ECLI:NL:TAHVD:2022:38 Hof van Discipline 's Gravenhage 210218
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2022:38 |
---|---|
Datum uitspraak: | 11-02-2022 |
Datum publicatie: | 15-02-2022 |
Zaaknummer(s): | 210218 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen eigen advocaat. Ne bis in idem. Hoewel de klachten van verweerster niet in precies dezelfde bewoordingen als in de eerdere klachtprocedure zijn geformuleerd en de klachten van enkele andere voorbeelden zijn voorzien, betekent dit niet dat er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die klager bij de formulering van de eerdere klachten niet bekend waren en hem evenmin bekend konden zijn. Ingevolge artikel 6:27 lid 2 van de Verordening op de Advocatuur (Voda) geldt op het verbod voor advocaten om contante betalingen aan te nemen, dat hier een uitzondering op gemaakt kan worden op grond van feiten en omstandigheden. Daarvan kan blijkens de daarop gegeven toelichting sprake zijn als het gaat om betaling van de eigen bijdrage voor een verkregen toevoeging en betaling van griffierecht. Gelet hierop heeft verweerster de - beweerdelijk - door klager contant betaalde eigen bijdrage in ontvangst mogen nemen. Ten overvloede een stop-waarschuwing. Hof bekrachtigt de beslissing van de raad. |
BESLISSING
van 11 februari 2022
in de zaak 210218
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerster
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 7 juni 2021 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort ‘s-Hertogenbosch (zaaknummer: 20-630/DB/LI). In deze beslissing zijn klachtonderdelen a) en b) en een gedeelte van klachtonderdeel c) niet-ontvankelijk verklaard en is klachtonderdeel c) voor zover ontvankelijk, ongegrond verklaard.
1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2021:103 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het hoger beroepschrift van klager tegen deze beslissing is op 6 juli 2021 per e-mail en op 8 juli 2021 per post ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- meerdere berichten van klager van 19, 24 en 26 september 2021
- meerdere berichten van klager van 21 en 22 oktober 2021;
- meerdere berichten van klager van 12, 13, 16, 23, 29 en 30 november 2021;
- het verweerschrift van verweerster van 30 november 2021.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 10 december
2021. Tijdens die mondelinge behandeling zijn tegelijkertijd behandeld het beroep
ingesteld door klager in tuchtzaken tegen verweerder in de zaken met de nummer 210215,
210216, 210217 en 210219. In alle zaken wordt afzonderlijk uitspraak gedaan. Klager
is ter zitting verschenen. Verweerster heeft de zitting middels audiovisuele verbinding
bijgewoond. Klager heeft zijn standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen,
die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof. Verweerster heeft eveneens
het woord gevoerd.
3 FEITEN
Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.1 Verweerster heeft klager in verschillende zaken bijgestaan. Het gaat om - samengevat - de echtscheidingsprocedure (verweerster heeft de behandeling in 2015 van de toenmalige advocaat van klager overgenomen), de boedelscheiding, procedures met betrekking tot ICS, omgangsproblematiek, een bezwaarprocedure tegen de gemeente Heerlen (inzake schuldhulpverlening, verder: MSNP-procedure), een civielrechtelijke procedure tegen L/S en een procedure tegen de achterbuurman van klager (de heer L).
3.2 De Raad voor Rechtsbijstand heeft voor de kosten van de werkzaamheden van verweerster
de volgende toevoegingen verleend:
- op 20 november 2015 1HA5852 (overname toevoeging echtscheidingsprocedure);
- op 17 december 2015 1HJ3101 (procedure ICS) met een eigen bijdrage van
€ 196,00;
- op 18 februari 2016 1HL1004 (procedure inzake omgangsregeling) met een eigen bijdrage
van € 287,00
- op 26 februari 2016 1HL5700 (schadevergoeding ICS) met een eigen bijdrage van €
143,00;
- op 20 oktober 2016 1HR9687 (kort geding boedelscheiding) met een eigen bijdrage
van € 287,00: overgenomen door mr. J;
- op 10 januari 2017 1HU1337 (hoger beroep ICS) met een eigen bijdrage van
€ 143,00;
- op 12 januari 2017 1HU1341 (bodemprocedure tegen L/S) met een eigen bijdrage van
€ 143,00;
- op 9 februari 2017 1HV0556 (opheffing beslag L/S) met een eigen bijdrage van
€ 143,00;
- op 13 april 2017 1HW7943 (bezwaar schuldhulpverlening gemeente H) met een eigen
bijdrage van € 196,00;
- op 18 februari 2016 1HL1002 (BKR-geschillencommissie S) met een eigen bijdrage van
€ 143,00;
- op 9 juni 2016 1HO4023 (procedure tegen de heer L; nakoming vonnis) met een eigen
bijdrage van € 143,00;
- op 9 juni 2016 1HO4026 (advies partneralimentatie) met een eigen bijdrage van €
287,00.
