ECLI:NL:TDIVTC:2022:20 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2021/64

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2022:20
Datum uitspraak: 28-04-2022
Datum publicatie: 21-06-2022
Zaaknummer(s): 2021/64
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
  • Niet ontvankelijk
  • Ongegrond
Inhoudsindicatie: Klachten tegen twee dierenartsen, Dierenarts 1 wordt verweten tijdens een consult een hond niet te hebben onderzocht en het consult voortijdig te hebben beëindigd. Deze klacht is ongegrond verklaard. Dierenarts 2 wordt verweten de cliëntrelatie te hebben verbroken, waardoor de hond hierna niet meer op de praktijk terecht kon. Deze klacht is niet ontvankelijk verklaard..

X,        klaagster,

tegen:

Y,        beklaagde A, sub 1 (zaaknr. 2021/65)

Z,        beklaagde B, sub 2 (zaaknr.  2021/64)

1. DE PROCEDURE

Het college heeft in beide zakenkennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. In de zaak met het nummer 2021/64 heeft geen hoorzitting plaatsgevonden. De hoorzitting in de zaak met het nummer 2021/65 vond plaats op 24 februari 2022. Van partijen is in die zaak alleen klaagster verschenen. Na de zitting is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

2.1. Dierenarts A wordt verweten dat zij tijdens een consult op 24 februari 2021 de hond van klaagster niet heeft onderzocht en het consult voortijdig heeft beëindigd.

2.2. Dierenarts B wordt verweten dat zij de cliëntrelatie met klaagster heeft verbroken en dat de hond hierna niet meer op de praktijk terecht kon.

3. DE VOORGECHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een American Staffordshire terriër geboren op 1 januari 2007, die ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige klacht hebben geleid 13 jaar oud was.

3.2. De hond had een melkkliertumor, die begin november 2020 op de praktijk van beklaagden is vastgesteld. In overleg met klaagster is toen, mede gelet op de leeftijd van de hond, besloten geen operatie uit voeren. Gebleken is dat daarbij heeft meegewogen dat de hond eerder slecht op narcose had gereageerd en dat werd ingeschat dat de kans op genezing 50% was.

3.3. Klaagster is op 24 februari 2021 met haar hond op consult geweest bij dierenarts A naar zij stelt omdat de melkkliertumor groter was geworden. Ten tijde van het consult golden overheidsmaatregelen in het kader van de Covid19-pandemie. Klaagster droeg tijdens het consult geen mondkapje en zij heeft op enig moment dierenarts A gevraagd haar mondkapje af of naar beneden te doen omdat klaagster haar anders niet zou kunnen verstaan. Dierenarts A heeft dit geweigerd en omdat klaagster kennelijk ook geen afstand wilde houden is er een conflictueuze situatie ontstaan. Dierenarts A heeft daarop het consult beëindigd en klaagster heeft met de hond de praktijk verlaten.

3.4. Beklaagde B heeft, in haar hoedanigheid van praktijkeigenaar, op 11 maart 2021 schriftelijk aan klaagster kenbaar gemaakt dat zij, gelet op hetgeen er was voorgevallen tijdens het consult van 24 februari 2021, niet langer welkom was op de praktijk. Ondanks verschillende pogingen daartoe, onder meer via familieleden van klaagster, is de cliëntrelatie niet meer hervat.

3.5. Uit de stukken volgt dat klaagster zich eind maart 2021 met de hond tot een andere dierenartsenpraktijk heeft gewend. De opvolgend dierenarts heeft enkele keren een visite bij klaagster aan huis afgelegd en geconstateerd dat de tumor zich uitbreidde en dat de gezondheidsgesteldheid van de hond ook anderszins verslechterde. Blijkens de stukken is op 23 april 2021 geadviseerd tot euthanasie. Klaagster heeft de hond op die dag laten inslapen.

3.6. Op enig moment hierna is klaagster de onderhavige tuchtprocedures gestart.

4. HET VERWEER

Beklaagden hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Op hun verweren zal, voor zover nodig, hierna nog worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagden tekort zijn geschoten in de zorg die zij als dierenartsen hadden behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier hun hulp was ingeroepen, danwel of zij anderszins tekort zijn geschoten in de uitoefening van hun beroep, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Bij de beoordeling van de klachten geldt als uitgangspunt dat de in het veterinair tuchtrecht te toetsen zorgvuldigheidsnorm niet zo streng is dat alleen de meest optimale diergeneeskundige zorg voldoet. De maatstaf is dus niet of het handelen van de dierenartsen beter had gekund, maar of zij in de specifieke omstandigheden van het geval als redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoten zijn opgetreden.

5.2. Het college stelt voorop dat in het veterinair tuchtrecht een dierenarts alleen op zijn of haar eigen diergeneeskundig handelen kan worden aangesproken. Verder wordt opgemerkt dat het vaste tuchtrechtspraak is dat, wanneer partijen elkaar tegenspreken en op grond van de beschikbare gegevens niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking tot het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit berust niet op de opvatting dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van beklaagden, maar op het uitgangspunt dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het veterinair handelen of nalaten waarover is geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen.

Ten aanzien van dierenarts A (zaaknr. 2021/65).

