ECLI:NL:TDIVTC:2022:38 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2021/60

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2022:38
Datum uitspraak: 22-08-2022
Datum publicatie: 09-11-2022
Zaaknummer(s): 2021/60
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
  • Gegrond met waarschuwing
  • Niet ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten met betrekking tot een keizersnede bij een hond onjuist te hebben gehandeld, met als gevolg dat de pups zijn overleden en daarnaast dat de moederhond na de ingreep te vroeg mee naar huis is gegeven. Deels gegrond. Waarschuwing.

X,      klaagster,             

tegen:

Y,      beklaagde in de zaak 2021/59

Z,      beklaagde in de zaak 2021/60

1. DE PROCEDURE

1.1. Eerstens wordt opgemerkt dat klaagster aanvankelijk ook een klacht heeft ingediend tegen dierenarts A (zaaknummer 2021/59). Gaandeweg die procedure is echter gebleken dat deze dierenarts zelf geen veterinaire handelingen bij de hond van klaagster heeft verricht, maar alleen in communicatieve zin en achteraf bij de klachtafhandeling door de praktijk betrokken is geweest. Het college heeft klaagster om die reden bericht dat de klacht tegen dierenarts A niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Dit wordt bij deze bevestigd.

​​​​​​1.2. Het college heeft in de zaak 2021/60, tegen dierenarts B, kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 mei 2022. Alleen beklaagde was daarbij aanwezig. Klaagster heeft zich voor de zitting afgemeld. Hierna is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

2.1. Beklaagde wordt verweten met betrekking tot een keizersnede bij de hond van klaagster veterinair onjuist te hebben gehandeld, met als gevolg dat de pups zijn overleden en daarnaast dat de moederhond na de ingreep te vroeg mee naar huis is gegeven.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om een Chihuahua, geboren op 11 april 2019.

3.2. Op zondagochtend 11 april 2021 heeft klaagster omstreeks 09:00 uur telefonisch contact opgenomen met de dienstdoende praktijk van beklaagde, omdat de hond sinds 01:00 uur nesteldrang had en omstreeks 03:00 uur de eerste persweeën had gekregen, maar de bevalling uitbleef. Klaagster is uitgenodigd om met de hond naar de praktijk te komen en er heeft om 09:30 uur een consult bij beklaagde plaatsgevonden. Na het afnemen van de anamnese heeft beklaagde de hond klinisch onderzocht.

3.3. Bij abdominale palpatie waren twee pups voelbaar en bij vaginaal toucher werd vastgesteld dat er sprake was van een erg nauw bekken en weinig ontsluiting. Er is een echografisch onderzoek verricht om te bezien of de pups tekenen van leven vertoonden. Dat was het geval. De beide pups hadden volgens beklaagde wel een trage hartslag van ongeveer 140 slagen per minuut. Beklaagde concludeerde dat er sprake was van een stagnerende partus. Ondanks het feit dat klaagster daar geen voorstander van was, heeft beklaagde de hond eerst nog een injectie met Oxytocine toegediend in een poging de beide pups op een natuurlijke wijze ter wereld te laten komen. Er is een operatiekamer in gereedheid gebracht voor het geval de injectie met Oxytocine geen effect zou sorteren. Toen de bevalling na circa 30 minuten nog niet vorderde en beklaagde met moeite een wijsvinger in het bekken kon brengen, is besloten de beide pups via een keizersnede te verlossen. Ter voorbereiding op de operatie, die naar het college heeft begrepen omstreeks 10:30 uur plaatsvond, is aan de hond zuurstof toegediend, is ze in buikligging geschoren en gewassen en lokaal verdoofd, is een infuus voor de toediening van vocht en een braunule geplaatst, waarna de hond middels Methadon, Midazolam en Propofol onder narcose is gebracht. Vervolgens is de buikwand geopend.

3.4. Volgens de patiëntenkaart bevatten ieder van de beide uterushoorns één pup, waarvan de pup in de linkerhoorn met het kopje in het bovenste deel van de baarmoeder lag. Beklaagde heeft de pups uit de baarmoeder gehaald, waarna hij de uterus in twee lagen en de buikwand doorlopend heeft gehecht. Volgens de patiëntenkaart werd de moederhond vlot wakker en is haar aanvankelijk lage lichaamstemperatuur met behulp van dekens en warmtekruiken naar een normale temperatuur teruggebracht. De beide pups zijn met handdoeken droog en warm gewreven, de slijmresten zijn weggezogen en er is Naloxon toegediend, echter kwamen de pups niet op gang. Toen na circa 45 minuten geen hartslag hoorbaar was en de pups een bleke, blauwe kleur hadden, is besloten de reanimatie te staken en is het overlijden van de pups vastgesteld. Op enig moment hierna is de moederhond met klaagster mee naar huis gegeven, waarbij Meloxicam is verstrekt.