3.3 Op 15 januari 2017 heeft klager bij de deken een klacht over verweerster ingediend.
De deken heeft de klacht bij brief 16 augustus 2017 (kenmerk dossier deken K17-044)
ter kennis van de raad gebracht.
De klacht luidde als volgt:
Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld als bedoeld in artikel 46
Advocatenwet doordat:
1. verweerster klager chanteerde door te stellen dat zij pas weer werkzaamheden voor
klager
kon verrichten als hij zijn klacht tegen haar introk;
2. de kwaliteit van haar dienstverlening te wensen overliet;
3. verweerster de haar toekomende vrijheid voor het te voeren beleid heeft overschreden;
4. verweerster tegenstrijdige belangen heeft behartigd;
5. verweerster meerdere toevoegingen heeft aangevraagd voor dezelfde zaken;
6. verweerster klager niet of onvoldoende heeft geïnformeerd dan wel zijn instemming
niet
heeft gevraagd of verkregen;
7. verweerster de dossiers niet voortvarend heeft opgepakt.
3.3 g
3.4 De raad heeft deze klacht bij beslissing van 4 december 2017 (zaaknummer 17-617/DB/LI)
in alle onderdelen ongegrond verklaard. Na door klager ingesteld hoger beroep heeft
het Hof van Discipline, bij beslissing van 14 mei 2018, de beslissing van de raad
bekrachtigd. Deze klachtprocedure wordt hierna aangeduid als ‘de eerste tuchtklacht’.
3.5 Verweerster heeft in of omstreeks december 2017/januari 2018 haar werkzaamheden voor klager beëindigd.
3.6 Klager heeft voorts de navolgende klachten tegen verweerster ingediend, ter zake waarvan beroepsprocedures, ingesteld door klager, bij het hof aanhangig zijn, die gelijktijdig tijdens de zitting van 10 december 2021 zijn behandeld. Het gaat om:
3.6.1 De op 18 juli 2019 bij de deken (K19-076) ingediende klacht. De klacht luidt
- samengevat - als volgt:
a) verweerster heeft de belangen van klager niet naar behoren behartigd;
b) verweerster heeft de aan haar toekomende vrijheid van handelen overschreden;
c) verweerster heeft ten aanzien van toevoegingen en bijzondere bijstand niet juist
gehandeld;
d) verweerster heeft zonder toestemming bijzonder bijstand aangevraagd voor eigen
bijdrage.
De raad heeft bij beslissing van 7 juni 2021 de klachtonderdelen a), b) en c) ongegrond
en
d) gegrond verklaard. De raad heeft geen maatregel opgelegd.
Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld, bij het hof bekend onder zaaknummer
210215.
3.6.2 De op 16 januari 2020 bij de deken (K20-021) ingediende klacht. De klacht luidt
-samengevat - als volgt:
a) verweerster heeft niet de volledige dossiers van alle juridische zaken aan klager
verstrekt;
b) verweerster heeft ten aanzien van toevoegingen en bijzondere bijstand niet juist
gehandeld;
c) verweerster heeft de belangen van klager niet naar behoren behartigd;
d) verweerster heeft geen opdrachtbevestigingen opgemaakt.
De raad heeft bij beslissing 7 juni 2021 (klager in) de klachtonderdelen b) en c)
niet-ontvankelijk verklaard, de klachtonderdelen a) en d) gegrond verklaard en de
maatregel van waarschuwing opgelegd.
Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld, bij het hof bekend onder zaaknummer
210216.
3.6.3 De op 11 maart 2020 bij de deken (K20-041) ingediende klacht. De klacht luidt - samengevat - als volgt. Verweerster heeft klager, ondanks een verzoek daartoe, niet binnen de door hem gestelde termijn geïnformeerd over het doorsturen van de aansprakelijkstellingen aan de verzekeraar, noch gegevens over de verzekeraar verstrekt. De raad heeft bij beslissing van 7 juni 2021 de klacht gegrond verklaard en de maatregel van waarschuwing opgelegd. Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld, bij het hof bekend onder zaaknummer 210217.
3.6.4 De op 27 februari 2020 bij de deken (K20-035) ingediende klacht. De klacht
luidt - samengevat - als volgt:
a) verweerster heeft niet gehandeld conform gedragsregel 16 lid 2;
b) verweerster heeft de belangen van klager niet naar behoren behartigd;
c) verweerster heeft niet juist gehandeld in het kader van toevoegingen.
De raad heeft bij beslissing van 7 juni 2021 (klager in) de klachtonderdelen a), b)
en c) (gedeeltelijk) niet-ontvankelijk verklaard en c) gedeeltelijk ongegrond verklaard.
Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld, bij het hof bekend onder zaaknummer
210218, onderhavige zaak.
3.6.5 De op 13 juli 2020 bij de deken (K20-095) ingediende klacht. De klacht luidt
- samengevat - als volgt:
Verweerster heeft klager niet vooraf kenbaar gemaakt dat zij als zelfstandig advocaat
werkzaam was en niet als medewerkster van (…..) Advocaten.
De raad heeft bij beslissing van 7 juni 2021 de klacht gegrond verklaard maar geen
maatregel opgelegd.
Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld, bij het hof bekend onder zaaknummer
210219.
3.7 Verweerster heeft zich inmiddels uitgeschreven als advocaat.
4 KLACHT
4.1 De klacht in de onderhavige zaak houdt, zakelijk weergegeven, in dat dat verweerster
tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.
Klager verwijt verweerster het volgende:
a) Verweerster heeft niet gehandeld conform gedragsregel 16 lid 2;
b) Verweerster heeft de belangen van klager niet naar behoren behartigd;
c) Verweerster heeft niet juist gehandeld in het kader van toevoegingen.
4.2 Aan klachtonderdeel a) heeft klager ten grondslag gelegd dat verweerster diverse
beroepsfouten niet aan haar beroepsaansprakelijkheid heeft gemeld en klager niet heeft
verwezen naar een andere advocaat.
4.3 Aan klachtonderdeel b) heeft klager ten grondslag gelegd dat verweerster heeft nagelaten in een procedure dwangsommen te vorderen, te kort is geschoten in de boedelscheidingsprocedure en ten onechte een kort geding heeft opgestart.
4.4 Aan klachtonderdeel c) heeft klager ten grondslag gelegd dat verweerster ten onrechte bijzondere bijstand en/of toevoegingen heeft aangevraagd, zonder zijn toestemming, alsmede een contante betaling heeft aangenomen.
5 BEOORDELING
Overwegingen raad
5.1 De raad heeft de drie klachtonderdelen afzonderlijk behandeld en ter zake - samengevat weergegeven - het volgende overwogen.
5.2 Ter zake klachtonderdeel a) is reeds eerder een klacht voorgelegd (bij de raad
bekend onder klachtzaak 20-614/DB/LI). Hoewel de klacht hierover in deze klachtzaak
in andere bewoordingen is geformuleerd en met andere voorbeelden toegelicht, heeft
deze klacht betrekking op hetzelfde feitencomplex, zodat dit onderdeel van de klacht
daarom in deze klachtzaak niet opnieuw aan de raad ter beoordeling kan worden voorgelegd.
