ECLI:NL:TAHVD:2022:181 Hof van Discipline 's Gravenhage 220175

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2022:181
Datum uitspraak: 27-07-2022
Datum publicatie: 10-01-2024
Zaaknummer(s): 220175
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Verwijzing
Beslissingen: Verwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht niet verwezen.

Beslissing van de voorzitter van

het Hof van Discipline

van 27 juli 2022

in de zaak 220175

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1 HET VERZOEK 

1.1 De voorzitter van het hof verwijst naar het e-mailbericht van 20 juni 2022 van klaagster. Hierin formuleert klaagster een klacht over verweerder en zijn stafmedewerker. Verder bevat het dossier een verweerschrift van verweerder van 30 juni 2022 met bijlagen en een reactie daarop van klaagster per e-mail van 12 juli 2022.

2 DE BEOORDELING

2.1 De voorzitter stelt voorop dat de klacht van klaagster ziet op het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: deken). In beginsel worden klachten over dekens van de orde van advocaten verwezen naar een deken van een andere orde voor onderzoek en afhandeling (artikel 46c lid 5 Advocatenwet).

2.2 De klacht van klaagster ziet op de wijze waarop verweerder als deken een klacht van klaagster over de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken Midden-Nederland) heeft behandeld. Ook de klacht tegen de deken Midden-Nederland ziet op handelen in zijn hoedanigheid van deken ter zake van een klachtbehandeling (over klaagsters voormalig advocaat).

2.3 Naar de voorzitter begrijpt, verwijt klaagster verweerder in de kern dat hij geen (juiste) uitvoering geeft aan zijn wettelijke taak haar klacht tegen haar voormalig advocaat grondig te onderzoeken. Daarbij houdt verweerder onvoldoende toezicht op de stafmedewerker, die namens hem het onderzoek naar het handelen van de deken Midden-Nederland. Als gevolg hiervan lijdt klaagster letselschade.

2.4 De voorzitter stelt vast dat verweerder, althans zijn stafmedewerker onder zijn verantwoordelijkheid, onderzoek heeft ingesteld naar de klacht van klaagster over de deken Midden- Nederland. Uit de gang van zaken blijkt dat verweerder op een gebruikelijke wijze zijn onderzoek heeft uitgevoerd. Verweerder is het onderzoek gestart door de klacht over de deken Midden-Nederland samen te vatten en zijn reactie te vragen. Ook heeft verweerder vervolgens klaagster in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Naast de uitwisseling van deze processtandpunten is veel met klaagster gecorrespondeerd over de vorm van het onderzoek. Uit de verschillende berichten die klaagster vervolgens naar verweerder zond, blijkt dat zij zelf wil bepalen op welke wijze verweerder het onderzoek naar de klacht (en haar onderliggende klacht tegen haar voormalig advocaat) uitvoert. Toen klaagster liet blijken geen vertrouwen te hebben in een objectief standpunt van verweerder, heeft verweerder aangegeven de klacht na het onderzoek voor te leggen aan de tuchtrechter (vergelijkbaar met de regeling in artikel 46c lid 2 Advocatenwet). Verweerder heeft na afronding van het onderzoek en ontvangst van het griffierecht het dossier aan de raad van discipline (de tuchtrechter) verzonden.

2.5 Uit het dossier van verweerder blijkt dat klaagster er ten onrechte vanuit lijkt te gaan dat verweerder haar onderliggende klacht tegen haar voormalig advocaat moet onderzoeken. Die taak heeft verweerder niet. Verweerder heeft enkel tot taak om te onderzoeken of de deken Midden-Nederland als deken in zijn onderzoek naar klaagsters klacht over haar voormalig advocaat juist heeft gehandeld.  

2.6 Hoewel dit dossier voor klaagster een groot persoonlijk belang heeft, betekent dat niet dat zij kan bepalen hoe verweerder uitvoering geeft aan zijn wettelijke taak. Daarbij valt op dat klaagster ernstige beschuldigingen uit en wantrouwig is naar verweerder en zijn stafmedewerker, zonder dat daarvoor een concrete duidelijke grond aanwezig is. Dergelijk gedrag ook heeft klaagster ook vertoond naar de deken Midden- Nederland met een klacht tegen die deken als gevolg. Ook tegen verweerder dient klaagster nu een klacht in. Door deze proceshouding van klagen tegen dekens maakt zij misbruik van het klachtrecht. Het verzoek om verwijzing wordt om deze reden afgewezen.

2.7 Tot slot wijst de voorzitter erop dat klager er rekening mee moet houden dat volgende klachten over dekens die hun taak uitoefenen niet meer in behandeling worden genomen wegens misbruik van klachtrecht.

3 BESLISSING

De voorzitter van het Hof van Discipline:

3.1 wijst het verzoek om verwijzing van voormelde klacht tegen verweerder voor onderzoek en afhandeling af.

Deze beslissing is gewezen op 27 juli 2022 door mr. J. Blokland, plaatsvervangend voorzitter.

voorzitter

De beslissing is verzonden op 2 augustus 2022.