ECLI:NL:TDIVTC:2022:33 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2021/70

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2022:33
Datum uitspraak: 30-06-2022
Datum publicatie: 16-09-2022
Zaaknummer(s): 2021/70
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten in meer algemene zin mee te werken aan de malafide hondenhandel, dat hij daarnaast met betrekking tot een pup geen volledige gezondheidscheck heeft uitgevoerd, dat hij de pup niet heeft behandeld en niet heeft gevaccineerd en een onvolledig ingevuld dierenpaspoort heeft afgegeven. Het college acht de klacht met betrekking tot de afgifte van het dierenpaspoort bewezen en gegrond. Volgt waarschuwing.

X, mede namens Y  klaagster,

tegen
 

beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 28 april 2022. Klaagster Y is zelf niet verschenen, maar werd vertegenwoordigd door mr. S.G.J. Klok . Beklaagde is niet verschenen. Na de zitting is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Het college heeft de klacht aldus verstaan, in hoofdzaak, dat beklaagde in meer algemene zin meewerkt aan de malafide hondenhandel en dat hij met betrekking tot de pup van klaagster Y geen volledige gezondheidscheck heeft uitgevoerd, dat hij de pup, die te licht en ziek was, niet heeft behandeld en niet heeft gevaccineerd en een onvolledig ingevuld dierenpaspoort heeft afgegeven.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1.Het gaat in deze zaak om een door mevrouw klaagster Y aangekochte pup, een Berner Senner kruising (teef), geboren op 4 maart 2021.

3.2. Op 15 april 2021 heeft beklaagde, die zowel in Nederland als in België als dierenarts is geregistreerd, de pup gechipt en voor de pup een Nederlands paspoort afgegeven. In het paspoort is vermeld dat er een gezondheidscontrole is uitgevoerd, zonder bemerkingen, en dat de pup is ontwormd (met Flubenol) en is gevaccineerd. Volgens beklaagde heeft hij de pup gevaccineerd met Nobivac Puppy DP.

3.3. Klaagster Y heeft de pup gekocht van een fokker. Het college heeft begrepen dat de pup door haar op 30 april 2021 is opgehaald. De pup was toen ongeveer acht weken oud. Zij heeft op 3 mei 2021 een andere dierenarts geconsulteerd. In de patiëntenkaart van deze opvolgende dierenarts staat vermeld:

Pup, dikke wormbuik maar verder erg mager. Zou behandeld zijn met Flubenol maar dat is niet helemaal zeker. Heeft nu diarree, vandaag al iets minder dan gisteren. Is gevaccineerd door een Belgische dierenarts maar heeft wel een Nederlands paspoort, we gaan nu voor de zekerheid ontwormen en canikuur geven. Komende vrijdag moet het beestje worden ingeënt. …”

3.4.  In de patiëntenkaart van deze opvolgende dierenarts staat tevens genoteerd: “Mevrouw heeft contact gehad met de vorige dierenarts over de mogelijke wormen. …Mevrouw voelde zich niet fijn bij het adres waarvan ze de pup had, heeft online gekeken en hier was weer een advertentie van een nieuw nest. Dit terwijl mevrouw zei dat er helemaal geen ander nest leek te zijn bij haar bezoek. Mevrouw denkt dat fokker een broodfokker is. Vanmiddag zou de dierenarts van de kliniek waar de pup gezond verklaard is haar terugbellen.”

3.5. Op 7 mei 2021 is klaagster Y met haar hond bij de opvolgende dierenarts geweest, nadat haar was gebleken dat de chip ontbrak en is de pup opnieuw gechipt, gevaccineerd en is een nieuw dierenpaspoort opgemaakt. De pup bleek nog een bolle buik te hebben, maar verder ging het klinisch beter. Er is geadviseerd om door te behandelen met Canikur en om een ontlastingsonderzoek uit te voeren. Bij het volgende (telefonische) consult op 12 mei 2021, is aan klaagster doorgegeven dat uit het ontlastingsonderzoek was gebleken dat er sprake was van een Giardia infectie en Coccidiose en is daarvoor een behandeling voorgeschreven (Procox en Panacur tablettenkuur).

