ECLI:NL:TDIVBC:2022:6 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2022-05
ECLI: | ECLI:NL:TDIVBC:2022:6 |
---|---|
Datum uitspraak: | 15-07-2022 |
Datum publicatie: | 19-07-2022 |
Zaaknummer(s): | VB 2022-05 |
Onderwerp: | Konijnen, subonderwerp: - |
Beslissingen: | Verwerpt het beroep |
Inhoudsindicatie: | Naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege heeft het Veterinair Tuchtcollege terecht geoordeeld dat de dierenarts, door de doorgegroeide stifttand van het konijn te knippen in plaats van met een boortje af te slijpen, niet veterinair verwijtbaar onzorgvuldig heeft gehandeld. Het Veterinair Tuchtcollege heeft verder terecht geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om in twijfel te trekken dat de dierenarts, zoals zij heeft gesteld, tijdens consult routinematig de oren van het konijn heeft geïnspecteerd. Het Veterinair Beroepscollege volgt appellante evenmin in haar betoog dat de verlamming het gevolg is van de behandelingen door de dierenarts op 1 en 12 oktober 2020. Het beroep dient te worden verworpen. |
Zaaknummer: Datum uitspraak:
VB 2022/05
15 juli 2022
Uitspraak op het beroep van:
X, wonend te A,
tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege van 5 april 2022 in zaak nr. 2021/51
in het geding tussen:
appellante
en
Y, dierenarts te A.(hierna: de dierenarts)
Procesverloop
Bij uitspraak van 5 april 2022 (ECLI:NL:TDIVTC:2022:13) heeft het Veterinair Tuchtcollege
de klacht van appellante tegen de dierenarts ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 6 mei 2022 beroep ingesteld.
De dierenarts heeft bij brief van 30 mei 2022 een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben zich voorafgaand aan de zitting van 1 juli 2022 afgemeld, zodat
er geen behandeling op zitting heeft plaatsgevonden.
Overwegingen
Voorgeschiedenis
1. Appellante was eigenaar van een konijn (een rammelaar hangoordwerg) met
de naam Bino, geboren op 1 maart 2015. Het konijn is op 10 juni 2021 overleden.
2. Op 1 oktober 2020 heeft de dierenarts bij het konijn van appellante een
voortand geknipt die te lang was.
3. Op 12 oktober 2020 heeft appellante naar de dierenartsenpraktijk gebeld
omdat het konijn niet at en geluiden maakte die duidden op pijn. In eerste instantie
bleek er geen mogelijkheid om meteen een afspraak in te plannen, maar appellante kon
het konijn wel bij de dierenartsenpraktijk afleveren voor opname en onderzoek. Omdat
bleek dat appellante met haar konijn ook niet meteen bij een andere praktijk terecht
kon, heeft zij het konijn voor opname en onderzoek naar de praktijk van de dierenarts
gebracht.
4. De dierenarts heeft op diezelfde dag, 12 oktober, een klinisch onderzoek
uitgevoerd. Het konijn stonk uit zijn bek, zodat de dierenarts een bekinspectie heeft
uitgevoerd. Tijdens deze inspectie, die onder narcose is uitgevoerd, heeft de dierenarts
geconstateerd dat er diverse puntjes aan de kiezen zaten. Verder heeft zij geconstateerd
dat er een scherpe stengel hooi in het wangslijmvlies van het konijn gestoken zat.
Die stengel heeft zij verwijderd, waarna enig stinkend ontstekingsvocht vrijkwam.
De wond bloedde nog wat na. De dierenarts heeft, gezien de temperatuur van het konijn
van 40˚C, waarschijnlijk geacht dat er een ontsteking was. Zij heeft het konijn een
injectie Duplocilline (antibioticum) en pijnstilling toegediend. Uit de patiëntenkaart
blijkt dat de dierenarts appellante heeft geadviseerd om het konijn zo nodig te dwangvoeren.
Vervolgens is een controleafspraak gemaakt, zodat een herhaalinjectie Duplocilline
kon worden toegediend.
5. Appellante is op de dag van de controleafspraak verschenen, maar voorafgaand
aan de afspraak ook weer vertrokken. Volgens appellante moest zij te lang wachten
en werden in de praktijk van de dierenarts de coronaregels niet nageleefd. Het konijn
heeft de herhaalinjectie Duplocilline dus niet toegediend gekregen.
6. Omdat het konijn in de maanden erna nog steeds niet goed at en de bek van
het konijn scheef hing aan de kant waar de stengel in het wangslijmvlies had gezeten,
is appellante naar een andere dierenarts gegaan. Die opvolgende dierenarts heeft op
14 december 2020 na onderzoek een ontsteking van de huid van de gehoorgang (otitis
externa) en een ontsteking van het middenoor (otitis media) vastgesteld. De ontsteking
aan het linker middenoor, waar pus uit kwam, heeft tevens gezorgd voor een verlamming
aan de linkerzijde van het kopje (facialis paralyse). De pijn en het slechte eten
van het konijn waren volgens de dierenarts het gevolg van de bovengenoemde oorklachten.
