ECLI:NL:TDIVTC:2022:10 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2020/128

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2022:10
Datum uitspraak: 05-04-2022
Datum publicatie: 21-06-2022
Zaaknummer(s): 2020/128
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Gegrond met berisping
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten met betrekking tot enkele knieoperaties bij een kat en de verleende nazorg nalatig te hebben gehandeld. Gegrond. Berisping.

X,       klaagster,

tegen

Y,       beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 27 januari 2022. Daarbij is van partijen alleen beklaagde verschenen. Hierna is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, naar de kern genomen, dat hij met betrekking tot enkele knieoperaties bij de kat van klaagster en de verleende nazorg nalatig heeft gehandeld. Op de meer specifieke verwijten die beklaagde worden gemaakt zal hierna worden ingegaan.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1 Het gaat in deze zaak om de kat van klaagster, een Europese korthaar, die ten tijde van de gebeurtenis die tot de onderhavige klacht hebben geleid bijna vijf jaar oud was.

3.2 Op 27 maart 2020 is klaagster met de kat bij een collega dierenarts van de praktijk van beklaagde op consult geweest vanwege pijn en kreupelheid aan de rechterachterpoot. Na klinisch onderzoek is deze dierenarts uitgegaan van patella luxatie aan beide zijden. Deze dierenarts heeft het verdere behandeltraject overgedragen aan beklaagde.

3.3 Bij een consult op 1 april 2020 heeft beklaagde de kat orthopedisch onderzocht en heeft ook hij patella luxatie aan beide knieën geconstateerd. Beklaagde heeft vervolgens geadviseerd tot een operatie aan de beide kniegewrichten en Metacam voorgeschreven.

3.4 Op 2 april 2020 is de operatie door beklaagde uitgevoerd. Beklaagde heeft daarbij het geultje (trochlea) in de beide bovenpoten uitgediept en het gewrichtskapsel van beide knieën ingenomen. Het kapsel is aan beide kanten lateraal gehecht. Na de operatie is geïnstrueerd om de kat eerst veertien dagen benchrust te laten houden. Daarna mocht de kat onder toezicht enkele uren per dag in huis lopen. De kat mocht in die periode nog niet traplopen of grote sprongen maken en ook nog niet naar buiten. Afgesproken werd dat na tien dagen een wondcontrole plaats zou vinden en na een maand een controle van de knieën.

3.5 Op 3, 4, 6 en 7 april 2020 is er telefonisch contact geweest tussen klaagster en de praktijk. Op 7 april 2020 is er, op grond van een door klaagster naar de praktijk gestuurde foto van de operatiewond, die enige roodheid vertoonde, honingzalf voorgeschreven. Daarbij is aangegeven dat op grond van de foto niet kon worden beoordeeld of de wond ook open was gegaan en dat klaagster contact moest opnemen als dat wel het geval was of als er pus uit de wond kwam.

3.6 Op 14 april 2020 is klaagster bij beklaagde op consult geweest voor een controle. Beklaagde heeft toen geconstateerd dat de operatiewond er goed uitzag.

3.7 Op 15 april 2020 heeft klaagster telefonisch contact opgenomen met de praktijk omdat de kat de vorige dag uit de armen van haar echtgenoot was gesprongen en een aantal traptreden was opgelopen. Later bleek dat de kat weer pijn had. De volgende dag, op 16 april 2020, is beklaagde hierover geconsulteerd en heeft hij manueel vastgesteld dat de patella aan de rechterknie naast de trochlea lag. Met betrekking tot de linkerknie zijn geen afwijkingen geconstateerd. Beklaagde heeft de kat vervolgens opnieuw geopereerd aan het rechterkniegewricht en hij heeft tijdens die operatie geconstateerd dat de hechtingen van het kapsel van de rechterknie los waren geraakt. Beklaagde heeft het kapsel opnieuw gehecht en de knieschijf met een teugel gefixeerd aan de laterale fabella.

3.8 Op 18 en 20 april 2020 is er telefonisch contact geweest over het herstel van de kat. Klaagster heeft daarbij aangegeven dat de rechterpoot aanvankelijk nog stijf was geweest, maar dat dit al was verbeterd.

3.9 Op 29 april 2020 heeft beklaagde een wondcontrole uitgevoerd. Daarbij zijn geen bijzonderheden geconstateerd. Er is vervolgens een bewegingsplan besproken; eerst een week benchrust en daarna mocht de kat in huis lopen en na twee weken ook naar buiten.

3.10 Klaagster heeft op 8 mei 2020 telefonisch contact met de praktijk opgenomen omdat de kat was uitgegleden op het laminaat in de woning. De assistent heeft, na overleg met beklaagde, aan klaagster geadviseerd om de kat alleen op een ruwe ondergrond te laten lopen.