3.6. Gebleken is dat bij klaagster Y twijfel is gerezen en wantrouwen is ontstaan over de gang van zaken bij de aankoop van de pup en over het veterinair handelen van beklaagde. Hierna is klager X, mede namens klager Y, de onderhavige tuchtprocedure gestart.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de pup, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, ofdat hij anderszins tekort is geschoten in de uitoefening van zijn beroep, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Bij de beoordeling geldt als uitgangspunt dat de in het veterinair tuchtrecht te toetsen zorgvuldigheidsnorm niet zo streng is dat alleen de meest optimale diergeneeskundige zorg voldoet. De maatstaf is dus niet of het handelen van de dierenarts beter had gekund, maar of hij in de specifieke omstandigheden van het geval en in retrospectief bezien als redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot is opgetreden.

5.2. Voor zover van de zijde van klaagster Y is gesteld dat beklaagde, die praktijk houdt in België, een Nederlands dierenpaspoort heeft afgegeven voor de pup, is voldoende vast komen te staan dat beklaagde werkzaam is in de grensstreek en als dierenarts geregistreerd is in het diergeneeskunderegister van het CIBG, (met overigens ook een Nederlands adres), zodat hij bevoegd was om een Nederlands dierenpaspoort af te geven. Op basis van het verweer van beklaagde gaat het college er ook vanuit dat hij de gezondheidscontrole van deze pup ook op locatie in Nederland heeft uitgevoerd en alhier het dierenpaspoort heeft verstrekt.

5.3. De meest verstrekkende klacht is dat beklaagde in algemene zin meewerkt aan malafide hondenhandel, waarbij onder meer is gesteld dat beklaagde meerdere pups van de fokker bij wie klaagster Y haar pup heeft gekocht van een dierenpaspoort heeft voorzien, terwijl deze fokker meerdere advertenties op Marktplaats onder verschillende namen en met verschillende nesten zou hebben geplaatst. Beklaagde heeft echter betwist dat de bewuste fokker een broodfokker is en dat hij in al de jaren dat hij deze fokker kent hooguit tien pups heeft voorzien van een dierenpaspoort. Beklaagde kan verder in zijn algemeenheid niet verantwoordelijk worden gehouden voor de wijze waarop een pup (via Markplaats) wordt  verhandeld en de gang van zaken bij de verkoop van een pup. De enkele stelling dat beklaagde vaker een dierenpaspoort heeft afgegeven voor deze fokker, rechtvaardigt nog niet de conclusie dat beklaagde bewust betrokken is bij (malafide) broodfokkerij. Hiernaast geldt dat van beweerdelijke andere meldingen over door beklaagde onjuist uitgevoerde gezondheidschecks en incorrect ingevulde paspoorten geen enkel controleerbaar en verifieerbaar bewijs in het geding is gebracht.

5.4. Verder wordt beklaagde een verwijt gemaakt ten aanzien van de uitgevoerde gezondheidscheck van de pup op 15 april 2021. In het klaagschrift is gesteld dat de pup er na aankoop ziek en vermagerd uitzag en nadien positief is getest op Coccidiose en Giarda. Beklaagde heeft in dat verband gesteld dat de pup er op 15 april 2021 normaal uitzag, geen diarree, longontsteking of andere ziekteverschijnselen had en geen behandeling nodig had. Beklaagde heeft verder gesteld dat diarree vele oorzaken kan hebben en dat, gelet op de incubatietijd, symptomen van bijvoorbeeld een Giardia infectie zich eerst in een later stadium kunnen manifesteren en voor die tijd symptoomloos kunnen verlopen. Het college overweegt dat een gezondheidscontrole altijd een momentopname betreft en dat, hoewel de pup op 3 mei 2021 bij het eerste consult bij de opvolgende dierenarts mager werd bevonden en diarree had, door het college niet kan worden vastgesteld of de pup ten tijde van het consult bij beklaagde, ruim twee weken eerder, ziek of dusdanig mager was dat beklaagde het dier had moeten behandelen. Verder geldt dat bij het consult bij de opvolgend dierenarts op 7 mei 2021 blijkens de patiëntenkaart is vastgesteld dat het met de diarree ‘stukken beter’ ging en is eerst op 12 mei 2021 bekend geworden dat de pup positief was getest op Giardia en Coccidiose. Het college stelt vast dat de periode gelegen tussen 15 april 2021 (de datum waarop beklaagde de pup heeft onderzocht) en 12 mei 2021 (de datum waarop de uitslag van het ontlastingsonderzoek bekend is geworden) nagenoeg een maand bedraagt. Ook mede vanwege dit verstreken tijdsverloop, is het voor het college niet mogelijk om met zekerheid aan te kunnen nemen dat beklaagde bij zijn gezondheidscheck onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht en heeft gemist of bewust heeft verzwegen dat de pup tijdens de door hem uitgevoerde gezondheidscheck symptomen had die op Giardia of Coccidiose konden wijzen.