Daarnaast heeft de dierenarts geconstateerd dat het konijn geen voortanden meer had,
maar alleen nog stifttandjes. Op grond van een röntgenfoto van het gebit heeft de
dierenarts vastgesteld dat rechtsboven in de diepte één afgebroken voortand aanwezig
was, die niet meer groeide en die geen probleem leek te geven.
De klacht
7. Appellante klaagt dat de dierenarts onvoldoende onderzoek heeft gedaan
naar de klachten van haar konijn, een verkeerde diagnose heeft gesteld en een operatie
verkeerd heeft uitgevoerd. Verder meent appellante dat de dierenarts ten onrechte
heeft geweigerd haar konijn te behandelen, hoewel dat in kritieke toestand verkeerde.
Tot slot is haar klacht dat de praktijk van de dierenarts zich niet aan de coronamaatregelen
heeft gehouden en de hygiëne in de behandelkamer te wensen over liet.
Beslissing van het Veterinair Tuchtcollege
8. Het Veterinair Tuchtcollege heeft geoordeeld dat voor zover het knippen
van de doorgegroeide voortand van het konijn met enige pijn en ongemak gepaard is
gegaan, niet is komen vast te staan dat verwijtbaar onzorgvuldig handelen van de dierenarts
hieraan ten grondslag heeft gelegen. Daarbij heeft het Tuchtcollege geoordeeld dat
appellante niet heeft aangetoond of aannemelijk heeft gemaakt dat de betreffende tand
door ondeskundig handelen van de dierenarts scheef is gaan groeien.
Voorts heeft het Veterinair Tuchtcollege geoordeeld dat niet is komen vast te staan
dat op 12 oktober 2020 een acuut levensbedreigende noodsituatie bestond die tot eerder
onderzoek noopte en ook niet dat het konijn door dit uitgestelde onderzoek nadeel
heeft ondervonden. Naar het oordeel van het Veterinair Tuchtcollege kon de scherpe
stengel hooi die in het wangslijmvlies vastzat, de klachten van pijn en slecht eten
goed verklaren.
Daarnaast heeft het Veterinair Tuchtcollege geen aanleiding gezien om te twijfelen
aan de stelling van de dierenarts dat zij tijdens het consult van 12 oktober 2020
ook (routinematig) de oren van het konijn heeft geïnspecteerd, dat er op dat moment
niets afwijkends is vastgesteld en dat er geen aanwijzingen waren voor de nadien door
de opvolgend dierenarts geconstateerde oorproblemen en de verlamming van de linkerzijde
van het kopje van het konijn. Door de controleafspraak niet na te komen heeft appellante
het de dierenarts onmogelijk gemaakt het konijn nog klinisch te beoordelen. Het Veterinair
Tuchtcollege gaat voorts niet ervan uit dat de nadien opgetreden verlamming is veroorzaakt
door de behandelingen die de dierenarts op 1 en 12 oktober 2020 heeft uitgevoerd.
In ieder geval kan naar het oordeel van het Tuchtcollege niet worden uitgesloten dat
de oorklachten zich na de behandelingen door de dierenarts hebben ontwikkeld, zodat
haar niet kan worden verweten dat zij in oktober 2021 in haar onderzoek en diagnostiek
tekort is geschoten. Tot slot ontbreekt het bewijs om een oorzakelijk verband te kunnen
aannemen tussen het handelen van de dierenarts en het overlijden van het konijn, aldus
het Veterinair Tuchtcollege.
Ten aanzien van het betoog van appellante dat de dierenartsenpraktijk zich niet hield
aan de coronamaatregelen, heeft het Veterinair Tuchtcollege overwogen dat de dierenarts
heeft gesteld dat in die periode maximaal drie personen in de wachtruimte werden toegelaten
en voldoende afstand kon worden gehouden. Het Veterinair Tuchtcollege heeft geoordeeld
dat, los van de reden van appellante om op die dag voortijdig de praktijk te verlaten,
zij ook ervoor had kunnen kiezen een nieuwe afspraak te maken.
Verder heeft het Veterinair Tuchtcollege geoordeeld dat de overige aan
de dierenarts gemaakte verwijten niet zijn komen vast te staan of van onvoldoende
gewicht zijn om daaraan tuchtrechtelijke consequenties te verbinden.
Beroepsgronden
9. Appellante is het oneens met de beslissing van het Veterinair Tuchtcollege.
Appellante voert aan dat het Veterinair Tuchtcollege niet heeft onderkend dat het
knippen van de voortanden van een konijn wordt afgeraden. De voortanden van een konijn
moeten met een boortje worden geslepen. De behandeling had dus helemaal niet op deze
manier mogen worden uitgevoerd. De problemen die daarop volgden zijn een logisch gevolg
van deze ondeskundige behandeling.
