ECLI:NL:TDIVTC:2022:34 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2021/95

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2022:34
Datum uitspraak: 30-06-2022
Datum publicatie: 16-09-2022
Zaaknummer(s): 2021/95
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Ondanks de grote hoeveelheid stukken die er van de zijde van klaagster in het geding is gebracht, zijn deze onvoldoende concreet toegespitst op beklaagde en ontoereikend om te kunnen dienen als afdoende bewijs voor de stelling dat zij in haar hoedanigheid van dierenarts ernstig tekort is geschoten en daarmee in algemene zin de malafide hondenhandel heeft gefaciliteerd. Ook ten aanzien van de overige algemeen geformuleerde, ernstige en per saldo ook strafrechtelijke beschuldigingen, zoals dat beklaagde frauduleus handelt, stelselmatig en opzettelijk wet- en regelgeving op het gebied van het dierenwelzijn overtreedt en valsheid in geschrifte pleegt, geldt dat deze beschuldigingen, althans op basis van de door klaagster ingebrachte stukken, door het college niet bewezen kunnen worden geacht.

X,       klaagster,

tegen
 

Y,        beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft in de zaak kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 28 april 2022. Partijen waren daarbij aanwezig. Klaagster werd vertegenwoordigd door mr. S.G.J. Klok. Beklaagde werd bijgestaan door haar advocaat, mr. drs. N. Wouters. Na de zitting is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Het college heeft de klacht aldus verstaan, in hoofdzaak en zakelijk weergegeven, dat beklaagde in algemene zin doelbewust haar medewerking verleent aan malafide hondenhandel en deze faciliteert. Meer specifiek wordt beklaagde onder meer verweten dat zij gezondheidscontroles bij geïmporteerde honden niet of onvolledig uitvoert, zieke en magere pups ten onrechte gezond verklaart en dat zij met betrekking tot de invulling van dierenpaspoorten en de toepassing van vaccinaties nalatig heeft gehandeld.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1.Klaagster is een dierenwelzijnsorganisatie die onder meer streeft naar het beëindigen van de (verborgen) hondenmishandeling in de zogenoemde ‘puppyindustrie’, waarbij, uitsluitend uit winstbejag, op grote schaal pups naar Nederland worden geïmporteerd vanuit het buitenland (met name vanuit Hongarije), waar ze worden gefokt en onder slechte omstandigheden worden gehouden voordat ze naar Nederland worden getransporteerd, waarbij het voorkomt dat in buitenlandse paspoorten incorrecte leeftijden staan vermeld. Om haar doelstelling te bereiken doet de organisatie in Nederland en in het buitenland onderzoek naar de handel in deze pups en heeft zij gesteld dat in Hongarije inmiddels aangifte is gedaan tegen diverse met name bij de verstrekking van de paspoorten van pups betrokken buitenlandse dierenartsen, die voor Hongaarse ‘broodfokkers’ zouden werken. Ook in Nederland is de focus van klaagster mede gericht op dierenartsen die bewust hun medewerking verlenen aan deze hondenhandel en de handel daarmee faciliteren en mogelijk maken.

3.2. Beklaagde is als dierenarts zowel in België als in Nederland geregistreerd en beschikt in beide landen over een praktijkadres. In Nederland is zij onder meer werkzaam voor twee grotere hondenhandelaren, te weten A en B, die pups naar Nederland importeren vanuit met name Hongarije. Klaagster heeft gesteld dat deze hondenhandelaren in de afgelopen jaren negatief in het nieuws zijn geweest, waarbij het zou gaan om de verkoop van pups die nadien ziektes of erfelijke aandoeningen bleken te hebben, niet de juiste vaccinaties hadden gekregen dan wel jonger waren dan in hun paspoorten stond vermeld.

3.3. Beklaagde verricht, al dan niet tezamen met een collega-dierenarts, bij pups die door deze hondenhandelaren worden ingevoerd een gezondheidscheck voordat ze worden doorverkocht aan derden. Beklaagde heeft toegelicht dat zij na de gezondheidscontrole in het paspoort een stempel van haar praktijk en haar naam en handtekening plaatst en dat zij in voorkomende gevallen op de laatste pagina van het paspoort bijzonderheden en afwijkingen noteert, zoals bijvoorbeeld een navelbreuk of geconstateerde littekens.