5.3. Dierenarts A wordt verweten dat zij de hond tijdens een consult op 24 februari 2021 niet heeft onderzocht, terwijl de hond volgens klaagster in een noodsituatie verkeerde.

5.4. Niet in geschil is dat klaagster geen mondkapje droeg tijdens het consult. Voor zover zij heeft gesteld dat zij daar een ontheffing voor had, betekent dit nog niet dat van haar in die periode niet mocht worden verlangd zich aan overige toen geldende COVID19-maatregelen te houden. Het college trekt niet in twijfel dat klaagster onvoldoende afstand hield en acht  tuchtrechtelijk niet verwijtbaar dat dierenarts A niet heeft willen voldoen aan het verzoek om haar mondkapje tijdens het consult af of naar beneden te doen. Hierna is er een conflictueuze situatie ontstaan en is het consult beëindigd.

5.5. Klaagster heeft ter zitting toegelicht dat de hond op de behandeltafel is getild door de assistentes bij aanvang van het consult. Waar zij heeft aangevoerd dat er geen enkel onderzoek is verricht, heeft dierenarts A dit betwist en gesteld dat zij heeft vastgesteld dat de hond alert was, dat de ademhaling constant was en dat de hond roze slijmvliezen had. Het college acht voldoende aannemelijk dat dierenarts A de beschreven bevindingen heeft vastgesteld, die ook à vue kunnen worden gedaan, zonder dat klaagster dit heeft opgemerkt. Verder geldt dat de hond weliswaar al langer ziek was, echter als de stukken worden gevolgd, moet worden geconcludeerd dat klaagster eerst ongeveer een maand later, eind maart 2021, de hulp van een andere praktijk heeft ingeroepen. Gelet op het vorenstaande staat voor het college niet vast dat er tijdens het consult op 24 februari 2021 sprake is geweest van een levensbedreigende spoedsituatie die geen uitstel kon dulden en op grond waarvan het consult niet had mogen worden afgebroken. Aldus wordt de klacht tegen dierenarts A ongegrond verklaard.

Ten aanzien van dierenarts B (zaaknr. 2021/64),

5.6. Dierenarts B wordt verweten dat zij de cliëntrelatie met klaagster heeft verbroken, waardoor klaagster met haar hond niet meer op de praktijk terecht kon en dat zij heeft geweigerd de hond nadien nog toe te laten tot de praktijk.

5.7. Vast staat dat dierenarts B zelf niet bij het betreffende consult op 24 februari 2021 betrokken is geweest en geen veterinaire handelingen bij de hond heeft verricht. Zij heeft enkel achteraf met klaagster althans met haar familieleden gesproken en op 11 maart 2021, in haar hoedanigheid van praktijkeigenaar, een brief naar klaagster doen uitgaan, waarin is aangegeven dat de wijze waarop klaagster zich had gedragen tijdens het consult op 24 februari 2021 onacceptabel was en dat op grond hiervan de cliëntrelatie werd beëindigd. Verzoeken van familieleden om toch met de hond voor een consult naar de praktijk te mogen komen zijn afgewezen.

5.8. Het college overweegt dat het een dierenartsenpraktijk vrij staat een cliëntrelatie te beëindigen als er sprake is van een vertrouwensbreuk. Genoegzaam is gebleken dat tijdens het consult op 24 februari 2021 een conflictueuze situatie is ontstaan. Voor het college is niet komen vast te staan dat de hond tijdens dat consult in een kritieke, levensbedreigende noodsituatie verkeerde, waarin terstond spoedhulp moest worden geboden. Hiernaast heeft dierenarts B voldoende aannemelijk gemaakt dat er in de omgeving andere dierenartsenpraktijken gevestigd zijn, waar klaagster zich na het consult op 24 februari 2021 toe kon wenden. Voor zover klaagster heeft aangevoerd dat vervoer lastig voor haar was, had zij daarvoor anderen, bijvoorbeeld familieleden, kunnen inschakelen en overigens is gebleken dat zij nadien een dierenarts van een andere praktijk bereid heeft gevonden de zorg voor de hond over te nemen. Samenvattend heeft dierenarts B geen veterinaire handelingen bij de hond uitgevoerd maar enkel achteraf, in haar hoedanigheid van praktijkmanager, de cliëntrelatie schriftelijk opgezegd op basis van een gerechtvaardigde reden in de vorm van een verstoorde verstandhouding. Dit stond haar vrij en niet gebleken is dat klaagster niet met de hond bij een andere praktijk terecht kon. Op grond van het voorgaande is het college van oordeel dat klaagster niet in haar klacht tegen dierenarts B kan worden ontvangen en wordt klaagster in deze klacht niet-ontvankelijk verklaard.

Ten aanzien van beide beklaagden

5.9. Overige nog gemaakte verwijten vallen buiten de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht dan wel zijn deze naar het oordeel van het college van onvoldoende gewicht om er  tuchtrechtelijke consequenties aan te moeten verbinden.

6. DE BESLISSING   

Het college:

In de zaak met het nummer 2021/65, tegen dierenarts A:

verklaart de klacht ongegrond;

In de zaak met het nummer 2021/64, tegen dierenarts B:

verklaart klaagster in haar klacht niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. J. Hilvering en drs. J.A.M van Gils en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2022.