ECLI:NL:TDIVTC:2022:16 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2021/25

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2022:16
Datum uitspraak: 28-04-2022
Datum publicatie: 21-06-2022
Zaaknummer(s): 2021/25
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts, werkzaam als toezichthoudend NVWA-dierenarts op Schiphol, wordt verweten dat een kat bij aankomst op het vliegveld niet kon worden geïdentificeerd, waardoor het dier door klaagster niet mee naar huis mocht worden genomen en eerst drie weken in quarantaine is geplaatst. Ongegrond.

X,       klaagster,

tegen

Y,       beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 24 februari 2022. Daarbij is klaagster en de gemachtigde van beklaagde, mr. Ing. I.E. Bossevain, verschenen. Hierna is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde, werkzaam als toezichthoudend NVWA-dierenarts op Schiphol, wordt verweten dat de kat van klaagster bij aankomst op het vliegveld vanuit de Verenigde Staten niet kon worden geïdentificeerd, waardoor het dier niet met klaagster mee naar huis mocht worden genomen en eerst drie weken in quarantaine is geplaatst.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1 Het gaat in deze zaak om de kat van klaagster die ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige procedure hebben geleid 13 jaar oud was.

3.2 Op 8 oktober 2019 is klaagster met haar hond en vier katten naar haar in de Verenigde Staten werkzame echtgenoot afgereisd. Voorafgaand aan haar vlucht daar naartoe zijn de dieren door de eigen dierenarts onderzocht, gezond verklaard en gevaccineerd tegen rabiës. De vaccinaties zijn in de paspoorten van de dieren vermeld.

3.3 Op 2 november 2020 is klaagster met haar dieren vanuit de Verenigde Staten terug gekomen naar Nederland en op Schiphol geland. Bij controle van de dieren bleek dat de chip van de kat met een chipreader niet uitleesbaar was. Beklaagde is als toezichthoudend dierenarts ter plaatse gekomen en heeft nogmaals met verschillende chipreaders vergeefs getracht de chip uit te lezen. Er is geconcludeerd dat de kat hierdoor niet kon worden geïdentificeerd en gekoppeld aan een paspoort. Klaagster is voor de keuze gesteld om met de kat terug te vliegen naar de Verenigde Staten of om de kat in tijdelijke afzondering onder officieel toezicht te plaatsen gedurende de tijd die nodig was om aan de invoereisen te voldoen. De kat zou dan opnieuw worden gechipt en worden gevaccineerd tegen rabiës. Na die vaccinatie zou de kat nog 21 dagen in quarantaine moeten verblijven voordat hij met klaagster mee naar huis mocht. Omdat terugvliegen voor klaagster geen optie was, is de kat in een opvanglocatie in Nijkerk geplaatst.

3.4 De kat heeft drie weken in de opvanglocatie verbleven, naar klaagster stelt onder slechte omstandigheden. De kat kreeg ook niet zijn eigen voer en klaagster mocht haar kat niet bezoeken. Op 24 november 2020 heeft klaagster de kat uit de opvang opgehaald. Enige dagen na de thuiskomst is de kat overleden.

3.5 Op enig moment heeft klaagster de onderhavige procedure gestart. Zij verwijt beklaagde een te formele opstelling omdat zij de kat niet op andere wijze dan via een chipreader heeft geïdentificeerd, zoals bijvoorbeeld door informatie op te vragen bij de eigen dierenarts, die bekend was met de kat en waar alle gegevens bekend waren, ook met betrekking tot de vaccinatie tegen rabiës. Hiernaast heeft klaagster bezwaren geuit over de wijze waarop de kat is verzorgd gedurende de quarantaineperiode.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1 In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster, danwel of zij op andere wijze tekort is geschoten in de uitoefening van haar beroep, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2 Het college stelt voorop dat bij de import van niet-commerciële gezelschapsdieren de identificatie geschiedt door te controleren of de dieren een tatoeage of een onder de huid geplaatste chip dragen, die kan worden gekoppeld aan een bijbehorende paspoort, waarmee ook de vaccinatiestatus bevestigd kan worden. Voor de toepasselijke regelgeving in deze wordt verwezen naar Verordening (EU) nr. 576/2013 en de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 577/2013, meer in het bijzonder naar de artikelen 10, 17 en 25 van Verordening (EU) nr. 767/2013.

5.3 Rabiës betreft een potentieel dodelijke infectieziekte voor mens en dier en met het oog op de gezondheidsrisico’s gelden strenge invoereisen. Niet in geschil is dat op Schiphol met verschillende chipreaders is geprobeerd om de chip van Moos uit te lezen, maar dat de chip kapot bleek. Klaagster heeft dit ter zitting ook erkend. Beklaagde had op basis van de geldende regelgeving niet de bevoegdheid om de kat op een andere wijze te (laten) identificeren. Doordat de chip kapot was, kon de kat niet op de voorgeschreven wijze worden geïdentificeerd en gekoppeld aan een paspoort en was het niet mogelijk om de vaccinatiestatus, in dit geval met betrekking tot rabiës, vast te stellen. In een dergelijke situatie kon, gelet op artikel 35 van de Verordening (EU) nr. 767/2013, de kat niet hier te lande worden toegelaten en diende de kat eerst in quarantaine te worden geplaatst om alsnog aan de invoereisen (chippen en vaccineren tegen rabiës) te voldoen, waarbij de kat na de vaccinatie nog 21 dagen in quarantaine diende te blijven. Het college kan niet anders dan concluderen dat beklaagde zich heeft gehouden aan de geldende wet- en regelgeving en dat van haar niet kon worden verlangd hiervan af te wijken. Dat klaagster door een vliegverbod naar de Verenigde Staten vanwege de maatregelen in verband met het coronavirus geen andere optie had dan de kat in quarantaine te plaatsen en dat zij de houding van beklaagde te formeel vond, maakt dit niet anders.

5.4 Voor wat betreft de overige klachten van klaagster, zoals de keuze voor de opvanglocatie, de verzorging en de gang van zaken op de opvanglocatie en de communicatie met de NVWA, geldt dat beklaagde daar niet bij betrokken is geweest en daar geen bemoeienis mee heeft gehad. Het betreffen verwijten die op handelingen of gedragingen van andere personen of instanties zien, zoals de opslaghouder, RVO Nederland en de opvanglocatie zelf. Voor deze verwijten kan beklaagde dan ook niet verantwoordelijk worden gehouden en deze verwijten komen in deze procedure niet voor tuchtrechtelijke toetsing in aanmerking.

5.5 Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden

drs. M. Lockhorst, drs.B.J.A. Langhorst-Mak, drs. J. Hilvering en drs. J.A.M. van Gils , in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2022.