3.4. In het klaagschrift zijn voorbeelden genoemd waaruit volgens klaagster blijkt dat beklaagde bewust heeft meegewerkt aan de instandhouding van de malafide hondenhandel en zich bezig houdt met illegale praktijken. Zo zou een Sint-Bernardhond, die in het paspoort als reu stond vermeld, ten onrechte zijn aangezien voor een teef, en zouden door beklaagde gecontroleerde pups betrekkelijk korte tijd nadien zijn overleden aan Parvo of Giardia of erfelijke aandoeningen hebben gehad. Ook zouden diverse andere Nederlandse dierenartsen die de door beklaagde gecontroleerde pups nadien hebben onderzocht, hebben betwijfeld of de leeftijd van pups in hun paspoorten wel correct was vermeld en of de in het paspoort vermelde vaccinaties wel waren toegediend. Ook zou beklaagde fraude met vaccins hebben gepleegd en niet toegelaten diergeneesmiddelen aan handelaren hebben verstrekt.

3.5. Klaagster stelt zich op het standpunt dat door toedoen en met medeweten van beklaagde op grote schaal te jonge en en/of honden zonder de juiste benodigde vaccinaties worden geïmporteerd en alhier worden doorverkocht aan derden.Klaagster stelt dat deze handel tot een groot risico op ernstige dierziektes bij deze honden leidt, mede door de lange en stressvolle transporten, waardoor het welzijn en de gezondheid van deze pups zonder redelijk doel wordt benadeeld en er sprake is van dierenmishandeling. Omdat beklaagde, aldus klaagster, als dierenarts tekortschiet in de zorg die zij jegens deze pups behoort te betrachten, is zij door klaagster voor het tuchtcollege gedaagd.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

Ontvankelijkheid klager 

5.1. Het Veterinair beroepscollege heeft eerder, (VB 30 oktober 2020, nr. VB 2020/09, ECLI:NL:TDIVBC:2020:9) bepaald, kortgezegd, dat ook rechtspersonen die zelf geen diereigenaar zijn, middels een tuchtprocedure kunnen opkomen voor de belangen die zij krachtens hun statutaire doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden behartigen.

5.2. Tussen partijen is niet in geschil en ook het college is van oordeel dat klaagster, een organisatie is die als belanghebbende in deze tuchtprocedure kan worden aangemerkt. Van de zijde van beklaagde is echter gesteld dat klaagster desondanks niet-ontvankelijk in haar klacht moet worden verklaard, omdat er sprake is van een ‘fishing expedition’, waarbij slechts algemene beschuldigingen worden geuit waarvoor geen bewijs wordt aangeleverd. Het college volgt beklaagde hierin niet. Ingevolge de geldende jurisprudentie kan klaagster als belanghebbende en klachtgerechtigd in deze tuchtprocedure worden aangemerkt. Vervolgens kan van een klager slechts worden gevergd de gronden van de klacht(en) te formuleren. Dat is in deze zaak gebeurd. Of voor die klachten ook voldoende bewijs is aangeleverd, dient inhoudelijk door het college te worden beoordeeld, maar doet aan de ontvankelijkheid van de klacht niet af.

Vooraf

5.3. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de dieren waarvoor haar hulp was ingeroepen, dan wel of zij anderszins tekort is geschoten in de uitoefening van haar beroep, waardoor er ernstig schade voor de diergezondheid kon ontstaan, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Bij de beoordeling van de klacht geldt als uitgangspunt dat de in het veterinair tuchtrecht te toetsen zorgvuldigheidsnorm niet zo streng is dat alleen de meest optimale diergeneeskundige zorg voldoet. De maatstaf is dus niet of het handelen van de dierenarts beter had gekund, maar of zij in de specifieke omstandigheden van het geval en in retrospectief bezien, als redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot is opgetreden.

5.4. Voorafgaande aan de inhoudelijke bespreking van de klachten wordt voorts opgemerkt dat het vaste tuchtrechtspraak is dat, wanneer partijen elkaar tegenspreken over bepaalde feiten en op grond van de beschikbare gegevens door het college niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking tot het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit berust niet op de opvatting dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van beklaagde, maar op het uitgangspunt dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het veterinair handelen of nalaten waarover is geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen. Een tuchtrechtelijke maatregel kan slechts op zodanige feiten en omstandigheden worden gebaseerd.

