ECLI:NL:TDIVTC:2022:22 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2021/40

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2022:22
Datum uitspraak: 31-05-2022
Datum publicatie: 21-06-2022
Zaaknummer(s): 2021/40
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten voorafgaande aan een knieoperatie bij een hond onvoldoende onderzoek te hebben verricht en niet te hebben waargenomen dat de hond een vergrote lymfeklier in de lies had, die, naar later elders is gebleken, een uitgezaaide tumor bleek te zijn. Gegrond. Waarschuwing.

X,     klaagster,

tegen

Y,     beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats 31 maart 2022. Daarbij zijn klaagster en haar gemachtigde verschenen. Beklaagde heeft zich voor de zitting afgemeld. Hierna is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt, in hoofdzaak, verweten dat hij voorafgaande aan een knieoperatie bij de hond van klaagster onvoldoende onderzoek heeft verricht en niet heeft waargenomen dat de hond een vergrote lymfeklier in de lies had, die, naar later elders is gebleken, een uitgezaaide tumor bleek te zijn. Op de meer specifieke verwijten die beklaagde worden gemaakt zal hierna worden ingegaan.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1 Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een Franse Bulldog, die ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige klacht hebben geleid bijna 7 oud was.

3.2 De hond was bij een andere dierenartsenpraktijk onder behandeling in verband met een mastocytoom (een huidtumor) en kreeg in dat kader sinds juni 2020 chemokuren.

3.3 Op 22 december 2020 heeft klaagster haar eigen dierenarts geconsulteerd omdat de hond mank liep. Geconstateerd werd dat de linker knie warm en verdikt was en er is zeven dagen rust voorgeschreven in combinatie met de inzet van een NSAID, Rimadyl. Aangezien op 29 december 2020 geen verbetering bleek te zijn opgetreden, heeft de eigen dierenarts röntgenfoto’s gemaakt en geconcludeerd dat er mogelijk sprake was van een voorste kruisbandlaesie. Omdat de eigen dierenarts niet gespecialiseerd is in knieoperaties, is klaagster geadviseerd om een andere praktijk te consulteren voor nader onderzoek en een eventuele operatie. Op 30 december 2020 is daarover contact opgenomen met de praktijk van beklaagde en een afspraak voor een consult gemaakt. Daarbij is aangegeven dat de hond op dat moment elders nog werd behandeld in verband met het  mastocytoom en chemokuren onderging die in januari 2021 zouden zijn afgerond.

3.4 Beklaagde heeft de hond voor het eerst gezien op 5 januari 2021 en verkeerde blijkens zijn verweer in de veronderstelling dat het de bedoeling was om de hond die dag te opereren. Tijdens het bezoek aan de praktijk bleek echter dat het consult was afgesproken voor nader onderzoek en om te beoordelen of en wanneer de hond aan de betreffende knie geopereerd kon worden. Beklaagde stelt dat hij de knie heeft gepalpeerd, die middels een compressietest pijnlijk bleek bij de tibia en dat hij is uitgegaan van een verscheuring van de voorste kruisband, op grond waarvan een operatie geïndiceerd was. Aangezien de hond op dat moment nog chemokuren elders onderging, moest voor wat betreft het tijdstip van de knieoperatie nog advies worden ingewonnen bij de kliniek waar de hond onder behandeling was voor het mastocytoom. Beklaagde heeft in afwachting van nadere informatie daarover pijnstillende medicatie voorgeschreven en de hond is na consult weer mee naar huis gegaan.

3.5 De dierenarts van de praktijk waar de hond werd behandeld in verband met het mastocytoom heeft vervolgens bericht dat, als tot een knieoperatie zou worden overgegaan, de chemokuur vijf dagen daarvoor moest worden gestaakt. Van de zijde van klaagster is op 11 januari 2021 telefonisch contact opgenomen met de praktijk van beklaagde en is er een afspraak gemaakt voor een  knieoperatie op 15 januari 2021. Op die dag heeft beklaagde de operatie uitgevoerd. Tijdens de operatie is geconstateerd dat de kruisband partieel was ingescheurd en is de knie gestabiliseerd met een kunstband. De hond is diezelfde dag opgehaald en er is pijnstillende medicatie, Loxicom, toegediend en een antibioticumkuur, Noroclav, voorgeschreven.

3.6 Op zaterdag 16 januari 2021 is van de zijde van klaagster telefonisch contact opgenomen met de praktijk van beklaagde omdat de hond pijnklachten had. Er heeft die middag een consult plaatsgevonden bij de dienstdoende collega van beklaagde. Deze collega heeft geconstateerd dat de geopereerde linker achterpoot flink gezwollen, maar niet warm of pijnlijk was. De hond kon de poot niet bewegen. Na telefonisch overleg met beklaagde heeft de betreffende collega per injectie Furosol en Bupaq Multidose aan de hond toegediend en aanvullend pijnstillende medicatie, Tralieve, voorgeschreven, alsmede Cerenia tegen misselijkheid. Hiernaast is Vetranquil voorgeschreven voor het geval de hond onrustig zou worden. De hond is na het consult weer mee naar huis gegaan.

3.7 Klaagster heeft beschreven dat de hond thuis omstreeks 22:00 uur in diepe slaap raakte en dat bij een controle de volgende ochtend omstreeks 5:30 werd gesignaleerd dat de hond nergens meer op reageerde en in coma leek te zijn geraakt. In verband hiermee is die zondagochtend de eerdergenoemde collega van beklaagde weer geconsulteerd. Deze heeft geconstateerd dat de achterhand gezwollen en oedemateus was en dat de beide achterpoten verlamd leken. De hond is gekatheteriseerd, omdat hij niet zelfstandig kon plassen, en er is een bloedonderzoek uitgevoerd, waaruit nadien bleek dat er sprake was van nierfalen. De hond is opgenomen en aan een infuus gelegd en in de avond in een couveuse met zuurstof geplaatst.