3.11 Bij een controle op 14 mei 2020 heeft beklaagde geconstateerd dat de knieschijven goed in de geultjes van de bovenpoten lagen en niet meer luxeerbaar waren. Beklaagde heeft toen aangegeven dat de kat nog twee weken binnen moest blijven en daarna naar buiten mocht.

3.12 Op 25 juni 2020 heeft klaagster twee video-opnames van de kat naar beklaagde gestuurd. Klaagster heeft daarbij toegelicht dat de kat wel beter, maar nog niet normaal liep. Verder leek de kat volgens klaagster door de linkerpoot te zakken.

3.13 Op 6 juli 2020 heeft een consult bij beklaagde plaatsgevonden waarbij is geconstateerd dat de knieschijf van de rechterachterpoot naar mediaal geluxeerd was, maar dat de kat geen pijn had. Beklaagde heeft aangegeven een collega dierenarts van een andere praktijk te willen raadplegen en klaagster diezelfde avond terug te bellen.

3.14 Klaagster heeft op eigen initiatief op 16 juli 2020 zelf de betreffende collega dierenarts geconsulteerd. Deze dierenarts heeft na een röntgenonderzoek geconcludeerd dat de knieschijf van de rechterachterpoot geluxeerd was en dat sprake was van een condylfractuur van de linkerachterpoot. Deze dierenarts heeft eerst een operatie aan de linkerpoot voorgesteld en deze op 20 juli 2020 uitgevoerd op de praktijk van beklaagde. Daarbij is de condylfractuur linksachter gestabiliseerd met 2 trekschroeven en een pin en is het geultje in de linkerbovenpoot uitgediept om luxatie te voorkomen. Er is 6 weken benchrust geadviseerd en een controle na 14 dagen afgesproken. Gedurende die 14 dagen is er voor een week antibiotica en voor 14 dagen pijnstillende medicatie voorgeschreven. Verder is afgesproken dat na 6 weken een operatie aan de rechterknie zou plaatsvinden.

3.15 Op 18 september 2020 heeft de betreffende collega dierenarts de kat geopereerd aan de rechterknie. Daarbij is het geultje in de bovenpoot verder uitgediept en de knieschijf in de lengte gehalveerd. Ook is de aanhechting van de patellapees op het scheenbeen verplaatst (transpositie van de crista tibiae) en met twee pinnen gefixeerd.

3.16 Op 16 oktober 2020 zijn na plotseling ontstane pijnklachten aan de rechterknie van de kat opnieuw beklaagde en de eerder genoemde dierenarts van de andere praktijk geconsulteerd. Op basis van gemaakte röntgenfoto’s is op maandag 19 oktober 2020 door deze collega dierenarts vastgesteld dat de patellapees was afgescheurd en dat die het beste kon worden vastgehecht aan de tibia. Daartoe is het echter niet meer gekomen.

3.17 Klaagster heeft zich voor een second opinion tot de universiteitskliniek in Utrecht gewend. Op 30 oktober 2020 is aldaar na onderzoek geconcludeerd dat sprake was van ernstige complicaties aan de knieën en dat die complicaties een normaal functioneren van het (quadriceps femoris -patella-crista tibiae) bewegingsmechanisme onmogelijk maakten en zou leiden tot een forse handicap in de beweging van de rechterachterpoot. De prognose van een revisieoperatie was gereserveerd. Het college heeft op basis van de stukken niet kunnen vaststellen hoe het verdere verloop van behandeling bij de universiteitskliniek is geweest en klaagster is niet ter zitting verschenen, zodat het college haar daarover niet meer heeft kunnen bevragen.

3.18 Klaagster heeft op enig moment contact opgenomen met beklaagde en daarbij haar onvrede geuit over de uitgevoerde ingrepen en de wijze waarop het behandeltraject was verlopen. De reactie van beklaagde daarop heeft de bij klaagster bestaande onvrede niet kunnen wegnemen. Zij is hierna de onderhavige tuchtprocedure gestart.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1 In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2 In zijn algemeenheid geldt dat aan iedere operatie risico’s zijn verbonden en dat er altijd  complicaties kunnen optreden zonder dat daar per definitie foutief handelen van de dierenarts aan ten grondslag hoeft te liggen. Hoewel er na de operatie op 2 april 2020 complicaties zijn ontstaan, is voor het college niet gebleken dat beklaagde de operaties veterinair technisch onjuist heeft uitgevoerd.