Inhoudelijk

5.5. Het college heeft uit de stukken en het verhandelde ter zitting begrepen dat de reden dat klaagster zich tot het tuchtcollege heeft gewend met name voortkomt uit het feit dat de NVWA, die opsporingsbevoegdheden heeft en handhavend kan optreden, in de visie van klaagster tot op heden onvoldoende opvolging geeft aan meldingen over de malafide hondenhandel in het algemeen, met name met betrekking tot uit Hongarije geïmporteerde pups, en over handelaar B en beklaagde in het bijzonder. Hoewel klaagster gerechtigd is een tuchtklacht over de handelwijze van beklaagde als dierenarts en haar vermeende betrokkenheid bij malafide hondenhandel in te dienen, wordt voor de goede orde opgemerkt dat het college niet over opsporingsbevoegdheden beschikt, maar een rechtssprekende instantie is met een onafhankelijke en onpartijdige positie ten opzichte van procespartijen. Dit brengt mee dat het aan klaagster zelf is om de aan het adres van beklaagde gemaakte verwijten afdoende te bewijzen en om in deze procedure aan te tonen dat beklaagde (mede)verantwoordelijk is voor de genoemde misstanden en dierenmishandeling in de hondenhandel. De door klaagster genoemde twee hondenhandelaren kunnen in een tuchtprocedure niet als beklaagde procespartij worden betrokken en in deze procedure ligt enkel het handelen van beklaagde in haar hoedanigheid van dierenarts ter beoordeling aan het college voor.

5.6. Ter onderbouwing van haar stellingen heeft klaagster een overzicht in het geding gebracht van de in 2020 door hondenhandelaar B vanuit Hongarije geïmporteerde pups, screenshots van 25 Hongaarse paspoorten van pups die door particulieren bij hondenhandelaar B zijn gekocht, kopieën van Nederlandse paspoorten van de pup C en de pup D, een e-mailbericht van een dierenarts over de pup D en informatie (waaronder ‘Traceslijsten’) van de NVWA, verkregen middels WOB-verzoeken betreffende beklaagde en hondenhandelaar B.

5.7. Ondanks de grote hoeveelheid stukken die er van de zijde van klaagster in het geding is gebracht, zijn deze naar het oordeel van het college onvoldoende concreet toegespitst op beklaagde en ontoereikend om te kunnen dienen als afdoende bewijs voor de stelling dat zij in haar hoedanigheid van dierenarts ernstig tekort is geschoten en daarmee in algemene zin de malafide hondenhandel heeft gefaciliteerd. Ook ten aanzien van de overige algemeen geformuleerde ernstige en per saldo ook strafrechtelijke beschuldigingen, zoals dat beklaagde frauduleus handelt, stelselmatig en opzettelijk wet- en regelgeving op het gebied van het dierenwelzijn overtreedt en valsheid in geschrifte pleegt, geldt dat deze beschuldigingen, althans op basis van de ingebrachte stukken, niet bewezen kunnen worden geacht. Het college licht dit als volgt toe.

5.8. Op zichzelf staat het beklaagde als dierenarts vrij werkzaamheden voor hondenhandelaren die vanuit het buitenland pups importeren te verrichten, in dit geval in de vorm van het uitvoeren  van gezondheidschecks, voordat deze pups door de handelaren worden doorverkocht aan particuliere derden. Dat, zoals klaagster heeft gesteld, de genoemde hondenhandelaren negatief in het nieuws zijn geweest maakt dit niet anders. Van beklaagde mag uiteraard wel worden verwacht dat zij de gezondheidschecks deugdelijk uitvoert en dat zij relevante afwijkingen of bijzonderheden vermeldt in de paspoorten van door haar gecontroleerde pups. Ook ligt het op haar weg om van ernstige afwijkingen (te mager, ziek) of bij vermoedens van onjuistheden in buitenlandse paspoorten dan wel bij vermoedens van misstanden bij de opdrachtgevende Nederlandse handelaren (verwaarlozing,dieronvriendelijke leefomstandigheden, slechte hygiëne etc.) melding te maken.

5.9. Hoewel er door klaagster een aantal geloofwaardige voorbeelden zijn genoemd van zich gedupeerd voelende particuliere kopers, die pups hadden gekocht die door de genoemde hondenhandelaren bleken te zijn geïmporteerd en welke pups enige tijd nadat ze in hun bezit kwamen ziek zijn geworden, erfelijke afwijkingen bleken te hebben en/of zijn overleden, vloeit daar nog niet zonder meer en rechtstreeks uit voort dat beklaagde verwijtbaar nalatig heeft gehandeld bij de door haar uitgevoerde gezondheidschecks en dat zij in paspoorten bewust en ten onrechte geen melding heeft gemaakt van afwijkingen of aandoeningen die zich in de door klaagster genoemde voorbeelden hebben gemanifesteerd.

