ECLI:NL:TDIVTC:2022:26 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2021/97

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2022:26
Datum uitspraak: 31-05-2022
Datum publicatie: 21-06-2022
Zaaknummer(s): 2021/97
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Dienstdoend dierenarts wordt verweten tijdens een avonddienst niet aan haar zorgplicht te hebben voldaan door veterinaire hulp aan een hond te weigeren. Gegrond. Waarschuwing.

X,       klager,      

tegen:

Y.      beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 maart 2022. Beide partijen waren daarbij aanwezig. Hierna is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in dat beklaagde niet aan haar zorgplicht heeft voldaan door noodzakelijke veterinaire hulp aan de hond van klager te weigeren.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klager, een Keeshond geboren op 19 augustus 2010.

3.2. In de avond van woensdag 1 september 2021 kreeg de hond acuut hevige pijnklachten. Omdat de eigen dierenarts geen dienst had en de reistijd met de auto naar de waarnemend dierenartsenpraktijk van de eigen dierenarts ongeveer 55 minuten bedroeg, heeft klager omstreeks 19.30 uur telefonisch contact opgenomen met de in zijn eigen woonplaats gevestigde dierenartsenpraktijk, waar beklaagde werkzaam is. Beklaagde had op dat moment dienst en heeft klager tijdens dit telefoongesprek te woord gestaan.

3.3. Volgens klager heeft hij aan beklaagde gemeld dat de hond al ongeveer een uur hevige pijn had, aan suikerziekte leed en recent een pootamputatie had ondergaan. Klager stelt dat beklaagde zonder navraag te doen naar de aard en de ernst van de klachten heeft geweigerd hulp te bieden en hem enkel heeft verwezen naar de waarnemend praktijk van zijn eigen dierenarts.

3.4. Beklaagde heeft ter zitting verklaard dat zij zich niet kan herinneren dat klager tijdens het telefoongesprek heeft gemeld dat de hond aan suikerziekte leed en dat er recent een poot was geamputeerd. Volgens beklaagde wekte klager de indruk dat hij de situatie goed overzag en heeft hij op geen enkele manier aangegeven dat de toestand van de hond te slecht was om naar de voor de eigen dierenarts waarnemende praktijk vervoerd te worden. Beklaagde heeft erkend dat zij geen anamnese heeft afgenomen en heeft volstaan met de mededeling dat klager gebruik diende te maken van de waarnemingsdienstregeling van de eigen dierenarts. Bij die keuze heeft volgens beklaagde ook meegespeeld dat het een een drukke dag was geweest en dat er zich tijdens de verdere avonddienst nog klanten van de eigen praktijk konden melden voor wie zij de nog beschikbare tijd die avond wilde reserveren.

3.5. Klager is vervolgens met de hond naar de waarnemend praktijk van de eigen dierenarts gereden.De hond is aldaar onderzocht. Er is uitgegaan van een infectie van het maagdarmkanaal en er is per injectie Cerenia en Bupredine aan de hond toegediend. Hiernaast is Tralieve voorgeschreven. De hond is omstreeks 23:30 uur weer met klager mee naar huis gegaan waarbij is geadviseerd om, als er geen verbetering zou optreden, de volgende dag contact op te nemen met de eigen dierenarts.

3.6. Omdat de situatie niet verbeterde heeft de volgende dag, op 2 september 2021, weer een consult bij de praktijk plaatsgevonden, waar klager de vorige avond met de hond was geweest. Tijdens dat consult is de hond nogmaals klinisch onderzocht en is een echo van het abdomen gemaakt en een bloedonderzoek uitgevoerd. Daarbij is vastgesteld dat er sprake was van gas in de galwegen en (ulceratieve) gastro-enteritis. In overleg met klager is besloten tot opname van de hond voor verdere behandeling. Tijdens de opname verbeterde de gezondheidstoestand van de hond niet. De suikerspiegel was ernstig ontregeld en bovendien werd vastgesteld dat de hond zweren in de maag en het maagdarmkanaal had en dat de alvleesklier chronisch was ontstoken. In overleg is besloten om de hond te laten inslapen. De hond is op 6 september 2021 geëuthanaseerd.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klager, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen, dan wel of zij anderszins tekort is geschoten in de uitoefening van haar beroep, een en ander als neergelegd in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. Het college heeft zich in eerdere juriprudentie meermaals uitgesproken over de wijze waarop een dierenarts, dienstdoend of niet, behoort te handelen bij een buiten de reguliere openingsuren van de praktijk gedaan verzoek om veterinaire hulp voor een dier. Daarbij wordt als hoofdregel aangehouden dat op de dierenarts de verplichting rust om bij een dergelijke hulpvraag een gedegen anamnese af te nemen en zich er na duidelijk uitvragen van te vergewissen of er al dan niet spoedhulp moet worden geboden. Bij twijfel daarover dient de dierenarts de eigenaar met het dier naar de praktijk te laten komen.