5.5. Voor wat betreft het verwijt dat beklaagde pup niet of onvolledig zou hebben gevaccineerd heeft beklaagde gesteld dat hij de pup heeft gevaccineerd met Nobivac Puppy DP. Uit de stukken is gebleken dat in het dierenpaspoort is aangekruist dat de pup is ingeënt met de vaccins type 1 en 3 en het paspoort is ook voorzien van een vaccinatiesticker. Er vanuit gaande dat de pup op dat moment nog maar ongeveer 6 weken oud was, waren een rabiës-enting en andere vaccinaties op dat moment nog niet aan de orde. Naar het oordeel van het college is in ieder geval onvoldoende onderbouwd en niet komen vast te staan dat beklaagde de pup niet of onjuist heeft gevaccineerd.

5.6. In de patiëntenkaart van de opvolgende dierenarts is genoteerd “ Zou behandeld zijn met Flubenol maar dat is niet helemaal zeker ….”. Gebleken is dat beklaagde in het dierenpaspoort van de pup heeft genoteerd dat er Flubenol is toegediend. De enkele stelling dat voor de opvolgende dierenarts niet zeker was of dit wel was gebeurd, acht het college onvoldoende om de conclusie te kunnen rechtvaardigen dat beklaagde – anders dan hij in het paspoort heeft vermeld – op 15 april 2021 niet het ontwormmiddel Flubenol aan de pup heeft toegediend.

5.7. Beklaagde wordt voorts verweten slechts een gedeeltelijk ingevuld paspoort aan de betreffende fokker van de pup te hebben afgegeven, nu daarin de gegevens van de eigenaar / fokker ontbreken en de omschrijving van het dier onvolledig is.

5.8. Mede op basis van eerdere jurisprudentie van het college levert het door een dierenarts afgeven van een onjuist of niet volledig ingevuld en ondertekend paspoort een ernstig verzuim op, gelet op de belangen die zijn gediend met de juiste identificatie, beschrijving en herkomst van een dier.

5.9. Het college heeft vastgesteld dat beklaagde in het paspoort ‘Deel I. Gegevens van de eigenaar’ niet heeft ingevuld. De naam en de contactgegevens van de fokker/eigenaar ontbreken, evenals zijn of haar handtekening. Ook in ‘Deel II Beschrijving van het dier’ ontbreekt informatie, zoals de naam van het dier. Het verweer van beklaagde dat hij niet over verdere gegevens van de pup beschikte acht het college ontoereikend. Een dierenarts hoort er op toe te zien dat alleen een op de juiste en volledige wijze ingevuld en afgetekend paspoort aan een diereigenaar wordt verstrekt, om aldus misbruik van gegevens of onjuiste en onvolledige informatie in dierenpaspoorten te voorkomen. In zoverre is de handelwijze van beklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar geweest.

5.10. Voor zover nog is gesteld dat de door beklaagde bij de pup ingebrachte chip er nadien is uitgevallen, heeft beklaagde aangevoerd dat hij dit in zijn 33-jarige carrière slechts een keer eerder heeft meegemaakt en kunnen aan het loslaten van de chip ook andere oorzaken ten grondslag hebben gelegen. Gelet hierop ziet het college onvoldoende aanleiding om hier tuchtrechtelijke consequenties aan te moeten verbinden. Overige verwijten vallen buiten de reikwijdte van het tuchtrecht of zijn onvoldoende onderbouwd en niet komen vast te staan.

5.11. Samenvattend is de eindconclusie dat beklaagde het verwijt treft dat hij met betrekking tot de pup van klaagster Y een onvolledig ingevuld dierenpaspoort heeft afgegeven. Het college acht na te melden maatregel passend en geboden.

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht deels gegrond, als in 5.11 samengevat;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing, als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils en drs. A. Van der Bas en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2022.