5.10. Beklaagde heeft toegelicht dat zij bij een gezondheidscheck van een pup een lijst met gezondheidskenmerken in het kader van een gebruikelijk algemeen klinisch onderzoek naloopt, overeenkomstig de onderdelen die in het paspoort worden vermeld (ogen, oren, gebit, vacht, respiratie etc, maar ook met betrekking tot bijvoorbeeld de aanwezigheid van een navel- of liesbreuk). Dit betreft een gebruikelijke controle van een jonge pup en daarmee hoeft naar het oordeel van het college ook niet meer tijd gemoeid te zijn als door beklaagde is geschetst. Dat beklaagde kan worden verweten dat zij op het moment van die controles zieke en magere pups ten onrechte en bewust het predicaat ‘gezond’ zou hebben gegeven, is niet met voldoende concreet onderliggend bewijs van individuele gevallen gestaafd. Beklaagde heeft ter zitting verklaard dat de door haar beoordeelde pups op het moment van de controles gezond oogden, geen diarree hadden, sociaal waren en geen ziekteverschijnselen hadden en als er wel bijzonderheden waren, zij dit in het paspoort vermeldde. Beklaagde heeft er op gewezen dat een gezondheidscheck altijd een momentopname betreft en gesteld dat zij bij de door haar onderzochte pups geen symptomen van Parvo en Giardia heeft vastgesteld en dat dergelijke ziekteverschijnselen zich, gelet op de incubatietijd, ook eerst in een later stadium kunnen manifesteren en voor die tijd symptoomloos kunnen verlopen. Er is door klaagster als voorbeeld een geanonimiseerd e-mailbericht van een dierenarts aan de eigenaresse van de hond D in het geding gebracht, waaruit echter enkel kan worden geconcludeerd dat deze dierenarts het vermoeden heeft geuit dat de hond is overleden aan Parvo, maar dat dit niet middels nader onderzoek is bevestigd. De enkele stelling van klaagster dat de vele berichten die haar bereikenover dode, zieke en onvolledig gevaccineerde pups een heel ander beeld van de genoemde handelaren en van beklaagde opleveren, acht het college onvoldoende om bewezen te kunnen achten dat beklaagde bij door haar uitgevoerde gezondheidscontroles onzorgvuldig en frauduleus te werk zou zijn gegaan en dat zij (bewust) aandoeningen heeft verzwegen die zij als dierenarts op het moment van de controles had kunnen en moeten signaleren. Ook met betrekking tot het aangehaalde voorbeeld van een melding over een St. Bernard hond die in het bijbehorende buitenlandse paspoort als reu stond geregistreerd, maar in werkelijkheid een teef bleek te zijn, wat beklaagde volgens klaagster over het hoofd zou hebben gezien, is geen bewijs bijgevoegd en ook deze stelling is niet controleerbaar.

