ECLI:NL:TDIVTC:2022:17 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2021/34

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2022:17
Datum uitspraak: 28-04-2022
Datum publicatie: 21-06-2022
Zaaknummer(s): 2021/34
Onderwerp: Konijnen
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten tijdens een consult, nadat een dag eerder een gebitsbehandeling bij een konijn was uitgevoerd, nalatig te hebben gehandeld met betrekking tot de door haar uitgevoerde onderzoeken en ingestelde behandeling. Ongegrond.

X,      klager,

tegen

Y,      beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 24 februari 2022. Daarbij is klager en de gemachtigde van beklaagde, mr. ing. I.E. Boissevain, verschenen. Hierna is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat zij tijdens een consult op 26 februari 2021, nadat een dag eerder onder narcose een gebitsbehandeling bij het konijn van klager was uitgevoerd, nalatig heeft gehandeld met betrekking tot de door haar uitgevoerde onderzoeken en ingestelde behandeling. Op de meer specifieke verwijten die beklaagde worden gemaakt zal hierna nog worden ingegaan.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1 Het gaat in deze zaak om het konijn van klager, een Nederlandse hangoordwerg.

3.2 Op 22 februari 2021 is klager met het konijn bij beklaagde op consult geweest omdat er sprake was van verminderende eetlust en het konijn zijn kopje scheef hield. Na klinisch onderzoek is beklaagde uitgegaan van een gebitsprobleem dan wel van een infectie met de bacterie E. Cuniculi. Beklaagde heeft Novacam, ontstekingsremmende pijnmedicatie en Panacur, tegen een mogelijke E. Cuniculi infectie, voorgeschreven. Het konijn is vervolgens met klager mee naar huis gegaan.

3.3 Klager heeft diezelfde dag weer contact opgenomen met de praktijk met het verzoek om het gebit van het konijn nader te onderzoeken. Op 25 februari 2021 heeft beklaagde een gebitsonderzoek onder algehele narcose uitgevoerd. Beklaagde constateerde bij de achterste kies linksonder een haakje, dat in de tong stak en tot enige pusvorming rondom de tong had geleid. Hiernaast bleek er een bovenkies te lang. Beklaagde heeft het haakje en de te lange kies afgevijld. Omdat er ook sprake was van een traanoog, heeft beklaagde de (linker) traanbuis gespoeld.  Na de behandeling is Emeprid, een anti-braakmiddel, voorgeschreven en is geadviseerd om het konijn zo nodig te dwangvoeren. Klager heeft het konijn die dag van de praktijk opgehaald.

3.4 Op 26 februari 2021 is het konijn op de praktijk opgenomen voor nader onderzoek. Uit de patiëntenkaart volgt dat de aanleiding daarvoor was dat het konijn nog niet uit zichzelf at en dat er beiderzijds sprake was van traanogen. Klager heeft gesteld dat het konijn ook een piepende ademhaling had. Vaststaat dat beklaagde voorafgaand aan het onderzoek op die dag geen contact met klager heeft gehad en zelf geen anamnese heeft afgenomen. Beklaagde heeft het konijn klinisch onderzocht. Daarbij is onder meer vastgesteld dat de lichaamstemperatuur 39 graden Celsius bedroeg en dat het konijn enigszins sloom was. Bekinspectie bracht, afgezien van het wondje aan de tong, geen bijzonderheden aan het licht. Verder waren de ogen wat plakkerig, hetgeen kon zijn veroorzaakt door de oogzalf die de vorige dag was toegediend. Beklaagde heeft per injectie Meloxicam, een ontstekingsremmend en pijnstillend middel, en Metomotyl, ter bevordering van de spijsvertering, toegediend. Gedurende de opnamedag is het konijn elk uur gedwangvoerd.  Aan het einde van de dag is het konijn door klager opgehaald en is aanvullende medicatie in de vorm van Pracetam voorgeschreven voor toediening thuis. Een assistent van de praktijk heeft aan klager bij het ophalen van het konijn verteld dat hij het konijn moest blijven dwangvoeren en de voorgeschreven medicatie (onder andere Novacam en Emeprid) moest toedienen. Klager heeft verzocht om ook antibiotica voor te schrijven, echter is hier geen gevolg aan gegeven.

