ECLI:NL:TDIVTC:2022:15 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2021/3

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2022:15
Datum uitspraak: 28-04-2022
Datum publicatie: 21-06-2022
Zaaknummer(s): 2021/3
Onderwerp: Overige diersoorten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten met betrekking tot een uitgevoerde keizersnede bij een schaap, dat drachtig was van een lam, nalatig te hebben gehandeld. Ongegrond.

X,       klaagster,

tegen:

Y,       beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De hoorzitting vond plaats op 24 februari 2022. Van partijen is alleen beklaagde verschenen. Na de zitting is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten met betrekking tot een uitgevoerde keizersnede bij het schaap van klaagster, dat drachtig was van één lam, nalatig te hebben gehandeld. In de visie van klaagster heeft dit onnodige pijn bij het schaap veroorzaakt en tot het overlijden van het lam geleid.

3. DE VOORGECHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om het schaap van klaagster, dat ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige procedure hebben geleid, drachtig was van één lam.

3.2. In de avond van 3 juni 2019 is beklaagde op verzoek naar klaagster gekomen en heeft zij na een klinische beoordeling en na overleg met klaagster een keizersnede bij het schaap uitgevoerd. Het schaap is daartoe op een verhoging, gevormd met strobalen, gelegd en in zijligging gefixeerd met touwen. Klaagster is tijdens de ingreep bij het schaap blijven staan.

3.3. Beklaagde heeft ter voorbereiding op de operatie het schaap plaatselijk verdoofd door toediening van Pronestesic. Daarna heeft beklaagde de operatie uitgevoerd. Het lam is levend geboren.

3.4. Volgens beklaagde is de operatie kortdurend onderbroken geweest omdat het schaap na de verlossing van het lam in paniek raakte en zich heeft weten los te worstelen uit de touwen en met de buikwond de stalwand heeft geraakt. Beklaagde stelt het schaap te hebben terug geleid en weer in de juiste operatiepositie te hebben gebracht en opnieuw te hebben vastgebonden. De operatiewond is schoongemaakt en de operatie is verder afgerond. Klaagster betwist dat de operatie onderbroken is geweest en dat het schaap zich uit de touwen heeft losgewrikt en heeft gesteld dat het schaap tijdens de operatie ‘stierf van de pijn’ doordat het onvoldoende verdoofd was.

3.5. Als nabehandeling is een antibioticum (Albipen) en pijnstillende medicatie (Novem) toegediend. Twee dagen later, op 5 juni 2019, is beklaagde ter controle bij klaagster langsgegaan. Het schaap is toen weer behandeld met Albipen en Novem.

3.6. Uit de stukken volgt dat het lam is komen te overlijden, echter lopen de lezingen van partijen uiteen over het tijdstip waarop dat is gebeurd. Klaagster stelt dat het lam op 4 juni 2019 is overleden, een dag na de operatie en voorafgaande aan de visite van beklaagde op 5 juni 2019. Klaagster stelt dat zij het overleden lam tijdens die visite aan beklaagde heeft getoond. Beklaagde heeft dit weersproken en gesteld dat het lam na de operatie nog drie weken heeft geleefd en is overleden op de dag voorafgaande aan haar vervolgbezoek, dat in verband met het verwijderen van de hechtingen op 24 juni 2019 plaatsvond. Beklaagde heeft dit ook genoteerd in de patiëntenkaart. Daarin staat tevens vermeld dat de wond er bij de controle op 24 juni 2019 goed uitzag en dat er geen sprake is van een wondinfectie.

3.7. Op enig moment is klaagster de onderhavige tuchtprocedure gestart, stellende dat beklaagde de keizersnede ondeskundig heeft uitgevoerd, met als gevolg dat het lam is overleden.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal, voor zover nodig, hierna nog worden ingegaan.

5.  DE BEOORDELING

5.1. Aan de orde is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van het schaap van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Bij de beantwoording van die vraag gaat het er naar vaste jurisprudentie niet om of de meest optimale zorg is verleend, maar om de vraag of het veterinair handelen van beklaagde binnen de grenzen van de redelijke bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Het college oordeelt verder niet over financiële geschilpunten en de uitgebreid geformuleerde bezwaren van klaagster tegen de in rekening gebrachte kosten van de behandeling zullen om die reden buiten de beoordeling blijven.

