ECLI:NL:TAHVD:2022:141 Hof van Discipline 's Gravenhage 220237H

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2022:141
Datum uitspraak: 26-09-2022
Datum publicatie: 29-09-2022
Zaaknummer(s): 220237H
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Herziening
Beslissingen: Beklag
Inhoudsindicatie: Herziening van beslissing op artikel 13 beklag (beklag tegen beslissing van de deken géén advocaat aan te wijzen op verzoek van klager). Ondanks dat herziening van een beslissing van het hof alleen mogelijk is op verzoek van een advocaat aan wie een maatregel is opgelegd, wijst de herzieningskamer het verzoek van verzoekster (particulier) toe. Het hof van discipline heeft namelijk het beginsel van hoor en wederhoor geschonden door niet alle processtukken te betrekken bij de beoordeling van het beklag.  De herzieningskamer ziet aanleiding direct opnieuw te beslissen op het artikel 13-beklag, omdat het beklag ziet op een zaak waarin verzoekster verzocht om een cassatieadvocaat in de procedure waarin een cassatietermijn afloopt op 28 september 2022 (2 dagen na deze beslissing). De herzieningskamer verklaart het beklag gegrond. De deken had het verzoek ten eerste afgewezen, omdat verzoekster niet voldoende afwijzingsreacties van andere cassatieadvocaten had , maar verzoekster heeft die afwijzingen later alsnog aangeleverd. De tweede grond voor de afwijzende beslissing van de deken was dat het aan verzoekster was te wijten dat haar eerdere cassatieadvocaat zich teruggetrokken heeft uit de zaak. Uit de stukken blijkt echter dat verzoekster de lezing rondom de beëindiging van zijn dienstverlening gemotiveerd heeft betwist en dus de stellingen van die eerdere cassatieadvocaat niet gevolgd konden worden door de deken. De deken had dan ook geen grond tot afwijzing van het art. 13-verzoek van verzoekster. Het beklag is gegrond. 

Schriftelijke uitwerking van 26 september 2022 van de op 23 september 2022 gegeven kop-staart-beslissing (zaaknummer 220237H)

naar aanleiding van het verzoek tot herziening van:

verzoekster

1 DE BESLISSING WAARVAN HERZIENING WORDT VERZOCHT

1.1 De herzieningskamer van het hof (hierna: de herzieningskamer) verwijst naar de beslissing van 19 september 2022 van het hof van discipline met zaaknummer 220237. Daarin is het beklag ex artikel 13 van verzoekster tegen de beslissingen d.d. 1 en 5 september 2022 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) ongegrond verklaard. De beslissing is onder [ECLI:NL:TAHVD:2022:139] gepubliceerd op tuchtrecht.nl.

2 HET VERZOEK TOT HERZIENING

2.1 Verzoekster heeft in een e-mailbericht van 20 september 2022, vier e-mailberichten van 21 september 2022 en een e-mailbericht van 22 september 2022 verzocht om herziening van de beslissing van het hof.

2.2       Verder bevat het dossier de volgende stukken uit het dossier met kenmerk 220237:

  • een beklag d.d. 6 september 2022 met bijlagen van verzoekster;
  • een verweerschrift d.d. 9 september 2022 met bijlagen van de deken;
  • een reactie van verzoekster van 13 september 2022 op het verweerschrift van de deken;
  • de beslissing van het hof van 19 september 2022;
  • een reactie van de deken d.d. 23 september 2022 op het herzieningsverzoek.

2.3 De herzieningskamer heeft de zaak in raadkamer behandeld op basis van bovengenoemde stukken. In verband met de spoedeisendheid van de zaak is op 23 september 2022 de kop-staart-beslissing gegeven. De onderhavige uitspraak behelst de schriftelijke uitwerking daarvan.

