ECLI:NL:TAHVD:2022:76 Hof van Discipline 's Gravenhage 210282
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2022:76 |
---|---|
Datum uitspraak: | 04-04-2022 |
Datum publicatie: | 05-04-2022 |
Zaaknummer(s): | 210282 |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | dekenappel in klachtzaak tegen eigen advocaat. Anders dan de raad oordeelt het hof in deze beslissing dat de betaling van twee keer € 50,- aan een cliënt (klager in eerste instantie) in PI meer inhoudt dan een 'aardigheid'. Verweerder heeft verklaard dat hij de betalingen had verricht nadat klager erom had gevraagd en verweerder dit deed om cliënt aan zich te binden. Gezien ook de persoonlijke omstandigheden van de cliënt ziet het hof deze betaling als het ronselen van een cliënt. Schending kernwaarden onafhankelijkheid, integriteit en gedragsregel 28. Berisping. |
BESLISSING
van 4 april 2022
in de zaak 210282
naar aanleiding van het hoger beroep van:
mr. I. Aardoom-Fuchs
Deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Den Haag
deken Den Haag
tegen:
verweerder
1 PROCEDURE BIJ DE RAAD
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 16 augustus 2021 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Den Haag (zaaknummer: 20-938/DH/DH) in de zaak van [naam klager] (hierna: klager) tegen verweerder. In deze beslissing is de klacht van klager in beide onderdelen ongegrond verklaard.
1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2021:151 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
2 PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het hoger beroepschrift van de deken ex artikel 56 lid 1 sub b Advocatenwet tegen de beslissing is op 15 september 2021 ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier van het hof de stukken van de procedure bij de raad.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 7 februari
2022. Aanwezig waren mr. Aardoom-Fuchs (deken) en mr. C.P. Wesselink-van Dijk (stafjurist
ordebureau).
[verweerder] heeft de zitting via audiovisuele verbinding bijgewoond. Partijen hebben
hun standpunt mondeling toegelicht zonder spreekaantekeningen.
3 FEITEN
3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.2 Klager is verdachte geweest in een strafzaak en zat uit dien hoofde gedetineerd. In deze strafzaak is hij bijgestaan door verweerder.
3.3 Op 26 februari 2020 heeft de inhoudelijke zitting van deze strafzaak plaatsgevonden.
3.4 Op 26 februari 2020 is een bedrag van € 50,- op klagers rekening bijgeschreven met als omschrijving “25/2 bank [verweerder]/[klager]”.
3.5 Klager en verweerder zijn het erover eens dat daarnaast nog eenmaal een bedrag van € 50,- door verweerder aan klager is overgemaakt, hoewel dit niet op het door klager verstrekte overzicht staat vermeld. Klager heeft dus in totaal € 100,- ontvangen.
3.6 Bij vonnis van 11 maart 2020 is klager veroordeeld tot de (onvoorwaardelijke) maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: de ISD-maatregel) voor de duur van tweeëntwintig maanden.
3.7 Naar aanleiding van de klacht van klager is door waarnemend deken mr. R. Heemskerk en een stafjurist van het ordebureau een gesprek gevoerd met verweerder op 21 september 2021. In dit gesprek heeft verweerder bevestigd geld aan klager te hebben overgemaakt, na een verzoek van klager daartoe.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in dit hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft klager tijdens de eerste ontmoeting en daarna geld aangeboden en vervolgens tweemaal een bedrag van € 50,- betaald teneinde de behandeling van twee zaken van klager in hoger beroep aan verweerder over te dragen of om lopende procedures in hoger beroep niet in te trekken.
b) (…)
5 BEOORDELING
omvang hoger beroep
5.1 Het hoger beroep van de deken is beperkt tot de beoordeling van bovenstaande (klachtonderdeel a van de klacht).
overwegingen raad
5.2 Klachtonderdeel a) is door de raad ongegrond verklaard, omdat hij niet kan vaststellen dat de bedragen zijn overgemaakt, zoals klager stelt om hem als cliënt te ronselen dan wel te voorkomen dat het hoger beroep door klager zou worden ingetrokken of zoals verweerder stelt, uit coulance, een aardigheid vanwege de destijds goede band. Anders dan de deken ziet de raad in de door verweerder aan klager overgemaakte bedragen op zich geen (schijn van) schending van de kernwaarden onafhankelijkheid en/of integriteit. De raad is van oordeel dat het overmaken van kleine bedragen aan een cliënt niet automatisch een schending van de hiervoor genoemde kernwaarden oplevert.
beroepsgronden
5.3 Uit het gespreksverslag van de waarnemend deken en de stafjurist met verweerder volgt dat verweerder twee keer € 50,- aan klager heeft betaald om zijn zaken in behandeling te mogen nemen. Deze bedragen zijn voor een gedetineerde cliënt geen kleine bedragen en dergelijke betalingen zijn in strijd met de kernwaarden integriteit en onafhankelijkheid. Het wekt de schijn dat een advocaat de vrije keuze van zijn cliënt wil beïnvloeden en zich bovendien niet vrij voelt om van advocaat te veranderen.
