Ten aanzien van dierenarts sub 2 (zaaknummer 2021/31)

5.7 Hetgeen hiervoor onder in 5.4. is overwogen, geldt per saldo ook voor dierenarts sub 2. Niet kan worden geconcludeerd dat er sprake is geweest van een weigering om de staart te amputeren, zij het dat dit ook in de visie van dierenarts sub 2 kon worden uitgesteld tot de volgende dag, waarin het college haar volgt. Het college trekt overigens niet in twijfel dat dierenarts sub 2 de chirurgische ervaring heeft om een staartamputatie uit te kunnen voeren. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat het feit dat de operatie niet op die zondag door haar is uitgevoerd, is voortgevloeid uit de wijze waarop de spoedzorg van de praktijk in het weekend is georganiseerd, waarbij de op de praktijk aanwezige dienstdoende dierenartsen op die dagen niet zelf opereren, maar dit in situaties waarin dit noodzakelijk wordt geacht, overlaten aan een op te roepen chirurg. Zoals reeds overwogen is voor het college in dit geval niet gebleken dat er van een urgente noodsituatie sprake is geweest.

5.8 Voor zover ten aanzien van beide beklaagden nog over andere kwesties is geklaagd, vallen deze verwijten ofwel buiten de reikwijdte van het tuchtrecht, ofwel zijn deze niet komen vast te staan, dan wel van onvoldoende gewicht om er tuchtrechtelijke consequenties aan te moeten verbinden.

5.9 Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6. DE BESLISSING

Het college:

In de zaken met de nummers2021/30, 2021/31 en 2021/32:

verklaart de klachten ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. M.J. Wisse, drs. J. Hilvering en drs. J.A.M. van Gils, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 18 oktober  2022.