ECLI:NL:TDIVTC:2022:40 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2021/92

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2022:40
Datum uitspraak: 22-08-2022
Datum publicatie: 09-11-2022
Zaaknummer(s): 2021/92
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten met betrekking tot een hond onvoldoende onderzoek te hebben verricht met betrekking tot oorklachten en met betrekking tot een bultje op de linker achterpoot. Deels gegrond. Volgt waarschuwing.

X,      klaagster,

tegen

Y,      beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. Bij de mondelinge behandeling zijn zowel klaagster als beklaagde verschenen. Na de hoorzitting is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, zakelijk weergegeven, dat hij met betrekking tot de hond van klaagster onvoldoende onderzoek heeft verricht met betrekking tot de oorklachten die de hond had en met betrekking tot een bultje op de linker achterpoot.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een Franse Bulldog, geboren op 11 september 2013.

3.2. Uit de stukken is gebleken dat de hond in de periode vóór de hier in het geding zijnde consulten bij beklaagde, naast oog- en huidklachten, al eens eerder oorklachten (met veel opgehoopt oorsmeer) had gehad en dat in dat kader op 1 mei 2020 door een collega dierenarts van beklaagde Recicort zure oordruppels zijn voorgeschreven, die blijkens de patiëntenkaart  bij navraag effectief werkzaam bleken.

3.3. Op 16 september 2020 heeft klaagster beklaagde geconsulteerd. Blijkens de patiëntenkaart was dat consult door klaagster aangevraagd in verband met een kale plek op de flank, een pootontsteking en in verband met een bultje op de linker achterpoot. In de patiëntenkaart wordt geen melding gemaakt van een onderzoek naar het bultje op de achterpoot. Met betrekking tot de andere klachten waarmee de hond werd aangeboden is een kortdurende antibioticumkuur en cortiderm crème voorgeschreven en het advies gegeven om de hond een voetbad met soda te geven.

3.4. Op 24 november 2020 heeft klaagster beklaagde opnieuw geconsulteerd, dit keer om de oren van de hond te reinigen. Bij inspectie bleken beide oren erg vies, met veel opgehoopt oorsmeer. De (linker) oorschelpwas volgens de beschrijving van beklaagde wat “parakeratotisch” en er was sprake was van veel droge, donkere korsten in de oren. Beklaagde heeft de oren gespoeld en Recicort zure oordruppels voorgeschreven. In de stukken is door beklaagde beschreven dat de oorgangen c.q. mucosae na het spoelen licht geïrriteerd waren, maar dat er geen sprake was van vocht of pus.  

3.5. In december 2020 en januari 2021 hebben er enkele consulten bij beklaagde plaatsgevonden in verband met een oogbeschadiging (cornea defect) die de hond sedert 8 december 2020 had opgelopen. Tussen partijen is in geschil of er tijdens die consulten door klaagster ook is gemeld dat de hond oorklachten had.

3.6. Vast staat dat klaagster beklaagde op 1 maart 2021 heeft geconsulteerd omdat de hond weer oorklachten had. Bij het klinisch onderzoek heeft beklaagde geconstateerd dat beide oren vies waren met veel opgehoopt oorsmeer en droge, zwartgekleurde korsten. Beklaagde heeft de oren schoongemaakt, Aurimic oordruppels toegediend en Stronghold, een diergeneesmiddel voor de behandeling van onder andere mijten, voorgeschreven. Beklaagde heeft voorts geadviseerd om na 3 à 4 weken terug te komen voor een controleconsult.

3.7. Op 30 juni 2021 is klaagster weer bij beklaagde geweest in verband met oorklachten. Nadat beklaagde had geconstateerd dat beide oren weer erg vies waren en vol met oorsmeer zaten, zijn de oren opnieuw schoongemaakt. Beklaagde stelt dat er geen sprake was van otitis, maar wel van nauwe en vieze oorgangen en hij heeft geadviseerd om de oren regelmatig met een goede cleaner schoon te maken en een flacon oorreiniger aan klaagster meegegeven.