Verder voert zij aan dat het Veterinair Tuchtcollege ten onrechte ervan uitgaat dat
de dierenarts de oren van het konijn tijdens het consult van 12 oktober 2021 heeft
nagekeken. In de patiëntenkaart staat niet vermeld dat zij de oren heeft gecontroleerd.
Dat bewijst dat de dierenarts geen onderzoek naar de oren heeft verricht. Anders had
zij dit wel op de patiëntenkaart vermeld, zeker gezien de hoeveelheid irrelevante,
niet‑medische informatie die de dierenarts heeft vermeld, aldus appellante. Als de
dierenarts de oren wel had onderzocht, had zij de oorontsteking moeten constateren.
Volgens de opvolgende dierenarts moeten de oorproblemen al langer hebben bestaan.
Bij een goede behandeling van de tanden en een vroegtijdige diagnose van de oorproblemen
was het konijn veel lijden bespaard gebleven, aldus appellante.
Verweer van de dierenarts
10. De dierenarts heeft in beroep gewezen op haar verweer bij het Veterinair
Tuchtcollege. Zij heeft voorts nog toegelicht dat het knippen van de tand betrekking
had op één stifttandje dat uitstak. De dierenarts heeft zich op het standpunt gesteld
dat het knippen van voortanden van konijnen en knaagdieren door haar niet als voorkeursbehandeling
wordt uitgevoerd, dat in dit geval deze methode de voorkeur had boven het slijpen
van de tand. Gezien de stress van het konijn was het slijpen van de tand zonder narcose
volgens de dierenarts geen optie. Omdat het slechts een dun stifttandje betrof, heeft
zij gekozen voor de minst belastende methode om het afwijkende tandje in te korten
en zo de risico’s van een narcose te vermijden.
Beoordeling van de beroepsgronden
11.1. Naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege heeft het Veterinair Tuchtcollege terecht geoordeeld dat de dierenarts, door de doorgegroeide stifttand van het konijn te knippen in plaats van met een boortje af te slijpen, niet veterinair verwijtbaar onzorgvuldig heeft gehandeld. Beide behandelingen vallen binnen de veterinair gangbare praktijk om een tand van een konijn in te korten, waarbij het slijpen een voorkeur heeft. De dierenarts heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het knippen van de tand in dit geval de voorkeur genoot boven het slijpen van de tand. Dat het konijn pijn heeft gehad is verklaarbaar omdat na het knippen van een tand, en overigens ook na het slijpen ervan met een boortje, het wortelkanaal open blijft. Dit open wortelkanaal veroorzaakt de pijn bij het konijn en is een onlosmakelijk gevolg van de behandeling. Verder acht het Veterinair Beroepscollege het zeer onwaarschijnlijk dat de scheefstand of scheefgroei van de tand het gevolg is van het knippen ervan. Aan een dergelijke scheefgroei liggen doorgaans andere, meer structurele oorzaken ten grondslag.
11.2. Het Veterinair Tuchtcollege heeft verder terecht geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om in twijfel te trekken dat de dierenarts, zoals zij heeft gesteld, tijdens het consult van 12 oktober 2020 routinematig de oren van het konijn heeft geïnspecteerd. Op grond van vaste jurisprudentie (zie de uitspraak van het Veterinair Beroepscollege met zaak nummer VB 06/13) is niet vereist dat in een patiëntenkaart wordt opgenomen dat een dier visueel is geïnspecteerd, hetgeen als normaal gebruikelijk moet worden beschouwd. Dat de inspectie van de oren van het konijn niet in de patiëntenkaart is opgenomen betekent dus niet dat dit onderzoek niet door de dierenarts is uitgevoerd. Nu niet is vast te stellen dat de stelling van appellante juist is, kan de klacht op dit punt niet slagen. Het tijdverloop van twee maanden tussen de laatste behandeling door de dierenarts op 12 oktober 2020 en het consult op 14 december 2020 bij de opvolgende dierenarts is ook dusdanig groot dat zeker niet kan worden uitgesloten dat de oorproblemen zich in die periode hebben ontwikkeld.
11.3. Het Veterinair Beroepscollege volgt appellante evenmin in haar betoog dat de verlamming het gevolg is van de behandelingen door de dierenarts op 1 en 12 oktober 2020. Voor een dergelijk verband, en ook voor het door appellante gesuggereerde verband tussen die behandelingen en het overlijden van het konijn op 10 juni 2021, bestaat geen bewijs.
Slotsom
12. Het beroep dient te worden verworpen.
Beslissing
Het Veterinair Beroepscollege:
verwerpt het beroep
Aldus gewezen door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, mr. J.C.W. Rang en mr. J.D. Streefkerk, jurist-leden, drs. M.A. van Zuijlen en drs. F. Kahlmann, dierenarts-leden, in tegenwoordigheid van mr. drs. M. Rijsdijk als secretaris.
w.g. E.A. Minderhoud w.g. M. Rijsdijk
voorzitter plaatsvervangend
secretaris
Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2022
Voor eensluidend afschrift,
mr. drs. M. Rijsdijk,
plaatsvervangend secretaris