3.5. Volgens klaagster zijn er tijdens het uitvoeren van de keizersnede fouten gemaakt en zijn de beide pups als gevolg daarvan al tijdens de ingreep overleden. Zij stelt dat beklaagde, door de pups na de verlossing nog gedurende ongeveer drie kwartier droog en warm te laten wrijven, heeft willen verbloemen dat de pups al waren overleden. Klaagster heeft ter discussie gesteld of de moederhond en bijgevolg de pups niet teveel narcose toegediend hebben gekregen en in twijfel getrokken of beklaagde wel juist heeft gehandeld door de hond vlak voor de keizersnede nog een injectie met Oxytocine toe te dienen. Tot slot heeft klaagster zich op het standpunt gesteld dat beklaagde de moederhond na de ingreep te vroeg mee naar huis heeft gegeven, nu de narcose bij vertrek uit de praktijk nog niet volledig was uitgewerkt en de hond nog slaperig en niet alert was en ook niet zelfstandig kon staan of lopen.

3.6. Beklaagde heeft toegelicht dat er een modern anesthesieprotocol is gevolgd waarbij de gevolgen voor de pups zoveel mogelijk worden beperkt. Volgens beklaagde is de tijdspanne tussen het op gang komen van de eerste persweeën (3:00 uur die vorige nacht) en het opnemen van contact met de praktijk (om 9:00 uur) veel te lang geweest, hadden de beide pups na aankomst op de praktijk al een tragere hartslag dan gewenst en kan uit het feit dat hartactiviteit afwezig bleef nadat de pups uit de baarmoeder waren gehaald niet zonder meer worden geconcludeerd dat er sprake is geweest van gemaakte fouten bij de uitvoering van de keizersnede. Voor wat betreft het verwijt dat de moederhond te vroeg mee naar huis is gegeven, heeft beklaagde gesteld dat de hond wel degelijk voldoende uit de narcose was ontwaakt en dat klaagster thuis nog een hoog drachtige teef had die aandacht behoefde en dat de hond ook mede hierom niet de gebruikelijke recoveryperiode op de praktijk is gebleven. Volgens beklaagde heeft hij wel zelf waargenomen dat de moederhond tijdens de recoveryperiode op de praktijk alert was en kon staan en lopen en dat het vaker voorkomt dat een hond na een operatie goed bijkomt, maar daarna weer enigszins terugvalt.

3.7. Op enig moment hierna is klaagster de onderhavige tuchtprocedure gestart.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts hadden behoren te betrachten ten opzichte van de moederhond en de pups, met betrekking tot welke dieren zijn hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2. van de Wet dieren.

5.2. Het college stelt voorop dat er bij een keizersnede of een andere operatieve ingreep altijd complicaties kunnen optreden zonder dat daar per definitie veterinair onjuist of nalatig handelen van de dierenarts aan ten grondslag hoeft te liggen.

5.3. Op zondag 11 april 2021 heeft klaagster omstreeks 09:00 uur telefonisch contact opgenomen met beklaagde als dienstdoende dierenarts, omdat de hond in de voorgaande nacht rond 03:00 uur de eerste persweeën had gekregen, maar de bevalling uitbleef. Vervolgens heeft om 09:30 uur een consult op de praktijk plaatsgevonden, waarbij klaagster aangaf dat uit enkele dagen eerder gemaakte röntgenfoto’s was gebleken dat de hond drachtig was van twee (niet abnormaal grote) pups. Beklaagde heeft een klinisch onderzoek verricht en vastgesteld dat de hond een alerte indruk maakte, dat de slijmvliezen roze waren en de CRT 1 tot 2 seconden bedroeg, alsmede dat de ademhalings­frequentie en de lichaamstemperatuur respectievelijk 24/min en 37,4º C bedroegen.

5.4. Bij abdominale palpatie waren twee pups voelbaar en bij vaginaal toucher werd vastgesteld dat er sprake was van een erg nauw bekken en weinig ontsluiting. Bij echografisch onderzoek bleken er twee levende pups zichtbaar. Beiden hadden een trage hartslag van ongeveer 140 slagen per minuut. Beklaagde concludeerde dat er sprake was van een stagnerende partus en heeft voorgesteld de hond eerst nog een injectie met Oxytocine toe te dienen. Voorts is een operatiekamer in gereedheid gebracht om bij het uitblijven van een reactie op die injectie een keizersnede te kunnen uitvoeren.