3.8. Op 3 juli 2021 heeft klaagster telefonisch contact gehad met de praktijk omdat de hond pijnlijke oren had en is er door een collega dierenarts van beklaagde medicatie (Carporal) voorgeschreven.

3.9. Op 8 juli 2021 heeft klaagster zich in verband met de (aanhoudende) oorklachten voor een second opinion tot een andere praktijk gewend. Bij het klinisch onderzoek aldaar is geconcludeerd dat het linkeroor “helemaal dichtgewoekerd” was, dat het rechteroor nog wel te inspecteren viel, maar pijnlijk was, en dat er sprake was van veel opgehoopt oorsmeer. Er is geadviseerd om het rechteroor met oorzalf tot rust te brengen en om een week later terug te komen voor een controleconsult. In de patiëntenkaart staat vermeld dat ten aanzien van het linkeroor een totale ablatio (verwijderen van de gehele gehoorgang) nodig was.

3.10. Op maandag 12 juli 2021 heeft klaagster de opvolgend dierenartsenpraktijk -waar de second opinion had plaatsgevonden- geconsulteerd, omdat zij zich zorgen maakte over het bultje op de linker achterpoot van de hond en dit wilde laten onderzoeken. In de patiëntenkaart is daarover vermeld: “ … mediaal linkerdij klein bultje 0,3 cm, wratachtig aspect. …”.  Er zijn biopten genomen voor cytologisch onderzoek.  

3.11. In de vervolgens verkregen uitslag van het cytologisch onderzoek is vermeld: ”Celarme biopten. Diverse mastcellen gezien. Beeld van mastocytoom. “. Op 14 juli 2021 is de uitslag telefonisch met klaagster besproken. Tijdens dit gesprek is aangegeven dat er een verdenking bestond op een mastocytoom en is afgesproken om het bultje de volgende dag operatief te verwijderen, wanneer de hond tevens naar de praktijk zou komen voor de reeds ingeplande ablatio. Op 15 juli 2021 is een totale ablatio van het linkeroor uitgevoerd en is het bultje aan de linker achterpoot verwijderd. Uit de stukken heeft het college begrepen dat de hond van de operaties goed is hersteld.

3.12. Klaagster stelt zich op het standpunt dat beklaagde tekort is geschoten is in het onderzoek en de behandeling van de oorklachten en het bultje aan de linker achterpoot van de hond en heeft daarin aanleiding gezien de onderhavige tuchtprocedure te starten.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Bij de beantwoording van die vraag gaat het er naar vaste jurisprudentie niet om of de meest optimale zorg is verleend, maar om de vraag of de dierenarts, in retrospectief bezien en de specifieke omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, heeft gehandeld als van een redelijk handelend en redelijk bekwaam beroepsgenoot mag worden verwacht.

5.2. Het college merkt vooraf voorts op dat naar vaste tuchtrechtspraak geldt dat, wanneer partijen elkaar tegenspreken en op grond van de beschikbare gegevens niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking tot het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit berust niet op de opvatting dat het woord van een klager minder geloof verdient dan dat van een beklaagde, maar op het uitgangspunt dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het veterinair handelen of nalaten waarover wordt geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen. Een tuchtrechtelijke maatregel kan slechts op zodanige feiten en omstandigheden worden gebaseerd. Ten aanzien van de verwijten waarvan de onderliggende feiten niet kunnen worden vastgesteld, onthoudt het college zich dan ook van een oordeel. Een ander uitgangspunt in het veterinair tuchtrecht is  dat een dierenarts in tuchtrechtelijke zin alleen verantwoordelijk is voor zijn of haar eigen veterinair handelen en niet voor het handelen van collega’s. Uit de stukken is gebleken dat beklaagde als behandelend dierenarts betrokken is geweest bij de consulten op 16 september 2020, 24 november 2020, 8 en 22 december 2020, 22 januari 2021, 1 maart 2021 en 30 juni 2021.