3 BEOORDELING

herzieningsverzoek en de reactie van de deken

3.1 Het herzieningsverzoek is gericht tegen de beslissing van het hof van 19 september 2022 op een beklag van verzoekster ex artikel 13 Advocatenwet. Kort samengevat wenst verzoekster herziening van de beslissing van het hof van 19 september 2022, omdat het hof hierbij ten onrechte twee processtukken buiten beschouwing zou hebben gelaten. Het betreft (i) verzoeksters tweede herzieningsverzoek aan de deken van 6 september 2022, en (ii) verzoeksters reactie van 13 september 2022 op het verweerschrift van de deken. In deze documenten heeft verzoekster aangevoerd dat de overeenkomst tussen haar en mr. L. was ontbonden en dat het door haar aan mr. L. betaalde bedrag volledig was teruggestort, zodat de deken het bestaan van deze overeenkomst niet (langer) kon tegenwerpen aan verzoekster. In haar reactie van 13 september 2022 heeft verzoekster verder aangevoerd dat zij niet op voorhand op de hoogte is gesteld van de inhoud van het telefoongesprek tussen de stafjurist en mr. L., hetgeen in strijd zou zijn met het beginsel van hoor en wederhoor. Ook heeft verzoekster in deze reactie aangegeven dat zij het aanwijzingsverzoek ten behoeve van de herroepingsprocedure heeft ingetrokken. Daaruit volgt, aldus verzoekster in haar herzieningsverzoek, dat het hof hierop ten onrechte heeft beslist in de beslissing van 19 september 2022 (onder 4.6).

3.2 De deken heeft op dit herzieningsverzoek gereageerd op 23 september 2022. In haar reactie voert zij, kort samengevat, aan dat verzoekster door invulling van het formulier ‘verzoek aanmelding advocaat’ toestemming heeft gegeven aan het bureau van de orde om contact op te nemen met mr. L., dat verzoekster in haar reactie op het verweerschrift van de deken van 13 september 2022 niet concreet heeft aangegeven op welke relevante punten zij de mededelingen van mr. L. aan de stafjurist betwist, en dat uit de stukken van verzoekster zelf blijkt dat de afgesproken termijn voor het uitbrengen van een cassatieadvies (te weten uiterlijk eind augustus) nog niet was verstreken toen het telefoongesprek tussen haar en mr. L. plaatsvond en verzoekster mr. L. aansprakelijk stelde en een klacht tegen hem indiende. De deken handhaaft daarom haar standpunt dat artikel 13 Advocatenwet niet voor deze situatie is geschreven.  

de mogelijkheid tot herziening

3.3 Het hof stelt voorop dat tegen een beslissing van het hof in de Advocatenwet geen gewoon rechtsmiddel is opengesteld. De Advocatenwet voorziet evenmin in de mogelijkheid tot herziening van een uitspraak van de tuchtrechter. Daarom is een verzoek tot herziening van een uitspraak van het hof in beginsel niet-ontvankelijk en neemt het hof zo’n verzoek niet in behandeling.

3.4 Onder 1.2 van het Herzieningsprotocol van het hof zijn de uitzonderingen op deze regel geformuleerd en onder 1.3 van het Herzieningsprotocol is bepaald dat advocaten, aan wie een maatregel is opgelegd in de betreffende beslissing, een beroep op die uitzonderingen uit 1.2 het Herzieningsprotocol kunnen doen.

ontvankelijkheid van het herzieningsverzoek

3.5 De herzieningskamer stelt vast dat verzoeksters reactie van 13 september 2022 op het verweerschrift van de deken abusievelijk niet aan het procesdossier is toegevoegd en daardoor niet betrokken is bij de beoordeling, hetgeen een schending vormt van het beginsel van hoor en wederhoor, zoals door verzoekster is gesteld.

3.6 De herzieningskamer stelt voorop dat verzoekster geen advocaat is aan wie een maatregel is opgelegd in de zin van artikel 1.3 Herzieningsprotocol, zodat haar herzieningsverzoek in beginsel niet-ontvankelijk moet worden geacht. In de hiervoor onder 3.5 geconstateerde schending van het beginsel van hoor en wederhoor vindt de herzieningskamer echter aanleiding om een uitzondering te maken op artikel 1.3, zodat het herzieningsverzoek ontvankelijk en gegrond wordt verklaard.

3.7 De herzieningskamer gaat hierna dan ook over tot een inhoudelijke beoordeling van het beklag.

inhoudelijke beoordeling van het herzieningsverzoek

Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.8 Op 8 juli 2022 heeft verzoekster mr. L. bereid gevonden haar van cassatieadvies te voorzien, naar aanleiding van twee beschikkingen van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 28 juni 2022 inzake de afwikkeling van verzoeksters echtscheiding. De cassatietermijn voor deze beschikkingen verstrijkt op 28 september 2022. Indien het advies positief zou luiden, zou mr. L. verzoekster tevens bijstaan in de cassatieprocedure.