5.3. Klager heeft in de vroege avond van 1 september 2021 telefonisch contact opgenomen met beklaagde omdat de hond acuut hevige pijnklachten had gekregen. Volgens klager kermde de hond van de pijn en heeft hij dit via de telefoon aan beklaagde laten horen. Klager stelt tijdens dat gesprek aan beklaagde te hebben gemeld dat de hond aan suikerziekte leed en dat er recent een poot was geamputeerd. Beklaagde heeft daartegenover gesteld dat zij zich niet kan herinneren dat klager haar die achtergrondonformatie heeft verstrekt en dat, als dat wel het geval was geweest, zij zeker nadere vragen zou hebben gesteld, bijvoorbeeld in het kader van een mogelijk te lage bloedsuikerspiegel (hypoglycemie). Hoe het ook zij, vast staat dat beklaagde niet zelf het initiatief heeft genomen om naar de precieze gezondheidsgesteldheid van de hond te vragen en dat zij dus niet heeft kunnen beoordelen of er sprake was van een acute spoedsituatie die ertoe noopte zelf veterinaire zorg te bieden en af te wijken van de waarnemingsregeling van de eigen dierenarts van klager, waarbij beklaagde bekend wordt verondersteld met de reisduur naar de bedoelde waarnemend praktijk.  

5.4. Te begrijpen valt dat beklaagde bij klager in eerste instantie heeft geïnformeerd wie de eigen dierenarts was en of die een eigen waarnemingsregeling had, hetgeen het geval bleek. Dit neemt niet weg dat beklaagde ook had dienen uit te vragen hoe ernstig de hond er precies aan toe was in het kader van de vraag of er spoedhulp moest worden geboden en of tijdverlies te risicovol en onverantwoord was. Op basis van de alsdan verkregen informatie had beklaagde kunnen beslissen om de hond zo spoedig mogelijk zelf te onderzoeken dan wel te verwijzen naar de waarnemend praktijk. Indien uit een gedegen anamnese zou zijn gebleken dat nader onderzoek of een behandeling op goede gronden enig uitstel kon lijden, zou het volstrekt acceptabel zijn geweest om klager met de hond naar de waarnemend praktijk van de eigen dierenarts te verwijzen. Bij de te maken afweging had de conditionele gesteldheid van de hond in combinatie met de reisduur naar de waarnemend praktijk van de eigen dierenarts betrokken kunnen worden. Beklaagde heeft echter nagelaten een anamnese af te nemen en daarmee niet gehandeld overeenkomstig hetgeen van haar als dierenarts mocht worden verwacht.

5.5. Op grond van het vorenstaande kan beklaagde worden verweten dat zij die bewuste avond geen gedegen anamnese heeft afgenomen om de ernst en het eventuele spoedeisende karakter van de hulpvraag in te kunnen schatten, alvorens te beslissen wat in het belang van de hond de meest aangewezen medische vervolgstap zou zijn. Aan het vorenstaande doet niet af dat ongewis blijft of, als beklaagde wel een anamnese had afgenomen en op basis daarvan onderbouwd had beslist over het vervolg, de zaak alsdan een andere afloop zou hebben gekend. Na te melden maatregel wordt door het college passend en geboden geacht.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht gegrond;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a van de Wet dieren

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden-dierenartsen drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. J. Hilvering en drs. J.A.M. van Gils en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2022.