5.3 Ter zake klachtonderdeel b) heeft de raad overwogen dat klager in 2017 ook geklaagd
heeft over de kwaliteit van de dienstverlening van verweerster in de nu door hem aangehaalde
zaken (klachtzaak 17-617/DB/LI), waartoe de raad verwijst naar onder meer de randnummers
2.1, 3 en 5.2 en verder van de in die zaak gedane uitspraak. Op deze klachten is door
de het hof van discipline als tuchtrechter in hoogste instantie bij beslissing van
14 mei 2018 onherroepelijk beslist. De klacht in de onderhavige klachtzaak ten aanzien
van de kwaliteit van de dienstverlening heeft betrekking op hetzelfde feitencomplex.
Ten aanzien van deze klacht is niet gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden die
klager bij zijn eerdere klachten niet bekend waren. Klager heeft zijn klachten over
de kwaliteit van de dienstverlening van verweerster in deze klachtprocedure weliswaar
in andere bewoordingen geformuleerd en met andere voorbeelden toegelicht, dit betekent
echter niet dat er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die klager bij de
formulering van de eerdere klacht niet bekend waren en hem evenmin bekend konden zijn.
5.4 Ter zake klachtonderdeel c) heeft de raad overwogen dat in klachtzaak 17-617 (klachtonderdeel
5) door klager al is geklaagd over de toevoegingsaanvragen door verweerster. Op deze
klacht is bij beslissing van 14 mei 2018 door het hof van discipline als tuchtrechter
in hoogste instantie onherroepelijk beslist. Ook hier geldt dat klager de klacht in
andere woorden heeft geformuleerd en met andere voorbeelden heeft toegelicht. De raad
overweegt ook ten aanzien van dit onderdeel van de klacht dat dit niet betekent dat
er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die klager bij zijn eerdere klacht
niet bekend waren. De klacht voor zover deze ziet op de aanvraag bijzondere bijstand
is eveneens reeds eerder aan de raad voorgelegd (in de zaak 20-277/DB/LI in welke
zaak (zaaknummer hof 210215) op gelijke datum uitspraak wordt gedaan). Daarom heeft
de raad (klager in) dat gedeelte van klachtonderdeel c) niet-ontvankelijk verklaard.
Op de klacht betreffende het aannemen van de contante betaling is niet eerder door
de tuchtrechter beslist. De raad kan, nu de opvattingen van partijen over de feiten
lijnrecht tegenover elkaar staan en klager geen bewijsstuk van zijn gestelde contante
betaling aan de raad heeft overgelegd, niet vaststellen dat het verweten handelen
heeft plaatsgevonden. Daarom is dit deel van klachtonderdeel c) ongegrond verklaard.
Beroepsgronden
5.5 Klager heeft beroep ingesteld en ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar zijn pleitnota, zoals ingediend bij de raad. Daarnaast voert klager in beroep - samengevat weergegeven en voor zover het hof begrijpt uit het beroepschrift - onder meer aan dat de raad ten onrechte heeft overwogen dat op klachtonderdelen reeds in de procedure met klachtnummer K17-044 onherroepelijk is beslist. Dat kan, aldus klager, helemaal niet omdat de nu in geding zijnde klachtonderdelen toen nog helemaal niet door de deken waren onderzocht. Nieuwe klachten moeten immers altijd eerst bij de deken worden ingediend. De raad kan die nieuwe klachten, die de deken wel in behandeling heeft genomen en heeft doorgezonden dan niet niet-ontvankelijk verklaren omdat daarop al beslist zou zijn. Daarnaast wijst klager er op dat de deken veelal onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de klachten omdat niet is gecontroleerd of verweerster altijd conform afspraak heeft gehandeld en klager, ondanks zijn herhaalde verzoeken daartoe aan verweerster, zijn complete dossiers nooit heeft ontvangen. Daardoor kon hij niet eerder al zijn klachten indienen. Alleen als hij over de complete dossiers beschikt kan hij immers al het handelen en nalaten van verweerster nalopen. Voorts merkt klager op dat verweerster de opdrachtbevestigingen heeft vernietigd en opzettelijk heeft gelogen in de tuchtprocedure.
