ECLI:NL:TDIVTC:2022:13 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2021/51

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2022:13
Datum uitspraak: 05-04-2022
Datum publicatie: 21-06-2022
Zaaknummer(s): 2021/51
Onderwerp: Konijnen
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten onjuist te hebben gehandeld met betrekking tot het knippen van een voortand bij een konijn, dat zij onvoldoende onderzoek heeft verricht toen het konijn vervolgens niet goed at en dat zij in haar diagnosestelling tekort is geschoten. Ongegrond.

X,      klaagster,

tegen:

Y,      beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De hoorzitting vond plaats op 27 januari 2022. Van partijen is alleen klaagster mondeling gehoord. Beklaagde heeft zich voor de zitting afgemeld. Na de zitting is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, zakelijk weergegeven, dat zij onjuist heeft gehandeld met betrekking tot het knippen van een voortand bij het konijn van klaagster, dat zij te laat en onvoldoende onderzoek heeft verricht toen het konijn niet goed at en dat zij in haar diagnosestelling tekort is geschoten. In de visie van klaagster heeft dit mede tot het overlijden van het konijn geleid.

3. DE VOORGECHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om het konijn van klaagster, een hangoordwerg, geboren op 1 maart 2015.

3.2. Tijdens een consult op 1 oktober 2020 heeft beklaagde bij het konijn een voortand geknipt, die te lang was doorgegroeid. Klaagster stelt dat het knippen van die voortand niet vakkundig is gebeurd. Het konijn trok volgens klaagster zijn kopje terug tijdens het knippen en zou gegild hebben. Door de behandeling is, zo stelt klaagster, de betreffende voortand scheef gaan groeien.

3.3. Op 12 oktober 2020 heeft klaagster naar de praktijk van beklaagde gebeld, omdat het konijn niet at en geluiden maakte die op pijn duiden. In eerste instantie bleek er geen mogelijkheid om direct een afspraak in te plannen, maar klaagster kon het konijn wel afleveren op de praktijk voor opname en onderzoek op een geschikt moment van de dag. Klaagster heeft haar konijn, toen bleek dat zij ook niet direct bij een andere praktijk terecht kon, voor opname en onderzoek naar de praktijk van beklaagde gebracht.

3.4. Beklaagde heeft op die dag een algeheel klinisch onderzoek uitgevoerd en een bekinspectie onder narcose. Geconstateerd werd dat het konijn koorts had (40 graden Celsius), dat er diverse puntjes aan de kiezen zaten en dat er een scherpe stengel hooi in het wangslijmvlies zat. De stengel is verwijderd, waarbij stinkend ontstekingsvocht vrijkwam. In verband met de wond is Metacam en Duplocilline toegediend en daarnaast is het advies gegeven om het konijn te dwangvoeren indien dit nodig mocht zijn. Volgens klaagster was het konijn erg gestrest bij vertrek uit de praktijk. Er is vervolgens een controleconsult afgesproken, mede om de injectie met Duplocilline te herhalen. Klaagster is op de dag van die afspraak wel naar de praktijk gekomen, maar is voortijdig weer vertrokken, naar zij stelt omdat ze te lang moest wachten en de coronaregels in de wachtruimte van de praktijk volgens haar niet werden nageleefd.

3.5. In de maanden hierna at het konijn volgens klaagster nog steeds niet goed en hing zijn bekje scheef aan de kant waar de ingreep had plaatsgevonden. Klaagster heeft zich medio december 2020 tot een andere dierenarts gewend. Deze dierenarts heeft na onderzoek vastgesteld dat er, naast een verlamming aan de linkerzijde van het kopje (facialis paralyse), ook sprake was van oorklachten, zowel uitwendig als inwendig (otitis externa en otitis media). Dit zou de pijn en het slechte eten veroorzaken. In beide oren bleek sprake van veel opgehoopt oorsmeer, dat onder narcose is verwijderd. Tevens is een röntgenonderzoek uitgevoerd en is vastgesteld dat er sprake is van een (dieper gelegen) afgebroken voortand, die echter niet meer groeide en geen problemen leek te veroorzaken. Klaagster heeft gesteld dat de gezondheidstoestand van het konijn na de behandeling bij de opvolgend dierenarts verbeterde en dat het konijn in de periode hierna weer goed at en weer wat aankwam.