5.11. Dat er onder de door beklaagde gecontroleerde dieren ook pups zaten die evident jonger waren dan de leeftijd die in hun Hongaarse paspoort stond vermeld en dat beklaagde dit ten onrechte niet heeft opgemerkt of bewust heeft verzwegen, is voor het college evenmin met zekerheid vast te stellen. Dat zelfde geldt voor de stelling dat beklaagde, als zij zelf dierenpaspoorten verstrekt, pups in de paspoorten een oudere leeftijd toekent dan hun daadwerkelijke leeftijd. Voor zover klaagster heeft aangevoerd dat haar stellingen worden ondersteund door verklaringen van andere dierenartsen in Nederland, die door beklaagde gecontroleerde pups nadien hebben beoordeeld, bevat de conclusie van repliek enkel door klaagster zelf uitgeschreven oncontroleerbare, geanonimiseerde verklaringen. De uitgeschreven verklaringen worden niet ondersteund met verifieerbare en controleerbare gegevens (zoals paspoorten of patiëntenkaarten) van de pups waarop wordt gedoeld. Daar komt bij dat die geciteerde passages welbeschouwd persoonlijke indrukken betreffen die vraagtekens bevatten over de leeftijden van pups en of ze correct gevaccineerd zijn, maar waarbij geen zekere conclusies worden geuit. De Hongaarse paspoorten zijn overigens niet door beklaagde maar door Hongaarse dierenartsen afgegeven. Beklaagde heeft in dat verband op zichzelf terecht opgemerkt dat bij honden afkomstig uit een EU-land als Hongarije, die aldaar reeds zijn gechipt en een paspoort hebben gekregen, als uitgangspunt geldt dat op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in principe mag worden afgegaan op de in het door de betrokken Hongaarse dierenarts vermelde leeftijd in het paspoort en de in het kader van vervoer verstrekte gezondheidsverklaringen van bevoegde buitenlandse autoriteiten. In dat verband is ook verwezen naar jurisprudentie van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CvBB 2 mei 2016, nrs. 16/311 en 16/312, ECLI:NL:CBB:2016:125). Hiernaast heeft beklaagde gewezen op een wetenschappelijke publicatie waaruit volgt dat de wisseling van de tanden per hond zeer verschillend is en daarom geen betrouwbare maatstaf vormt voor een leeftijdsbepaling achteraf. De ingebrachte lijst van de vele bij het NVWA ingekomen meldingen over hondenhandelaar B, met daarin een opsomming van uiterst summier omschreven meldingen, de registratiedatum ervan en her en der de toevoeging ‘gegrond, corrigerende maatregel opgelegd’, wijst er op dat deze handelaar door de NVWA klaarblijkelijk is aangesproken op een aantal tekortkomingen, naar het college heeft begrepen aangaande vanuit het buitenland geëxporteerde pups die in Nederland nadien jonger zijn ingeschat dan de leeftijd in hun buitenlandse paspoorten. Die meldingen en overige (geanonimiseerde) informatie zijn echter niet herleidbaar naar specifieke pups, waardoor beklaagde zich hier niet tegen heeft kunnen verweren. Overigens rechtvaardigen die meldingen ook niet zonder meer de conclusie dat beklaagde bij door haar op locatie van de importeur uitgevoerde gezondheidschecks als dierenarts kan worden verweten dat zij ten onrechte niet heeft opgemerkt dat er pups evident jonger waren dan in hun paspoort stond vermeld of ziektes c.q. aandoeningen hadden die zij als dierenarts had kunnen en moeten signaleren en bewust heeft verzwegen.

5.12. Van beklaagde mag wel worden verwacht, als zij als Nederlandse dierenarts een alhier ingevoerde pup voor het eerst ziet en controleert, het door de buitenlandse dierenarts afgegeven paspoort van de betreffende pup zoveel als mogelijk completeert. Als bijvoorbeeld geen buitenlandse eigenaar of fokker in het paspoort is vermeld, dan ligt het in de rede om de naam en contactgegevens van de Nederlandse importeur in het paspoort te vermelden, zodat kopers van de herkomst van een pup op de hoogte zijn. Voor zover beklaagde, zoals zij stelt, zich bij uit te voeren gezondheidschecks van geïmporteerde pups laat assisteren door een op zelfstandige basis (ZZP) werkzame collega-dierenarts, acht het college niet verwijtbaar dat deze in haar opdracht werkzame collega na een controle van een pup gebruik maakt van de stempel van haar praktijk. Het is dan echter wel aan deze collega om na een dergelijke controle zijn eigen naam en handtekening in het paspoort te vermelden. De door beklaagde genoemde collega had daar echter een eigen verantwoordelijkheid in en ook overige door klaagster geuite verwijten over andere dierenartsen worden in de onderhavige, tegen beklaagde in persoon gerichte, tuchtprocedure buiten de beoordeling gelaten. Dat er, behoudens de door beklaagde genoemde collega, nog andere dierenartsen bij de gezondheidschecks betrokken zijn geweest, die gebruik zouden hebben gemaakt van de naam van beklaagde en een gefingeerde handtekening, hetgeen klaagster suggereert en baseert op vermeende verschillen in de handtekeningen in paspoorten, is door beklaagde uitdrukkelijk betwist en kan door het college niet met zekerheid worden aangenomen.