Verweer in beroep
5.6 Verweerster heeft - samengevat weergegeven - aangevoerd dat zij niet kan beoordelen of klager wel tijdig in beroep is gekomen omdat het door haar ontvangen beroepschrift niet van een datumstempel is voorzien. Zij beroept zich daarom op niet-ontvankelijkheid van klager in zijn beroep. Omdat klager in beroep alleen zijn eerdere klachten herhaalt en geen beroepsgronden formuleert, immers niet aangeeft waarom de overwegingen van de raad onjuist zouden zijn en op grond waarvan het hof moet overgaan tot het opnieuw beoordelen van de klachten, dient hij in zijn beroep niet- ontvankelijk te worden verklaard dan wel dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Bovendien heeft klager deels nieuwe klachten naar voren gebracht en wordt geklaagd over het optreden van de deken. Die klachten maken geen deel uit van de onderhavige procedure.
5.7 Voorts voert verweerster aan dat sprake is van misbruik van klachtrecht vanwege de hoeveelheid aan klachten waarvan klager in vele niet-ontvankelijk is verklaard en waarvan vele ongegrond zijn verklaard, voorts het ne-bis-in-idem-beginsel aan de hernieuwde beoordeling van de onderhavige klachten in de weg staat. Vanwege de bijzondere omstandigheden verzoekt verweerster klager in de proceskosten te veroordelen.
Overwegingen van het hof
Ontvankelijkheid beroep/termijn
5.8 Anders als door verweerster is gesuggereerd, is het beroep tijdig ingesteld. Het
door klager ingediend beroepschrift tegen de beslissing van 7 juni 2021 is op 6 augustus
2021 per e-mail door de griffie van het hof ontvangen. Klager is in zijn beroep derhalve
ontvankelijk.
Beroepsgronden
5.9 Hoewel verweerster toegegeven moet worden dat de het beroepschrift en de beroepsgronden
aan duidelijkheid en overzichtelijkheid te wensen overlaat, zijn daarin de hiervoor
weergegeven beroepsgronden voldoende duidelijk opgenomen. Het beroep op niet-ontvankelijkheid
dan wel het verzoek van verweerster het beroep wegens het ontbreken van beroepsgronden
af te wijzen, wordt daarom verworpen.
Klachtonderdelen a), b) en (gedeeltelijk) c), ontvankelijkheid
5.10 Voor zover het beroep is gericht tegen de niet-ontvankelijk verklaring door de
raad onder verwijzing naar het ne-bis-in-idem-beginsel worden deze klachtonderdelen
gezamenlijk besproken. Bij de beoordeling van het onderhavige beroep zal de volgende
maatstaf tot uitgangspunt worden genomen.
Maatstaf
5.11 Op grond van het in het tuchtrecht geldende ne-bis-in-idem-beginsel kan niet
opnieuw worden geklaagd over een gedraging van een advocaat waarover de tuchtrechter
eerder al (onherroepelijk) heeft geoordeeld. De advocaat/advocate tegen wie een klacht
is ingediend moet er na het einde van de klachtprocedure in beginsel op kunnen vertrouwen
dat de klacht tegen hem/haar daarmee afgewikkeld is en niet opnieuw aan de tuchtrechter
kan worden voorgelegd (zie HvD 9 maart 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:38). Ook niet als
de klachtomschrijving anders wordt geformuleerd, maar wel betrekking heeft op dezelfde
gedragingen in dezelfde periode.
5.12 Anders dan klager stelt, brengt de omstandigheid dat de deken de onderhavige klachten in behandeling heeft genomen en ter kennis van de raad heeft gebracht, nadat het hof bij beslissing van 14 mei 2018 ter zake eerdere klachten van klager tegen verweerster (klachtnummer K17-044/zaaknummer raad 17-617/DB/LI) onherroepelijk uitspraak heeft gedaan niet met zich mee dat dus van dezelfde klachten en/of dezelfde feiten geen sprake is. Die gedachte berust op een misvatting. Het is niet aan deken maar aan de tuchtrechter om ter zake te oordelen.