verweer in beroep
5.4 Verweerder heeft op de zitting bij het hof aangegeven dat het gebruikelijk is
onder strafrechtadvocaten om bij een bezoek een “aardigheid” voor een gedetineerde
cliënt mee te nemen, vergelijkbaar met een pakje sigaretten. Zo is het hem reeds als
stagiaire aangeleerd, om ervoor te zorgen dat de cliënt aan je gebonden blijft. De
betalingen moeten in dat licht worden beschouwd en niet als directe vergoeding voor
het overnemen van de zaken.
maatstaf
5.5 Het hof stelt voorop dat bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten dient te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke normen, daarbij wel van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld. Daarbij geldt dat een advocaat een bijzondere positie in de rechtsbedeling vervult. Een advocaat dient zich te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad, en dient zich te allen tijde te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dergelijk handelen is immers in strijd met de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen (vgl. HvD 30 augustus 2019, ECLI:NL:TAHVD:2019:125).Dat betekent dat een advocaat zich dient te houden aan de kernwaarden voor de advocatuur, die sinds 1 januari 2015 zijn vastgelegd in artikel 10a Advocatenwet.
toetsing aan de maatstaf
5.6 Het hof beschouwt de door verweerder aan klager overgemaakte bedragen als meer dan een “aardigheid”. Uit het vonnis waarbij klager de ISD-maatregel is opgelegd blijkt dat klager veroordeeld werd voor de diefstal van een tuinkrukje, geen huisvesting had, verslaafd was aan verschillende middelen en zich veelvuldig schuldig had gemaakt aan vermogensdelicten. Voor iemand in die positie en daarbij gedetineerd, is € 100,- een substantieel bedrag.
5.7 Hoewel verweerder bij de deken en ook op de mondelinge behandeling bij het hof
te kennen heeft gegeven de bedragen niet als directe vergoeding voor het kunnen behandelen
van de lopende zaken van klager te hebben overgemaakt, heeft hij ook bevestigd dat
de betalingen zijn verricht nadat klager daarom had gevraagd en om klager als cliënt
aan zich te binden.
5.8 Het vermeend ronselen van cliënten door met name strafrechtadvocaten is al jaren
een bron van zorg. Dat heeft ertoe geleid dat ook in de meest recente aanpassing van
de gedragsregels een duidelijke grens is gesteld. Regel 28 van de Gedragsregels 2018
stelt dat van een advocaat wordt verwacht dat hij zich onthoudt van initiatieven om
in een lopende zaak een cliënt van een andere advocaat tot de zijne te maken. Die
regel geeft nadere invulling aan de kernwaarden onafhankelijkheid en integriteit;
een advocaat mag de keuze van een potentiële cliënt niet beïnvloeden. Verweerder heeft
door het overmaken van de bedragen deze kernwaarden geschonden. Verweerder heeft daarmee
in strijd gehandeld met de hierboven in 5.5. omschreven maatstaf en niet gehandeld
zoals een behoorlijk advocaat betaamt.
conclusie
5.9 Het hoger beroep van de deken slaagt. Het hof zal de bestreden beslissing van de raad vernietigen en klachtonderdeel a) alsnog gegrond verklaren.
maatregel
5.10 Met het overmaken van gelden rondom de overname van lopende strafzaken heeft verweerder in strijd gehandeld met twee kernwaarden van de advocatuur en een gedragsregel overtreden. Dit is laakbaar. Dat verweerder een nagenoeg blanco tuchtrechtelijk verleden heeft, hij heeft eenmaal eerder een berisping (voor een ander verwijt) ontvangen, doet aan de ernst van het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen niet af. Dit leidt ertoe dat het hof als maatregel aan verweerder een berisping oplegt.
proceskosten
5.11 Omdat het hof de klacht alsnog gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken na deze beslissing. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing het rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
5.12 Omdat het hof alsnog een maatregel oplegt, zal het hof verweerder op grond van
artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij de
raad conform de Richtlijn Kostenveroordeling raden van discipline 2021:
a) € 50,- reiskosten;
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;
c) € 500,- kosten van de Staat.
5.13 Verweerder moet het bedrag van € 50,- (onder a) aan reiskosten binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing een rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
5.14 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de onder 5:12 b en c genoemde kosten) binnen vier weken na deze beslissing overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
5.15 Omdat het hof een maatregel oplegt, zal het hof verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure
bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:
a) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;
b) € 1.000,- kosten van de Staat.
5.16 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- (het totaal van de onder 5:15 a en b genoemde kosten) binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.
6 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
6.1 vernietigt de beslissing van 16 augustus 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gewezen onder nummer 20-938/DH/DH voor zover onderworpen aan het oordeel van het hof;
en doet opnieuw recht:
6.2 verklaart klachtonderdeel a) gegrond;
6.3 legt aan verweerder de maatregel op van een berisping;
6.4 veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
6.5 veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten in de procedure bij de raad van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald;
6.6 veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij de raad van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;
6.7 veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.
Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. B. Stapert en F.C.
van der Jagt-Vink, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in
het openbaar uitgesproken op 4 april 2022.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 4 april 2022.