5.13. Voor zover klaagster wordt verweten niet volledig ingevulde Nederlandse paspoorten te hebben verstrekt, geldt dat het college in de zaak met nummer 2021/126, waarin heden eveneens uitspraak wordt gedaan, beklaagde reeds een waarschuwing heeft opgelegd voor het feit dat in het paspoort van pup C ten onrechte de naam, de contactgegevens en de handtekening van de eigenaar ontbreken. Het enige andere door klaagster in dit verband genoemde voorbeeld betreft het Nederlandse paspoort van pup D, waarin wel een naam van de eigenaar is vermeld, maar de contactgegevens en een handtekening van de eigenaar c.q. fokker ontbreken. Behoudens dat aan beklaagde met betrekking deze administratieve tekortkoming dus in een heden eveneens gedane uitspraak reeds een maatregel is opgelegd, zijn deze twee genoemde incidentele gevallen onvoldoende om te kunnen dienen als bewijs voor de stelling dat beklaagde bewust en stelselmatig onvolledig of onjuist ingevulde Nederlandse paspoorten aan particulieren verstrekt en daarmee valsheid in geschrifte pleegt.

5.14. Dat beklaagde fraude met vaccins heeft gepleegd en aan hondenhandelaren niet toegelaten geneesmiddelen heeft verstrekt, betreft blijkens de eigen stellingen van klaagster enkel een vermoeden. Beklaagde heeft in dat kader toegelicht dat zij altijd controleert of de pups op de juiste wijze zijn gevaccineerd en klaagster heeft het tegendeel niet of onvoldoende met controleerbaar bewijs aangetoond. Voor zover door klaagster is verwezen naar een Belgisch vonnis waarbij beklaagde is veroordeeld voor medeplichtigheid aan illegale hondenhandel (waarbij haar onder meer ten laste was gelegd het vervalsen van paspoorten van honden en de afgifte van niet toegelaten geneesmiddelen), is gebleken dat dit in eerste aanleg gewezen Belgische vonnis in hoger beroep is vernietigd en dat beklaagde nadien alsnog is vrijgesproken van het haar ten laste gelegde. Deze rechtszaak lijkt overigens geen betrekking te hebben gehad op gedragingen van beklaagde op Nederlands grondgebied. Voor wat betreft de verwijzing van klaagster naar de waarschuwing die door de NVWA aan beklaagde is aangezegd, heeft het college begrepen dat die betrekking had op twee onvolledig ingevulde paspoorten van honden die naar Engeland waren vervoerd en geldt ook hier dat op basis van incidentele gevallen niet de conclusie kan worden getrokken dat beklaagde stelselmatig frauduleus paspoorten bewust onjuist en onvolledig invult.

5.15. Voor zover nog over andere kwesties is geklaagd, vallen deze verwijten ofwel buiten de reikwijdte van het tuchtrecht, ofwel zijn deze niet komen vast te staan, dan wel zijn deze van onvoldoende gewicht om er tuchtrechtelijke consequenties aan te moeten verbinden.

5.16. Al met al kan het college niet anders dan concluderen dat klaagster als bewijs voor haar stellingen weliswaar een grote hoeveelheid bijlagen in het geding heeft gebracht, waarmee echter vooral een negatief en dubieus beeld wordt geschetst over de gang van zaken met betrekking tot de handel in met name vanuit Hongarije afkomstige pups. Dat beklaagde zelf bij die handelsactiviteiten als zodanig op enigerlei wijze betrokken zou zijn is niet bewezen en het gaat in deze tuchtzaak dan ook enkel over haar veterinair handelen als dierenarts. De aangeleverde stukken bevatten ten aanzien van haar vermeend frauduleus en onzorgvuldig handelen bij de uitvoering van de gezondheidscontroles en het vermeend frauduleus invullen van dierenpaspoorten onvoldoende objectief en controleerbaar bewijs. Naar het oordeel van het college kan aan de bijlagen, zoals die door klaagster in het geding zijn gebracht, in ieder geval niet de conclusie worden verbonden dat beklaagde bij de uitvoering van de gezondheidschecks ernstig onzorgvuldig of frauduleus handelt, dat zij valsheid in geschrifte pleegt bij de invulling van paspoorten en dat zij de malafide hondenhandel doelbewust faciliteert. Weliswaar zijn er enkele (administratieve) onvolkomenheden gebleken, echter zijn die incidenteel van aard geweest en heeft beklaagde daarvoor in een heden eveneens door het college gedane uitspraak reeds een waarschuwing opgelegd gekregen. Die incidentele tekortkomingen rechtvaardigen nog niet de conclusie dat beklaagde stelselmatig en bewust bij de uitvoering van gezondheidschecks of anderszins in de uitoefening van haar beroep als dierenarts zodanig tekort is geschoten, dat dit in deze aanhangig gemaakte procedure tot tuchtrechtelijke consequenties kan leiden.

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils en drs. A. Van der Bas en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2022.