5.13 Vast staat dat in 2018 het hof onherroepelijk uitspraak heeft gedaan met betrekking tot de klachtonderdelen die toen voorlagen. Uit de hiervoor door het hof en eerder ook door de raad vastgestelde feiten blijkt dat de in de klachtomschrijving verweten gedragingen in essentie dezelfde zijn als de gedragingen waarover klager al eerder heeft geklaagd en waarop onherroepelijk is beslist. De tuchtrechter zal zich daarover, gelet op het hiervoor aangehaalde ne-bis-in-idem-beginsel niet nogmaals buigen. Verweerster heeft er op moet kunnen en mogen vertrouwen dat met de uitspraak van dit hof aan de tuchtzaak die klager jegens haar haar aanhangig had gemaakt een einde was gekomen.
5.14 Dat betekent dat de raad klager op juiste gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard
waar het de klachtonderdelen a), b) en deels c) betreft. Het beroep ter zake deze
klachtonderdelen slaagt daarom niet.
Klachtonderdeel c) (voor zover klager ontvankelijk is verklaard en de klacht ongegrond
is verklaard)
5.15 Het beroep is gericht tegen de ongegrondverklaring van het klachtonderdeel dat
ziet op het aannemen door verweerster van een contant door klager betaalde eigen bijdrage.
Het hof volgt de raad in de ter zake gegeven beslissing, te weten de ongegrondverklaring.
Het hof ziet gelet op hetgeen klager heeft aangevoerd geen reden om tot een ander
oordeel te komen. Daargelaten de ongegrondverklaring bij gebrek aan bewijs van de
contante betaling overweegt het hof ten overvloede nog het volgende. Ingevolge artikel
6:27 lid 1 van de Verordening op de Advocatuur (Voda) geldt als uitgangspunt dat een
advocaat alleen giraal geld aanneemt.
Op het verbod voor advocaten om contante betalingen aan te nemen bestaat onder meer
een uitzondering als er sprake is van feiten of omstandigheden die dat rechtvaardigen
(artikel 6:27 lid 2 Voda). Daarvan kan blijkens de daarop gegeven toelichting sprake
zijn als het gaat om betaling van de eigen bijdrage voor een verkregen toevoeging
en betaling van griffierecht. Gelet hierop heeft verweerster de - beweerdelijk - door
klager contant betaalde eigen bijdrage in ontvangst mogen nemen. Van tuchtrechtelijk
verwijtbaar handelen is, zo al een contante betaling is aangenomen, dan ook geen sprake.
Het beroep ter zake dit klachtonderdeel slaagt ook daarom niet.
Slotsom
5.16 De slotsom is dat het beroep niet slaagt en de beslissing van de raad wordt bekrachtigd.
Hoezeer de veelheid aan klachten veel tijd en kosten voor verweerster met zich brengen
kent het tuchtrecht in beginsel geen mogelijkheid om klagers in de kosten te veroordelen.
Het door verweerster gedane verzoek daartoe moet dan ook worden afgewezen.
Ten overvloede, stop-waarschuwing
5.17 Klager heeft de afgelopen jaren over het handelen van verweerster zesmaal bij
de deken klachten ingediend die telkens op een veelheid van handelen van verweerster
zagen ter zake meerdere dossiers. De meeste klachten zijn ongegrond dan wel niet-ontvankelijk
verklaard, ook in laatste instantie bij het hof. De klachtonderdelen die wel gegrond
zijn verklaard vallen bij de veelheid van dossiers die verweerster heeft behandeld
en de veelheid aan ongegronde of niet-ontvankelijke klachten, bijna in het niet. Klager
heeft meermaals laten weten klachten in te dienen en te zullen blijven indienen met
het enkele doel om uiteindelijk een schadevergoeding van verweerster te krijgen. Daarvoor
is de klachtenprocedure niet bedoeld en niet de aangewezen gang. Een volgende klacht
betreffende het handelen van verweerster ter zake de bijstand die zij aan klager verleende
zal niet meer in behandeling (hoeven) worden genomen.
5 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
5.1 bekrachtigt de beslissing van 7 juni 2021 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 20-630/DB/LI.
Deze beslissing is gewezen door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mrs. V. Wolting en
G.J.K. Elsen, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch, griffier, en in het openbaar
uitgesproken op 11 februari 2022.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 11 februari 2022.