ECLI:NL:TDIVTC:2022:32 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2021/53

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2022:32
Datum uitspraak: 30-06-2022
Datum publicatie: 16-09-2022
Zaaknummer(s): 2021/53
Onderwerp: Paarden
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten veterinair onjuist en onzorgvuldig te hebben gehandeld bij de keuring van een paard. Gegrond. Waarschuwing.

X,       klaagster,      

tegen:

Y,       beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 april 2022. Alleen klaagster en haar gemachtigde, advocaat mr. M. Bentum, waren daarbij aanwezig. Beklaagde heeft zich voor de zitting afgemeld. Hierna is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten veterinair onjuist en onzorgvuldig te hebben gehandeld bij de keuring van een paard.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om het paard van klaagster dat ten tijde van de keuring ongeveer vijf jaar oud was.

3.2. Bij de stukken bevindt zich een keuringsrapport naar het ontwerp van de Groep Geneeskunde van het Paard van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde. Uit dat rapport volgt dat het paard op 3 mei 2020 door beklaagde is gekeurd. Als doel van de keuring is in het keuringsrapport aangegeven “gebruik in de sport”. In het rapport is niet vermeld in wiens opdracht de keuring is uitgevoerd.

3.3. Tijdens de keuring heeft een klinisch onderzoek plaatsgevonden en zijn eerder op 5 maart 2020 klaarblijkelijk elders gemaakte röntgenfoto’s (27 stuks) beoordeeld. In het keuringsrapport staat als conclusie vermeld: “sound horse”. Na beoordeling van de röntgenfoto’s is het straalbeen linksvoor en rechtsachter ingedeeld in klasse 1-2 en het kootgewricht, de sesambeenderen en het spronggewricht zowel linksvoor als linksachter in klasse 1. Het kogelgewricht rechtsachter is in klasse 2 ingedeeld.

3.4. Op basis van de keuring heeft klaagster het paard op 15 mei 2020 gekocht. Klaagster heeft voor het paard een nieuw zadel laten aanmeten en het paard tot 23 augustus 2020 bereden zonder dat er zich problemen voordeden.

3.5. Op 23 augustus 2020 heeft het paard klaagster tijdens een rit volkomen onverwacht uit het zadel geworpen. In de veronderstelling dat er wat aan het zadel mankeerde, heeft klaagster het zadel door de maker laten controleren. Daarbij is vastgesteld dat het paard niet goed liep en kreeg klaagster het advies een fysiotherapeut in te schakelen. Omdat het paard na  behandelingen door een fysiotherapeut nog steeds niet goed liep, heeft klaagster contact opgenomen met een dierenkliniek, waar bij een klinisch onderzoek werd vastgesteld dat de gangen van het paard linksvoor en rechtsachter onregelmatig waren. Er werd linksvoor een (lichte) hoefkatrolontsteking vastgesteld, waarvoor het paard vervolgens is behandeld. Omdat de gang rechtsachter onregelmatig bleef, zijn op 16 december 2020 röntgenfoto’s gemaakt van het kogelgewricht rechtsachter. Aan de hand van deze foto’s in geconcludeerd dat er sprake was van forse artrose, klasse 3-4, die volgens de betrokken dierenarts niet meer te genezen was en ook al aanwezig zou zijn geweest vóór de aankoop van het paard door klaagster op 15 mei 2020.

3.6. Klaagster stelt dat beklaagde bij de keuring van het paard onzorgvuldig heeft gehandeld, met als gevolg dat zij het paard niet heeft kunnen gebruiken voor het door haar beoogde doel. Zij heeft aangevoerd dat beklaagde het kogelgewricht rechtsachter ten onrechte in de klasse 2 heeft ingedeeld en niet heeft opgemerkt althans heeft nagelaten in het keuringsrapport te vermelden dat er met betrekking tot dat gewricht sprake was van artrose en daar geen nader onderzoek naar heeft verricht. Volgens klaagster had beklaagde, alvorens tot een definitieve classificatie van het betreffende kogelgewricht over te kunnen gaan, schuine röntgen­opnames van die kogel dienen te maken en kon niet worden volstaan met indeling van het gewricht in klasse 2 zonder eerst een nader onderzoek te doen.

3.7. Beklaagde heeft, met verwijzing naar het in het keuringsrapport opgenomen exoneratiebeding, gesteld dat noch de praktijk waar hij werkzaam is, noch hijzelf aansprakelijkheid kan worden gesteld voor door klaagster geleden schade, voortvloeiend uit de aankoop van het paard. Daarnaast heeft beklaagde gesteld dat de klinische presentatie van het paard tijdens de keuring geen aanleiding gaf om nader onderzoek te doen naar het betreffende kogelgewricht rechtsachter.