3.6. Op 10 juni 2021 is het konijn overleden. Klaagster houdt beklaagde hiervoor (mede) verantwoordelijk en is de onderhavige procedure gestart. Daarbij heeft zij zich op het standpunt gesteld dat beklaagde, anders dan de opvolgende dierenarts, ten onrechte niet heeft vastgesteld dat de eetklachten door oorproblemen werden veroorzaakt en dat, als er door beklaagde eerder wel de juiste diagnose was gesteld en eerder de juiste behandeling zou zijn ingezet, het konijn veel ouder had kunnen worden en minder klachten zou hebben gehad.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal, voor zover nodig, hierna nog worden ingegaan.

5.  DE BEOORDELING

5.1. Aan de orde is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van het konijn van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Bij de beoordeling van die vraag wordt naar vaste jurisprudentie niet getoetst of de meest optimale zorg is verleend, maar wordt als criterium aangehouden of beklaagde in de specifieke omstandigheden van het geval en in retrospectief bezien, als redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot is opgetreden.

5.2. Op 1 oktober 2020 is het konijn aan beklaagde aangeboden voor het knippen van een doorgegroeide voortand. Voor zover die ingreep met enige pijn en ongemak voor het konijn gepaard is gegaan, is voor het college niet vast komen staan dat verwijtbaar onzorgvuldig handelen van beklaagde hieraan debet is geweest. Klaagster heeft ook overigens niet aangetoond of aannemelijk gemaakt dat de betreffende tand door ondeskundig handelen van beklaagde scheef is gaan groeien.  

5.3. Met betrekking tot het verwijt van klaagster dat zij op 12 oktober 2020 niet direct op de praktijk terecht kon, heeft beklaagde gesteld dat het die dag erg druk was met afspraken en dat daarom is voorgesteld om het konijn naar de praktijk te brengen, zodat het onderzoek zo spoedig mogelijk tussendoor op een geschikt moment kon plaatsvinden, waarmee klaagster heeft ingestemd. De stelling van klaagster dat het te lang heeft geduurd voordat het konijn is onderzocht wordt gepasseerd. Weliswaar had het konijn serieus te nemen klachten in de vorm van slecht eten, maar het college trekt niet in twijfel dat dit is onderkend en dat het konijn zo snel als mogelijk is onderzocht en tot dat moment op de praktijk is gemonitord. Dat er sprake was van een acute levensbedreigende noodsituatie, die tot eerder onderzoek noopte is niet komen vast te staan, noch dat het konijn door dit uitgestelde onderzoek nadeel heeft ondervonden. Beklaagde heeft op die dag een algemeen klinisch onderzoek een bekinspectie onder sedatie uitgevoerd. Daarbij is geconstateerd dat er, naast scherpe puntjes op de kiezen, een scherpe stengel hooi in het wangslijmvlies vastzat, hetgeen de klachten (pijn en slecht eten) ook naar het oordeel van het college zeer wel kon verklaren. De kiezen zijn behandeld en de stengel is uit de bek verwijderd. Vervolgens is een controleafspraak ingepland waarbij aan het konijn een herhaalinjectie Duplocilline zou worden toegediend.