5.2. Een ander uitgangspunt in het veterinair tuchtrecht is dat in gevallen waarin partijen een verschillende lezing geven van de voor de beoordeling van de klacht relevante feiten en omstandigheden, het vaste tuchtrechtspraak is dat, wanneer op grond van de beschikbare gegevens niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking tot het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit berust niet op de opvatting dat het woord van de klaagster minder geloof verdient dan dat van beklaagde, maar op het uitgangspunt dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen. Een tuchtrechtelijke maatregel kan slechts worden gebaseerd op zodanige feiten en omstandigheden.

5.3. Beklaagde heeft een operatieverslag gemaakt en daarop ter zitting nog een toelichting gegeven. Met betrekking tot de anesthesie is 45 ml Pronestesic toegediend. Het betrof een lokale verdoving met een gebruikelijk narcosemiddel en niet gebleken is dat er qua toegepaste doseringen niet correct is gehandeld. Dat het schaap tijdens de operatie onvoldoende verdoofd zou zijn geweest en ‘stierf van de pijn’ is voor het college niet komen vast te staan. Klaagster heeft dit onvoldoende onderbouwd.

5.4. Klaagster heeft er verder op gewezen dat beklaagde op 5 maart 2020 ongevraagd een visite heeft afgelegd om het schaap opnieuw medicatie toe te dienen, hetgeen niet gebruikelijk is en erop zou duiden dat de keizersnede niet goed is uitgevoerd. Beklaagde heeft daartegenover gesteld dat deze visite uit voorzorg is afgelegd in verband met het feit dat de operatie kortdurend onderbroken was geweest, omdat het schaap na de geboorte van het lam in paniek raakte en zich had weten los te worstelen uit de fixatie met touwen en met de buikwond de stalmuur had geraakt. Het college ziet geen aanleiding om de door beklaagde beschreven gang van zaken tijdens de operatie in twijfel te trekken. Beklaagde heeft ook voldoende aannemelijk gemaakt dat zij op dit incident adequaat heeft gereageerd door het schaap opnieuw te fixeren, waarbij zij desinfectie maatregelen heeft genomen (handen gedesïnfecteerd, operatiewond opnieuw schoongemaakt). Het college trekt ook niet in twijfel dat de operatie vervolgens correct is afgerond. Verder is er een nabehandeling ingesteld met antibiotica en pijnstillende medicatie. Het college kan beklaagde, gelet op de door haar beschreven gang van zaken tijdens de operatie en omdat zij bedacht was op een mogelijke contaminatie van de operatiewond en eventuele complicaties, volgen waar zij er voor heeft gekozen om twee dagen later opnieuw bij klaagster langs te gaan voor een controle. Tijdens die visite is geconstateerd dat er geen wondinfectie was ontstaan en is de behandeling met antibiotica en pijnstillende medicatie herhaald. Dat een en ander door klaagster als opgedrongen is ervaren en dat klaagster liever had gezien dat zij de herhaalinjecties zelf had mogen toedienen, doet er niet aan af dat beklaagde in deze naar het oordeel van het college verantwoordelijkheid en zorgvuldigheid heeft betracht. Voor die visite zijn ook geen kosten in rekening gebracht.

5.5.  Voor zover klager beklaagde verantwoordelijk houdt voor het overlijden van het lam, kan dit door het college niet worden geconcludeerd op basis van het klaagschrift en het patiëntendossier. Behalve dat er door partijen verschillende lezingen zijn gegeven over hoe de operatie is verlopen en over het tijdstip waarop het lam is overleden, is er ook geen sectie op het overleden lam verricht en staat het tijdstip van overlijden en de precieze doodsoorzaak niet vast. Klaagster heeft geen bewijs aangeleverd, bijvoorbeeld middels verklaringen van derden, waaruit blijkt dat het lam een dag na de operatie is overleden, terwijl uit het patiëntenkaart van beklaagde volgt dat het lam na de operatie nog drie weken heeft geleefd. Door het college kan op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting niet worden vastgesteld dat beklaagde tijdens de keizersnede verwijtbaar nalatig heeft gehandeld en dat het schaap onnodig pijn heeft geleden doordat het onvoldoende verdoofd zou zijn geweest, noch dat het lam door toedoen en ondeskundig handelen van beklaagde tijdens de operatie is komen te overlijden.

5.6. Op grond van het vorenstaande is niet komen vast te staan dat er aan de zijde van beklaagde sprake is geweest van een veterinair tekortschieren dat een tuchtmaatregel zou rechtvaardigen. De klacht wordt ongegrond verklaard

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. J. Hilvering en drs. J.A.M van Gils en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2022.