3.8 Op 18 januari 2021 heeft beklaagde de hond onderzocht. De nierwaarden waren sterk verhoogd en de achterhand van de hond leek verlamd. Beklaagde heeft röntgenfoto’s gemaakt en geadviseerd tot een verwijzing naar een andere kliniek voor een CT-scan, aangezien er mogelijk sprake kon zijn van een hernia. De lezingen van partijen lopen uiteen over het antwoord op de vraag waarom er niet op korte termijn elders een CT-scan is gemaakt. In ieder geval is de hond nog tot 21 januari 2021 in opname op de praktijk van beklaagde gebleven. De hond was er aanvankelijk conditioneel slecht aan toe, maar gedurende de opnameperiode verbeterden zijn nierwaarden en was de hond alerter en at hij beter. De achterhand bleef echter gevoelloos en nader beeldvormend onderzoek elders werd in dat kader aangewezen geacht en geadviseerd.

3.9 Op 21 januari 2021 is de hond vanuit de praktijk van beklaagde vervoerd naar de praktijk waar de hond eerder vanwege het mastocytoom was behandeld. Aldaar zijn onderzoeken uitgevoerd en is een vergrote lymfeklier in de lies (van ongeveer vijf centimeter) waargenomen, die na echografisch onderzoek een uitzaaiing van het mastocytoom bleek te zijn. In overleg is besloten om de hond die dag te laten inslapen.

3.10 Hierna heeft klaagster haar onvrede geuit over de door beklaagde aan de hond verleende veterinaire zorg, waarbij hem is verweten dat hij in zijn onderzoek en behandeling tekort is geschoten. De contacten daarover hebben niet tot een vergelijk tussen partijen geleid. Op enig moment hierna is klaagster de onderhavige tuchtprocedure gestart.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1 In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2 Beklaagde wordt verweten dat hij voorafgaand aan de operatie onvoldoende onderzoek heeft verricht en de nadien elders waargenomen vergrote lymfeklier in de lies niet heeft opgemerkt. Naar het oordeel van het college slaagt deze klacht in zoverre dat, voorafgaand aan een onder algehele narcose uit te voeren operatie van een dier, zoals de hier in het geding zijnde knieoperatie, door de betrokken dierenarts een algemeen klinisch onderzoek behoort te worden uitgevoerd. Niet gebleken is dat beklaagde tijdens de consulten op 5 januari 2021 en op 15 januari 2021 meer onderzoek heeft verricht dan het enkel beoordelen van de knie. Dit is naar het oordeel van het college onvoldoende geweest. Dit geldt in dit geval overigens temeer vanwege de medische voorgeschiedenis van de hond en nu hij tot enkele dagen voor de operatie nog werd behandeld in verband met het mastocytoom. Daaraan doet niet af dat klaagster kennelijk op 5 januari 2021 aan beklaagde heeft gemeld dat de hond “schoon” was en dat de kliniek waar de hond werd behandeld voor het mastocytoom geen bezwaren had tegen een knieoperatie. Beklaagde had hierin een eigen verantwoordelijkheid. Aldus had pre-operatief een uitgebreid algemeen onderzoek in de rede gelegen en is beklaagde in het onderzoek voorafgaande aan de knieoperatie tekort geschoten.

5.3 Met betrekking tot het verwijt van klaagster dat zij op zaterdag 16 januari 2021, de dag na de operatie, eerst om 15.00 uur op de praktijk terecht kon, is gebleken dat dit te maken heeft gehad met de weekenddienstregeling van de praktijk, waar beklaagde persoonlijk en in tuchtrechtelijke zin niet verantwoordelijk voor kan worden gehouden. Beklaagde is tijdens het consult op die dag door zijn collega telefonisch geraadpleegd en voor het college is niet gebleken dat de op dat moment verkozen medicatie ter verlichting van de pijnklachten veterinair onjuist is geweest of dat er onjuiste doseringen zijn geadviseerd, die tot de nadien ontstane conditionele achteruitgang van de hond hebben geleid.

5.4 Beklaagde heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij op 18 januari 2021 in verband met het ontbreken van pijnperceptie in de achterpoten van de hond tot het maken van een CT-scan heeft geadviseerd, die echter geen doorgang heeft gevonden. Naar het college heeft begrepen is de oorzaak hiervan gelegen geweest in een tussen partijen ontstane discussie over de vraag of daamee, gelet op de conditionele gesteldheid van de hond, niet moest worden gewacht en over de vraag wie de kosten van het onderzoek zou moeten dragen en wie verantwoordelijk was voor (de kosten van) het vervoer naar een gespecialiseerde kliniek. Gelet op de tegenstrijdige lezingen die partijen hierover hebben gegeven en nu de feiten dienaangaande door het college niet met zekerheid kunnen worden vastgesteld, is niet komen vast te staan dat beklaagde debet is geweest aan het feit dat er niet eerder nader beeldvormend onderzoek elders heeft plaatsgevonden.  

5.5 Overige verwijten zijn naar het oordeel van het college van onvoldoende gewicht om er tuchtrechtelijke consequenties aan te moeten verbinden.

5.6 Op grond van het voorgaande kan beklaagde worden verweten dat hij geen algemeen klinisch onderzoek heeft verricht voorafgaand aan de knieoperatie en dat zijn pre-operatief onderzoek enkel gericht is geweest op een beoordeling van de betreffende knie. Het college acht de klacht in zoverre gegrond. Na te melden maatregel wordt door het college passend en geboden geacht.

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht gegrond, als hiervoor samengevat onder 5.6;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing, als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden

drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. J. Hilvering en drs. J.A.M. van Gils, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2022.