5.4. Het college ziet geen aanleiding om in twijfel te trekken dat beklaagde, zoals zij heeft gesteld, tijdens het consult op 12 oktober 2020 ook (routinematig) de oren van het konijn heeft geïnspecteerd en dat er op dat moment niets afwijkends is vastgesteld en er geen aanwijzingen waren voor de nadien door de opvolgend dierenarts geconstateerde oorproblemen en de verlamming aan de linkerzijde van het kopje van het konijn. Dat beklaagde over de oorinspectie niets in verslaglegging heeft vastgelegd, doet hieraan niet af. Daarbij geldt dat het niet ongebruikelijk is om alleen afwijkende bevindingen in de patiëntenkaart te noteren. Beklaagde heeft na het verwijderen van de stengel en in verband met de daarbij ontstane wond ontstekingsremmende en pijnstillende medicatie in de vorm van Metacam en antibiotica, Duplocilline, toegediend en ook in die zin correct gehandeld. Hiernaast is een controleafspraak gemaakt, mede voor een herhaalinjectie antibiotica. Klaagster is op de dag van die afspraak wel naar de praktijk gekomen, maar weer vertrokken, naar zij stelt omdat ze te lang moest wachten en omdat de coronaregels in de wachtruimte niet werden nageleefd. Beklaagde heeft hier tegenover gesteld dat zij bezig was met een ‘slecht nieuws’ gesprek, waardoor de afspraak met klaagster uitliep. Voorts heeft beklaagde betwist dat de coronaregels niet werden nageleefd en heeft zij toegelicht dat er in die periode maar een beperkt aantal mensen (maximaal 3 personen) in de wachtruimte werden toegelaten en er voldoende afstand kon worden gehouden. Los van de reden van klaagster om op die dag voortijdig de praktijk te verlaten, had zij er ook voor kunnen kiezen om een nieuwe afspraak te maken. Dit heeft zij niet gedaan. Dit stond haar vrij, echter hierdoor is beklaagde niet meer in de gelegenheid gesteld het konijn nog klinisch te beoordelen en de herhaalinjecties antibiotica toe te dienen.

5.5. De aanleiding voor het consult op 14 december 2020 bij de opvolgend dierenarts was, naast eetproblemen, een scheef hangend kopje. Volgens het verslag van de opvolgend dierenarts was sprake van facialis paralyse veroorzaakt door otitis externa (ontsteking van de huid van de gehoorgang) en otitis media (ontsteking van het middenoor). Mede gelet hierop gaat het college er niet vanuit dat die paralyse is veroorzaakt door de beklaagde uitgevoerde behandelingen op 1 en/of op 12 oktober 2020. Verder is de diagnose otitis externa en otitis media door de opvolgend dierenarts twee maanden ná het laatste consult bij beklaagde gesteld en kan niet uitgesloten worden dat de oorklachten zich in de tussenliggende periode hebben ontwikkeld. Ervan uitgaande dat beklaagde de oren van het konijn op 12 oktober 2020 heeft geïnspecteerd en toen geen afwijkingen in de vorm van bijvoorbeeld opgehoopt oorsmeer heeft waargenomen, is voor het college niet komen vast te staan dat beklaagde kan worden verweten dat zij in haar onderzoek en diagnostiek tekort is geschoten. Het ontbreekt ook meer algemeen aan bewijs om een oorzakelijk verband aan te kunnen nemen tussen het handelen van beklaagde op 1 en 12 oktober 2020 en het overlijden van het konijn op 1 juni 2021, meer dan zeven maanden na het laatste consult bij beklaagde en meer dan vijf maanden na het consult bij de opvolgend dierenarts. 

5.6. Voor overige nog aan beklaagde gemaakte verwijten geldt dat ze naar het oordeel van het college niet zijn komen vast te staan of dat ze van onvoldoende gewicht zijn om daar tuchtrechtelijke consequenties aan te moeten verbinden. Alles bijeengenomen is niet gebleken dat beklaagde veterinair onjuist of nalatig handelen kan worden verweten dat een tuchtmaatregel zou rechtvaardigen. De klacht wordt ongegrond verklaard.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. J. Hilvering en drs. J.A.M van Gils, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2022.