5.3. Voor wat betreft de oorklachten heeft beklaagde toegelicht dat de oren tijdens het consult op 24 november 2020 vies waren met veel opgehoopt oorsmeer, dat de oorschelp links wat “parakeratotisch” was en dat er sprake was van veel droge, donkere korsten.Beklaagde heeft de oren gereinigd door een oorcleaner in te masseren en vervolgens de oren uit te spuiten met een ballonspuit en heeft Recicort zure oordruppels voorgeschreven.Beklaagde heeft gesteld dat er toen geen sprake was van een vernauwde gehoorgang en dat na het spoelen te zien was dat de oorgangen weliswaar licht geïrriteerd waren, maar dat er geen sprake was van vocht of pus.  

5.4. Omstreeks 8 december 2020 heeft de hond een oogbeschadiging opgelopen.Tussen partijen is in geschil of bij de consulten die er ter controle van die oogbeschadiging op 8 en 22 december 2020 hebben plaatsgevonden, door klaagster ook is gemeld dat de hond oorklachten had en dat beklaagde heeft verzuimd daar onderzoek naar te doen. Gelet op de tegenstrijdige lezingen die partijen hierover hebben gegeven, kunnen de feiten dienaangaande door het college niet worden vastgesteld en is niet komen vast te staan dat de hond ten tijde van de bedoelde consulten oorklachten had en dat dit door klaagster aan beklaagde is gemeld. Aan klaagster kan worden toegegeven dat tijdens een consult op 22 januari 2021 in het kader van de jaarlijkse vaccinatie een algemeen klinisch onderzoek door beklaagde is verricht en dat toen in het dierenpaspoort ten aanzien van de oren geen afwijkingen zijn genoteerd. Bij gebrek aan bewijs voor het tegendeel, gaat het college er echter vanuit dat beklaagde tijdens dat consult de oren van de hond naar behoren heeft beoordeeld en toen geen afwijkingen heeft waargenomen, overeenkomstig zijn vermelding in het dierenpaspoort.

5.5. In ieder geval staat vast dat de hond op 1 maart 2021 door klaagster bij beklaagde wel werd aangeboden in verband met oorklachten.Als wordt uitgegaan van de door beklaagde beschreven onderzoeksbevindingen tijdens dat consult, dan was er weer sprake was van vieze oren, veel opgehoopt oorsmeer en nauwe oorgangen, maar niet van een oorontsteking. Daarvan uitgaande kan het college beklaagde volgen in zijn behandeling, bestaande uit het reinigen c.q. spoelenvan de oren, het toedienen van Aurimic oordruppels en het voorschrijven van een diergeneesmiddel tegen mijten, Stronghold, met het advies om na 3 à 4 weken terug te komen voor een controle van de oren (en de ogen). Klaagster heeft daartoe echter kennelijk geen aanleiding gezien en de hond is eerst circa vier maanden nadien, te weten op 30 juni 2021, weer bij beklaagde aangeboden in verband met oorproblemen. Niet gebleken is dat er tussentijds sprake is geweest van significante oorklachten, noch dat de door beklaagde op 1 maart 2021 ingestelde (medicamenteuze) behandeling niet, althans niet enige tijd, effectief werkzaam is geweest. Beklaagde heeft tijdens dat consult op 30 juni 2021 vastgesteld dat er weliswaar weer sprake was van veel oorsmeer en nauwe oorgangen, maar dat er geen aanwijzingen waren voor een oorontsteking. Het college ziet geen aanleiding om de bevindingen van beklaagde in twijfel te trekken. Daar vanuitgaande heeft beklaagde naar het oordeel van het college ook bij dit consult niet onjuist gehandeld door na zijn onderzoek de oren te reinigen en het oorsmeer te verwijderen en een flacon Epi-otic oorreiniger aan klaagster mee te geven, met het advies om de oren regelmatig schoon te maken.