5.5. Uit de stukken leidt het college af dat klaagster tot tweemaal toe aan beklaagde te kennen heeft gegeven dat zij geen voorstander was van de toediening van Oxytocine en dat daarover enige discussie tussen partijen is ontstaan, waarna beklaagde de injectie toch heeft toegediend. Ter zitting heeft beklaagde verklaard dat hij uit die discussie met klaagster had begrepen dat zij met de toediening van Oxytocine instemde. Hoe het ook zij, een en ander kan er niet aan afdoen dat beklaagde door nog een injectie met Oxytocine toe te dienen in een poging om de persweeën opnieuw op gang te brengen, naar het oordeel van het college een te afwachtende houding heeft aangenomen, waardoor er kostbare tijd verloren is gegaan. Mede als gevolg hiervan is eerst omstreeks 10:30 uur een begin gemaakt met de uitvoering van de keizersnede. In aanmerking nemende het hondenras, het feit dat de pups een trage hartslag hadden, het feit dat beklaagde ervan op de hoogte was dat de eerste persweeën al omstreeks 03:00 uur waren opgetreden en er op het moment van het klinisch onderzoek omstreeks 09:30 uur - derhalve ruim 6 uur later - slechts sprake was van ontsluiting van 1½ tot 2 cm , was een keizersnede naar het oordeel van het college geïndiceerd en had beklaagde onverwijld althans eerder dienen over te gaan tot het uitvoeren van een keizersnede en niet eerst nog middels een injectie met Oxytocine een natuurlijke bevalling trachten te bewerkstelligen. In zoverre is de klacht gegrond. Of het in een eerder stadium verrichten van een keizersnede tot een andere afloop had geleid blijft overigens ongewis, mede omdat er geen sectie op de beide pups heeft plaatsgevonden.

5.6. Voor het college is niet duidelijk geworden of de pups op het moment dat zij ter wereld werden gebracht nog in leven waren of reeds waren overleden. Volgens de stukken heeft beklaagde, nadat hij de pups uit de baarmoeder had gehaald, geen levenstekenen bij de pups waargenomen, maar zou een operatieassistente wel een van de pups hebben zien bewegen en is om die reden aan de beide pups Naloxon toegediend en is begonnen met stimulatie en pogingen tot reanimatie, die voor een belangrijk deel in aanwezigheid van klaagster hebben plaatsgevonden. Na ongeveer 45 minuten is in overleg met klaagster besloten om met de reanimatie te stoppen. Nu er geen sectie op de beide pups heeft plaatsgevonden, bestaat er geen zekerheid over hun precieze doodsoorzaak en hiernaast kan door het college ook niet bewezen worden geacht dat de pups al overleden waren voordat zij ter wereld kwamen, noch dat hun overlijden is veroorzaakt door gemaakte (narcose)fouten tijdens de keizersnede.

5.7. Partijen verschillen van mening over de gezondheidstoestand van de moederhond op het moment van vertrek uit de praktijk. Volgens klaagster was de hond na de operatie ‘nog compleet van slag’, niet alert, had zij een te lage lichaamstemperatuur en kon zij niet staan of lopen. Beklaagde heeft ter zitting verklaard dat hij de hond nog een injectie met Naloxon heeft toegediend, waar de hond goed op reageerde. Volgens beklaagde was de lichaamstemperatuur van de hond na de operatie weliswaar laag, ondanks het gebruik van een warmtemat, maar steeg deze al snel weer tot een normale temperatuur, waarna de hond alert was, en dat hij tijdens de recoveryperiode op de praktijk zelf heeft gezien dat de hond zelfstandig kon staan en lopen. Gelet hierop en nu klaagster, die overigens over ervaring beschikte met het fokken van honden, aangaf dat zij thuis nog een drachtige hond had die was uitgerekend en zij de beschikking had over een auto en de hond warm kon houden, heeft beklaagde de hond mee naar huis gegeven, hetgeen in zijn visie op grond van zijn beschreven waarnemingen (de hond was wakker, alert en kon staan en lopen) niet onverantwoord was. Het college kan niet anders dan vaststellen dat er tegenspraak tussen partijen bestaat over de status van de hond op het moment dat zij met klaagster mee naar huis is gegaan en dat de feiten hieromtrent niet objectief zijn vast te stellen. Naar vaste tuchtrechtspraak geldt dat, wanneer partijen elkaar tegenspreken over bepaalde feiten en omstandigheden en op grond van de beschikbare gegevens door het college niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking tot het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit berust niet op de opvatting dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van beklaagde, maar op het uitgangspunt dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het veterinair handelen of nalaten waarover is geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen. Een tuchtrechtelijke maatregel kan slechts op zodanige feiten en omstandig­heden worden gebaseerd. Nu het college, gelet op de tegenstrijdige lezingen daarover, niet kan beoordelen in welke staat de hond mee naar huis is gegaan, kan dit klachtonderdeel niet slagen.

5.8. Samenvattend is het college van oordeel dat beklaagde in de gegeven omstandigheden tijdens het consult een te afwachtende houding heeft aangenomen door de hond eerst nog een injectie met Oxytocine toe te dienen en niet terstond althans eerder tot een keizersnede over te gaan. In zoverre is de klacht gegrond en acht het college na te melden maatregel passend.

6. DE BESLISSING   

Het college:

In de zaak 2021/59, tegen dierenarts A:

verklaart klaagster in haar klacht niet-ontvankelijk;

In de zaak 2021/60, tegen dierenarts B;

verklaart de klacht deels gegrond, zoals samengevat onder 5.8;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden-dierenartsen drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2022.