ECLI:NL:TDIVTC:2022:31 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2021/38

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2022:31
Datum uitspraak: 30-06-2022
Datum publicatie: 16-09-2022
Zaaknummer(s): 2021/38
Onderwerp: Paarden
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten dat hij een paard, tegen gemaakte afspraken in, op een voor klaagster ingrijpende en ongewenste wijze, te weten middels een schietmasker, heeft geëuthanaseerd. Gegrond. Waarschuwing.

X        klaagster,

tegen:

Y       beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De hoorzitting vond plaats op 28 april 2022. Klaagster is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, mr. T.M.T.M. Lindeman. De dierenarts is niet ter zitting verschenen. Na de zitting is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, zakelijk weergegeven, het paard van klaagster zonder voorafgaande uitleg en tegen gemaakte afspraken in, op een voor klaagster ingrijpende en ongewenste wijze, te weten middels een schietmasker, te hebben geëuthanaseerd.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om het paard van klaagster, een hengst, die ten tijde van de gebeurtenis die tot de onderhavige klacht heeft geleid, 21 jaar oud was.

3.2. Omdat het op leeftijd zijnde en met een aflatende gezondheid kampende paard was uitbehandeld, hebben klaagster en haar echtgenoot besloten om het paard in te laten slapen. Daartoe is een afspraak met beklaagde gemaakt op 8 maart 2021 om 17:00 uur.

3.3. Op die betreffende dag is beklaagde ter plaatse gekomen en heeft hij aan het paard eerst een injectie toegediend om het dier onder sedatie te brengen. Binnen enkele minuten is het paard op zijn zij gevallen en was het gesedeerd. Vervolgens is beklaagde naar zijn auto gelopen en teruggekomen met een schietmasker, dat hij zonder verdere toelichting tegen het hoofd van het paard heeft gezet om hem daarmee te doden.

3.4. Klaagster heeft gesteld dat zij, toen zij zag dat beklaagde een schietmasker wilde gebruiken, meermaals luid “nee” heeft geroepen, daarmee aangevend dat zij niet wilde dat de euthanasie op deze wijze werd uitgevoerd. Beklaagde heeft het paard met het schietmasker door het hoofd geschoten, waarna het paard direct overleed. Klaagster stelt dat er een forse plas bloed naast het hoofd van het overleden paard lag en dat dit voor haar en haar echtgenoot een erg ingrijpende gebeurtenis is geweest.

3.5. De echtgenoot van klaagster heeft beklaagde na de euthanasie gevraagd waarom het paard niet middels een letale injectie was geëuthanaseerd. Daarop zou beklaagde hebben aangegeven dat hij bij het euthanaseren van een paard altijd gebruik maakt van een schietmasker en dat het paard volledig gesedeerd en buiten bewustzijn was en niet heeft geleden. Beklaagde is vervolgens weggegaan.

3.6.  Op enig moment hierna is de onderhavige klacht ingediend.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal, voor zover nodig, hierna nog worden ingegaan.

5.  DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van het paard, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, dan wel of hij anderszins tekort is geschoten in de uitoefening van zijn beroep, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. Het college overweegt dat de euthanasie van een dier voor eigenaren doorgaans een emotionele en belastende gebeurtenis is. Van een dierenarts mag ook mede daarom worden verwacht bij de uitvoering ervan zorgvuldigheid en verantwoordelijkheid te betrachten en tevoren goede uitleg te geven over hoe de euthanasie wordt uitgevoerd.

5.3. Klaagster verkeerde in de veronderstelling dat het paard middels twee injecties zou worden geeuthanaseerd, te beginnen met een eerste injectie om het paard volledig onder sedatie te brengen, gevolgd door een letale injectie via de bloedbaan en dat dit ook tevoren met beklaagde zou zijn besproken bij het maken van de afspraak voor de euthanasie. Beklaagde heeft in zijn verweer toegelicht dat zijn werkwijze anders en aldus is dat hij een paard eerst per intraveneuze injectie volledig onder sedatie brengt en dat hij vervolgens gebruik maakt van een schietmasker om het dier te doden. Beklaagde heeft gesteld dat tijdens het telefoongesprek voorafgaande aan de euthanasie niet is gesproken over de wijze waarop hij het paard zou euthanaseren.

5.4. Hoewel het gebruik van een schietmasker voor diereigenaren als onaangenaam en ingrijpend kan worden ervaren, ook omdat dit, zoals in dit geval, gepaard kan gaan met bloedverlies uit het hoofd van het paard, kan deze manier van euthanaseren niet als veterinair onjuist of dieronvriendelijk worden aangemerkt. Het college kan zich verenigen met de toelichting van beklaagde, inhoudende dat bij het per (sederende en letale) injectie euthanaseren van een paard de kans bestaat op een opleving en ongewenste bijwerkingen (spartelen, fietsbewegingen, convulsies), maar merkt wel op dat er ook bij het gebruik van een schietmasker complicaties zouden kunnen optreden. De wijze waarop beklaagde het paard heeft geëuthanaseerd is naar het oordeel van het college echter op zichzelf niet onacceptabel of onverantwoord geweest.

5.5. Beklaagde heeft niet betwist dat de door hem gebezigde methode niet vooraf met klaagster en haar echtgenoot is besproken. Dat deze wijze van euthanaseren door beklaagde reeds gedurende 30 jaren met goede ervaringen wordt toegepast, laat onverlet dat het college van oordeel is dat van beklaagde had mogen worden verwacht om hierover tevoren aan klaagster en haar echtgenoot uitleg te geven, temeer omdat dit niet de meest gebruikelijke euthanasiemethode is en klaagster en haar echtgenoot hier niet op voorbereid waren. Het college heeft verder geen reden om te twijfelen aan de stelling van klaagster dat zij, toen zij zag dat beklaagde een schietmasker wilde gebruiken, meermaals op luide toon heeft aangegeven dat zij dit niet wilde. Gelet hierop en mede gelet op het feit dat het onderbreken van de euthanasie na de ter sedatie toegediende injectie nog mogelijk was, had beklaagde de euthanasie tijdelijk kunnen stopzetten en met klaagster en haar echtgenoot kunnen bespreken om de euthanasie al dan niet op de door hen voorgestane wijze te vervolgen. .

5.6. Ondanks verzoeken daartoe heeft beklaagde geen patiëntenkaart in het geding gebracht. Het college gaat er dan ook vanuit dat beklaagde ook in administratief opzicht niet de zorgvuldigheid heeft betracht die van een dierenarts mag worden verwacht.

5.7. De slotsom is dat, hoewel de verkozen euthanasiewijze met het gebruik van een schietmasker niet als veterinair onjuist of dieronvriendelijk kan worden gekwalificeerd, beklaagde in zijn informatieverplichting jegens klaagster en haar echtgenoot niet correct en onvolledig is geweest en dat hem kan worden verweten dat hij het euthanasieproces niet heeft onderbroken toen klaagster duidelijk te kennen gaf dat zij het paard niet op deze wijze wilde zien overlijden. Het college acht oplegging van na te melden maatregel passend en geboden.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht gegrond, als onder 5.7 samengevat;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing, als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet dieren

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout voorzitter, en door de leden drs. J.A.M. van Gils, drs. M. Lockhorst, drs. A. van der Bas en drs. J. Hilvering en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2022.