5.3 Beklaagde wordt verweten dat de operatie aan de beide knieën op 2 april 2020 zonder directe noodzaak is uitgevoerd, omdat de gradatie van de luxatie niet ernstig genoeg was. Met betrekking tot de rechterknie deelt het college die visie van klaagster niet. Daarbij neemt het college in aanmerking dat klaagster zelf heeft aangegeven dat de kat meerdere keren met haar rechterachterpoot sleepte, dat dit leidde tot kreupelheid en pijnlijk voor de kat was en dat er tijdens het consult op 1 april 2020 nog steeds sprake was van een pijnlijke rechterknie. Gelet hierop in combinatie met de gediagnosticeerde patellaluxatie, kan het college zich verenigen met de door beklaagde geadviseerde operatie aan de rechterknie. Met betrekking tot de linkerknie geldt echter dat de kat aan die knie op dat moment geen pijn- of kreupelheidsklachten had en dat ook klaagster die niet had geconstateerd. Gelet hierop volgt het college klaagster in die zin dat die operatie aan de linkerknie voorbarig is uitgevoerd. Dit klachtonderdeel is in zoverre gegrond. Hiernaast had het naar het oordeel van het college de voorkeur gehad om niet de beide achterpoten tegelijkertijd in één en dezelfde sessie te opereren, maar iedere poot afzonderlijk met een tussenliggende herstelperiode. Dit zou minder belastend voor de kat zijn geweest, met name ook omdat er sprake was van overgewicht, en in die tussenliggende periode had dan nog kunnen worden besloten of het noodzakelijk was om ook de linkerknie te opereren.

5.4 Klaagster verwijt beklaagde verder dat hij voorafgaand aan de verrichte operaties geen röntgenfoto’s heeft gemaakt. Beklaagde is, nadat de kat naar hem was verwezen door zijn collega dierenarts, die uitging van patellaluxatie aan beide knieën, bij zijn orthopedisch onderzoek op 1 april 2020 tot dezelfde diagnose gekomen. Naar het oordeel van het college is voor het stellen van die diagnose het maken van röntgenfoto’s niet per definitie noodzakelijk en kan die diagnose ook met een manueel orthopedisch bewegingsonderzoek worden gesteld.

5.5 Indien er echter na een operatie als hier aan de orde complicaties optreden, ligt het naar het oordeel van het college wél in de rede om röntgenfoto’s te maken, om aldus de oorzaak, aard en ernst van de complicatie door middel van beeldvormend onderzoek vast te stellen en op basis daarvan de meest gerichte behandeling te kunnen instellen. Beklaagde heeft op 16 april 2020, nadat de kat een dag eerder uit de armen van de echtgenoot van klaagster was gesprongen, alleen klinisch en manueel onderzoek aan de beide geopereerde knieën verricht en vervolgens besloten tot een (herstel)operatie met betrekking tot de rechterknie. Beklaagde kan naar het oordeel van het college worden verweten dat hij tijdens het consult op 16 april 2020 geen röntgenfoto’s heeft gemaakt om vast te stellen of sprake was van inwendig letsel dat bij het uitwendig orthopedisch onderzoek niet kon worden waargenomen. De uitleg van beklaagde, dat hij op grond van het relaas van klaagster en het feit dat de kat geen andere pijnklachten had, geen reden zag voor een röntgenonderzoek, acht het college niet toereikend. Op 6 juli 2020 is beklaagde weer geconsulteerd, omdat de kat door de linkerpoot zakte. Beklaagde heeft ook op die dag de kat alleen orthopedisch onderzocht en een stationaire patella luxatie aan de rechterknie geconstateerd en aan de linkerknie geen bijzonderheden kunnen vaststellen. Beklaagde heeft ter zitting overigens aangegeven dat achteraf bezien tijdens dit consult op 6 juli 2020 röntgenfoto’s hadden behoren te worden gemaakt. Hoewel ongewis is wanneer de op 16 juli 2020 door de collega dierenarts geconstateerde fractuur aan de linker achterpoot is ontstaan, kan niet worden uitgesloten dat dit bij een eerder door beklaagde uitgevoerd röntgenonderzoek reeds aan het licht was gekomen. Aldus kan beklaagde worden verweten dat hij niet tijdig tot een röntgenonderzoek heeft besloten.

5.6 Beklaagde wordt voorts verweten onduidelijk te zijn geweest over het revalidatieplan. Het college heeft begrepen dat klaagster daarmee vooral doelt op de geadviseerde benchrust. Hoewel de instructies dienaangaande door de ontstane complicaties tussentijds veranderden, is voor het college niet gebleken dat beklaagde hierin onvoldoende duidelijk is geweest. Uit de patiëntenkaart volgt dat beklaagde bij ieder consult een te volgen (gewijzigd) revalidatieplan aan klaagster heeft meegedeeld. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.7 Samenvattend kan beklaagde worden verweten dat hij dat hij voorbarig een operatie aan de linkerknie heeft uitgevoerd en dat hij niet eerder röntgenonderzoek heeft verricht nadat er complicaties ontstonden. Na te melden maatregel wordt door het college passend en geboden geacht.

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht gegrond, als onder 5.7 samengevat;

geeft beklaagde daarvoor een berisping, als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel b, van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden

drs. M. Lockhorst, drs.B.J.A. Langhorst-Mak, drs. J. Hilvering en drs. J.A.M. van Gils, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris, en uitgesproken op 5 april 2022.