5.6. Resumerend zijn er onvoldoende concrete aanwijzingen om te kunnen concluderen dat de oorinspecties niet naar behoren zijn uitgevoerd en dat beklaagde bijvoorbeeld heeft gemist dat er sprake was van een oorontsteking. Uitgaande van de beschreven onderzoeksbevindingen tijdens de consulten op 24 november 2020, 1 maart 2021 en 30 juni 2021, is naar het oordeel van het college verdedigbaar geweest dat beklaagde een conservatieve behandeling (het schoonmaken van de oren en de inzet van medicatie) heeft ingesteld, die ook effect sorteerden, althans gedurende enige tijd. Overigens is ook niet onbegrijpelijk geweest dat door beklaagde een mogelijk verband werd verondersteld met de huid- en allergieklachten waar de hond mee bekend was, die gepaard kunnen gaan met (overmatige) ontwikkeling van oorsmeer. Beklaagde heeft verder met zoveel woorden gesteld dat het schoonmaken van de oren weliswaar ongemak en lichte pijn voor de hond meebracht, hetgeen niet altijd kan worden vermeden, maar hij heeft betwist dat er sprake is geweest van de hevige pijnuitingen zoals klaagster die heeft beschreven. Weliswaar is door de second opinion dierenarts op 8 juli 2021 vastgesteld dat er sprake was van een dichtgewoekerd linkeroor en is geconcludeerd dat een totale ablatio noodzakelijk was, echter rechtvaardigt zulks naar het oordeel van het college nog niet zonder meer de conclusie dat beklaagde in de voorliggende periode kan worden verweten dat hij met betrekking tot zijn onderzoek van de oren en de door hem ingestelde behandelingen niet binnen de grenzen van de redelijk bekwame beroepsuitoefening heeft gehandeld. Overigens blijkt uit de stukken niet dat door de second opinion dierenarts is vastgesteld dat er sprake was van een oorontsteking.

5.7. Gelet op het voorgaande is voor het college niet komen vast te staan dat beklaagde met betrekking tot zijn onderzoek en de behandeling van de oorklachten van de hond veterinair onjuist en nalatig handelen kan worden verweten dat een tuchtmaatregel zou rechtvaardigen.

5.8. Een ander verwijt dat beklaagde wordt gemaakt is dat hij in de periode dat de hond door hem werd behandeld, het bultje op de linker achterpoot van de hond niet nader heeft onderzocht, waardoor niet tijdig is vastgesteld dat dit een mastocytoom betrof, zoals later door de second opinion dierenarts na bioptonderzoek werd geconcludeerd. Beklaagde heeft erkend dat de hond op 16 september 2020 door klaagster bij hem ook werd aangeboden in verband met het bultje op de poot, hetgeen ook in de praktijkagenda staat vermeld. Uit de  patiëntenkaart volgt dat aan beklaagde is gemeld dat hond enkele jaren eerder aan een andere poot een tumor had gehad, waarvan destijds ook een notitie in de patiëntenkaart is opgenomen. Door beklaagde is tijdens het consult onderzoek gedaan naar de andere klachten waarvoor klaagster het consult had aangevraagd (kale plek op de flank en de ontsteking van de poot) en met betrekking tot die klachten is wel een behandeling ingesteld c.q. geadviseerd. Ter zitting heeft beklaagde verklaard dat hij het bultje op de linker achterpoot toen kennelijk niet heeft onderzocht en dat dit achteraf bezien wel had dienen te gebeuren. Mede in aanmerking genomen de hulpvraag waarmee de hond door klaagster werd aangeboden, is het college van oordeel dat het bultje door beklaagde tijdens het bedoelde consult (nader) had moeten worden onderzocht. Dit klachtonderdeel wordt gegrond verklaard.

5.9. Overige verwijten zijn naar het oordeel van het college niet vast komen staan althans van onvoldoende gewicht om er tuchtrechtelijke consequenties aan te moeten verbinden.

5.10. Op grond van het voorgaande kan beklaagde worden verweten dat hij tijdens het consult op 16 september 2020 geen (nader) onderzoek heeft verricht met betrekking tot het bultje op de linker achterpoot van de hond, hetgeen een van de redenen was waarvoor klaagster het consult had aangevraagd. Na te melden maatregel wordt door het college passend en geboden geacht.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht deels gegrond, als hiervoor onder 5.10 samengevat;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing, als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. J. Hilvering, drs. B.J.A. Langhorst-Mak en drs. J.A.M. van Gils, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris en in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2022.