3.5 Aangezien klager en zijn partner na thuiskomst nog veel vragen hadden, hebben zij getracht om contact met beklaagde op te nemen. Beklaagde bleek echter niet bereikbaar en heeft die dag ook zelf geen contact meer met klager opgenomen.

3.6 De volgende dag, op zaterdag 27 februari 2021, heeft klager de dienstdoende dierenarts geconsulteerd omdat het konijn een piepende ademhaling had en omdat het dwangvoeren moeizaam verliep. Deze dierenarts heeft een raspend afwijkend geluid met betrekking tot de ademhaling geconstateerd. Verder had het konijn koorts en een zwelling c.q. een onrijp abces aan de onderkaak. De dierenarts heeft antibiotica toegediend en hiernaast een ander spuitje meegegeven om het dwangvoeren te vergemakkelijken en het voer dieper in de bek van het konijn te kunnen toedienen. 

3.7 De volgende dag, op zondag 28 februari 2021, is deze dienstdoende dierenarts wederom door klager geconsulteerd omdat het rechteroog van het konijn erg rood was, uitpuilde en dat er aan die kant sprake was een overhangend derde ooglid. Na overleg heeft doorverwijzing plaatsgevonden naar de universiteitskliniek in Utrecht en is met die kliniek een afspraak gemaakt voor een consult op de volgende dag. Dit consult heeft echter niet meer plaats kunnen vinden omdat het konijn in de nacht is overleden. Er is geen sectie verricht.

3.8 Klager heeft hierna contact opgenomen met beklaagde en zijn onvrede geuit over de door haar aan het konijn verleende zorg. De reactie van beklaagde heeft de bij klager bestaande onvrede niet kunnen wegnemen. Klager is hierna de onderhavige tuchtprocedure gestart.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1 In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van het konijn van klager, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Naar vaste jurisprudentie wordt bij de beoordeling van die vraag niet getoetst of de meest optimale zorg is verleend, maar geldt als criterium of de dierenarts in de specifieke omstandigheden van het geval en in retrospectief bezien als redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot is opgetreden.

5.2 Het college stelt vast dat alle verwijten betrekking hebben op hetgeen zich gedurende de opname op 26 februari 2021 heeft voorgedaan en niet op de contacten en consulten die hebben plaatsgevonden in de dagen daarvoor.

5.3 Beklaagde wordt verweten dat zij die bewuste dag niet zelf de anamnese heeft afgenomen. Die dag heeft klager telefonisch contact gezocht met de praktijk, omdat het konijn traanogen had en nog niet zelfstandig at. Uit de patiëntenkaart volgt dat beklaagde vanwege drukte die dag eerst vanaf 14.00 uur in de gelegenheid was om het konijn te onderzoeken. Omdat dit geen geschikt tijdstip voor klager was, is vervolgens afgesproken dat klager het konijn voor een kortdurende opname naar de praktijk zou brengen, zodat beklaagde het konijn om 14.00 uur kon onderzoeken. Vanwege de drukte op de praktijk heeft een paraveterinair de anamnese afgenomen. Dat beklaagde dit niet zelf heeft gedaan acht het college in de gegeven situatie tuchtrechtelijk niet verwijtbaar. Daarbij komt dat niet is gebleken dat het afnemen van de anamnese niet naar behoren is verlopen. Het college trekt niet in twijfel dat het daarbij besprokene met beklaagde is gedeeld en dat zij met de voorgeschiedenis en problematiek van het konijn bekend was, voordat zij aan haar onderzoek begon. Voor zover klager heeft gesteld dat de betreffende paraveterinair niet aan beklaagde heeft doorgegeven dat het konijn ook respiratoire klachten had, zoals niezen en een piepende ademhaling, is door beklaagde betwist dat klager die symptomen tijdens de anamnese aan de paraveterinair heeft gemeld. Beklaagde stelt hiernaast dat zij bij haar onderzoek geen afwijkende ademhalingsgeluiden heeft waargenomen. Het is vaste tuchtrechtspraak dat, wanneer partijen elkaar tegenspreken over bepaalde feiten en op grond van de beschikbare gegevens niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking tot het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit berust niet op de opvatting dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van beklaagde, maar op het uitgangspunt dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het veterinair handelen of nalaten waarover is geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen. Een tuchtrechtelijke maatregel kan slechts op zodanige feiten en omstandigheden worden gebaseerd. Voor zover klager heeft gesteld dat beklaagde ten onrechte heeft nagelaten onderzoek te doen naar de afwijkende, piepende ademhaling, is dit gemotiveerd weersproken en kunnen de feiten doot het college niet worden vastgesteld. Dit klachtonderdeel wordt daarom ongegrond verklaard.