3.8. Op enig moment hierna is klaagster de onderhavige tuchtprocedure gestart.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. Het beroep van beklaagde op het in het keuringsrapport opgenomen exoneratiebeding gaat voor wat betreft een aanhangig gemaakte tuchtrechtelijke procedure niet op. Het tuchtrecht heeft immers als doel de goede en zorgvuldige beroepsuitoefening te waarborgen en te bevorderen en staat daarmee los van het exoneratiebeding, dat civielrechtelijk van aard is. In de onderhavige tuchtprocedure zal worden beoordeeld of beklaagde bij de uitvoering van de keuring overeenkomstig de zorgvuldige beroepsuitoefening en binnen de grenzen van de redelijke bekwame beroepsuitoefening heeft gehandeld, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. Het college stelt voorop dat, naar vaste juriprudentie, het bij een keuring van een paard in het belang van het betrokken dier is dat degene aan wie het is of in de nabije toekomst als eigenaar wordt toevertrouwd, zoals klaagster als aspirant koopster, op correcte wijze wordt geïnformeerd over de klinische conditie van het dier, zodat ook een eventueel koper weet of en zo ja, welke gezondheidsrisico’s er zijn en waarmee wordt voorkomen dat een paard op een andere wijze wordt gebruikt dan waarvoor het geschikt is. Het is daarom van belang dat eenieder erop kan vertrouwen dat een dierenarts een keuringsrapport juist en volledig invult. In het verlengde hiervan geldt dat een dierenarts dient in te staan voor hetgeen hij in zijn keuringsrapport omtrent de gezondheidstoestand van een dier vermeldt en dat hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, indien achteraf komt vast te staan dat het rapport onjuistheden of onvolkomenheden bevat die hem zijn toe te rekenen. Bij de beoordeling van een bij het tuchtcollege ingediende klacht over een keuring van een paard wordt, als te doen gebruikelijk, rekening gehouden met het feit dat een keuring een beoordeling van levende materie en derhalve een momentopname betreft.

5.3. Beklaagde heeft gesteld dat het betreffende kogelgewricht tijdens de keuring niet goed genoeg was om in klasse 1 te worden ingedeeld en dat hij dat gewricht om die reden in klasse 2 heeft ingedeeld. Het college heeft de betreffende röntgenfoto’s beoordeeld en geconstateerd dat er met betrekking tot het kogelgewricht rechtsachter artrose zichtbaar is. Met klaagster is  het college van oordeel dat beklaagde, alvorens een definitieve classificatie aan dat gewricht  toe te kennen, het gewricht nader had behoren te onderzoeken en in dat kader aanvullend  röntgenonderzoek van het kogelgewricht had dienen te verrichten. Daar komt nog bovenop dat beklaagde zijn classificatie van het gewricht heeft gebaseerd op röntgenfoto’s die ongeveer twee maanden eerder waren gemaakt. De op die röntgenfoto’s zichtbare artrose op het moment van de keuring, zou zich potentieel in die twee voorgaande maanden verder kunnen hebben ontwikkeld. Onder die omstandigheden is het zonder nader onderzoek indelen van het  kogelgewricht in klasse 2 door beklaagde naar het oordeel van het college lichtvaardig en  voorbarig geweest. Of er, indien er door beklaagde tijdens de keuring wel nader (radiologisch) onderzoek was verricht, aanleiding zou zijn geweest om het gewricht op dat moment in de klasse in te delen zoals de opvolgend dierenarts op 16 december 2020 heeft  gedaan (klasse 3-4) blijft onduidelijk, nu de opvolgend dierenarts zijn onderzoek meer dan 7  maanden na de keuring van beklaagde heeft gedaan op basis van eigen gemaakte  röntgenfoto’s en ongewis is vanaf welk moment de artrose zich in welke mate verder heeft  ontwikkeld. Dit doet er echter niet aan af dat beklaagde er naar het oordeel van het college  tijdens de keuring op 3 mei 2020 zonder nader onderzoek lichtvaardig en voorbarig voor heeft  gekozen het betreffende kogelgewricht in klasse 2 in te delen. In zoverre is de klacht gegrond.

Het college acht na te melden maatregel passend en geboden.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht gegrond;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing, als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a van de Wet dieren

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden-dierenartsen drs. M. Lockhorst, drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils en drs. A. van der Bas, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2022.