5.4 Klager verwijt beklaagde voorts dat zij die dag onvoldoende onderzoek heeft verricht omdat de bek van het konijn slechts eenmaal is gecontroleerd en de lichaamstemperatuur slechts eenmaal is gemeten. Klager acht dit onvoldoende bij een konijn dat na een gebitsbehandeling de beschreven klachten krijgt. In de visie van klager had een uitgebreider onderzoek in de rede gelegen. Uit de patiëntenkaart volgt dat beklaagde het konijn klinisch heeft onderzocht, waarbij onder meer een bekinspectie en een temperatuursmeting is uitgevoerd. Daarbij zijn geen afwijkingen of bijzonderheden geconstateerd. Aangezien de lichaamstemperatuur 39,0 graden Celsius bedroeg en niet afwijkend was, bestond er geen aanleiding om te veronderstellen dat sprake was van een infectie. Het college trekt verder niet in twijfel dat beklaagde geen piepende of afwijkende ademhaling bij het konijn heeft waargenomen. Beklaagde heeft de op 22 en 25 februari 2021 reeds ingestelde medicamenteuze behandeling gecontinueerd en geadviseerd om door te gaan met het dwangvoeren. Ervan uitgaande dat er geen sprake was van koorts of van een afwijkende ademhaling en nu er bij het algemene klinisch onderzoek ook voor het overige geen bijzonderheden naar voren kwamen, kan het college zich verenigen met het door beklaagde gegeven advies en is tuchtrechtelijk niet verwijtbaar geweest dat er geen uitgebreider onderzoek is verricht of terstond nadere actie is ondernomen. Terzijde geldt dat uit de stukken is gebleken dat klager bij de dienstdoende dierenarts de volgende dag heeft aangegeven dat het aanvankelijk, dus na het consult bij beklaagde, nog goed ging met het konijn en lijkt de nadien opgetreden verslechtering acuut te zijn ontstaan.

5.5 De klacht dat beklaagde ten onrechte geen antibiotica heeft ingezet acht het college eveneens ongegrond. Het enkele feit dat bij de opvolgend dierenarts een dag later wel antibiotica is toegediend rechtvaardigt klagers conclusie nog niet. Het college trekt niet in twijfel dat het konijn ten tijde van het onderzoek door beklaagde op 26 februari 2021 geen koorts had, dat er toen nog geen respiratoire afwijkingen te horen waren en dat bij bekinspectie geen zwelling aan de onderkaak kon worden gezien of gevoeld. De resultaten van het door beklaagde verrichte onderzoek gaven dan ook geen aanleiding om uit te gaan van een bacteriële infectie. Het college kan daarom begrijpen dat beklaagde er niet voor heeft gekozen om antibiotica in te zetten, mede in het licht van de resistentieproblematiek en de op dierenartsen rustende verantwoordelijkheid om antibiotica restrictief en niet onnodig voor te schrijven. Het college gaat er vanuit dat het konijn tijdens het consult bij de opvolgend dierenarts de volgende dag wezenlijk andere symptomen had en niet uitgesloten is dat deze zich eerst na het consult bij beklaagde hebben ontwikkeld. Terzijde geldt dat de betreffende zwelling door klager zelf voor het eerst is opgemerkt bij het toedienen van de medicatie op 27 februari 2021.

5.6 Overige verwijten zijn door beklaagde betwist en niet komen vast te staan dan wel zijn deze naar het oordeel van het college van onvoldoende gewicht om er tuchtrechtelijke consequenties aan te moeten verbinden.

5.7 Op grond van het voorgaande is voor het college niet gebleken dat beklaagde veterinair onjuist of nalatig handelen kan worden verweten dat een tuchtmaatregel zou rechtvaardigen. De klacht wordt ongegrond verklaard.

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht ongegrond;

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden

drs. M. Lockhorst, drs.B.J.A. Langhorst-Mak, drs. J. Hilvering en drs. J.A.M. van Gils, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2022.