3.9 Op 13 juli 2022 vond vervolgens een bespreking plaats tussen verzoekster en mr. L., in bijzijn van de heer Z. Daarbij heeft verzoekster de voor het advies noodzakelijke (proces)stukken overhandigd. Verzoekster heeft vervolgens een opdrachtbevestiging ten behoeve van de door mr. L. te leveren bijstand getekend en een voorschot aan hem betaald.

3.10 Op 26 augustus 2022 heeft verzoekster contact gezocht met het kantoor van mr. L. om te informeren waar het cassatieadvies bleef.  Van de secretaresse begreep zij toen dat mr. L. op vakantie was tot 5 september 2022.

3.11 Dezelfde dag, 26 augustus 2022, heeft mr. L. ondanks zijn vakantie telefonisch contact met verzoekster opgenomen. Over hetgeen is besproken verschillen partijen van mening.

3.12 Vervolgens heeft verzoekster, eveneens op 26 augustus 2022, bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet.

3.13 Met een brief van 29 augustus 2022 heeft verzoekster mr. L. aansprakelijk gesteld wegens opzettelijke wanprestatie. Verzoekster heeft daarin bevestigd de - volgens haar - eerder gemaakte afspraak dat L. uiterlijke eind augustus advies zou uitbrengen, dat hij in het telefoongesprek van 26 augustus 2022 gezegd heeft nog niet aan het advies begonnen te zijn en dat zij, als het haar niet beviel, een andere advocaat kon zoeken.

3.14 Op dezelfde dag heeft mr. L. verzoekster in reactie op de aansprakelijkstelling schriftelijk per e-mail bericht niet langer als haar advocaat op te kunnen treden. Ook heeft hij aangegeven dat het dossier voor verzoekster ter beschikking ligt en dat hij haar niets in rekening zal brengen. Het betaalde voorschot heeft mr. L. aan verzoekster terugbetaald.

3.15 De deken heeft het verzoek van verzoekster afgewezen bij beslissing van 1 september 2022, op de grond dat een verzoek tot aanwijzing van een advocaat niet bedoeld is voor de onderhavige situatie, waarin verzoekster aanvankelijk wel een advocaat bereid had gevonden haar bij te staan, maar zich niet kon verenigen met het tijdpad waarop deze advies zou uitbrengen. Daarnaast had verzoekster niet het vereiste aantal afwijzingen van andere advocaten bijgevoegd.

3.16 Verzoekster heeft vervolgens op 1 september 2022 bij de deken een verzoek ingediend om de beslissing te herzien, waarbij zij alsnog zes afwijzingen van andere advocaten heeft gevoegd. Dit verzoek heeft de deken afgewezen op 5 september 2022, onder verwijzing naar de motivering in de eerdere beslissing. Volgens de deken heeft mr. L. zich door toedoen van verzoekster zelf genoodzaakt gezien om zich aan de zaak te onttrekken, welke omstandigheid voor rekening van verzoekster komt.

​​​​​​​3.17 Verzoekster heeft vervolgens op 6 september 2022 bij brief aan de deken een ‘derde verzoek om aanwijzing advocaat voor cassatie/herroeping/herbeoordeling/noodsituatie’ gedaan. Namens de deken heeft de stafjurist van het bureau van de orde bij e-mail van 6 september 2022 aan verzoekster laten weten dat het bij herhaling indienen van herzieningsverzoeken geen zin heeft, de deken de afwijzing van het herzieningsverzoek van 5 september 2022 niet zal herzien. Verder heeft de stafjurist verzoekster geadviseerd om, als zij het met die beslissing niet eens is, zij zich met spoed tot het hof van discipline dient te weten.

Beklag

​​​​​​​3.18 Verzoekster heeft - samengevat - het volgende aangevoerd. Volgens verzoekster wordt haar ten onrechte verweten dat zij mr. L. niet meer tijd heeft gegund voor het cassatieadvies en hem te vroeg aansprakelijk heeft gesteld, als gevolg waarvan hij zich aan de zaak heeft onttrokken als haar advocaat. Verzoekster stelt dat mr. L. in het telefoongesprek van 26 augustus 2022 heeft gezegd dat hij nog geen begin had gemaakt met het cassatieadvies en dat hij helemaal niet meer zou presteren, waarna zij hem de e-mail met aansprakelijkstelling heeft gestuurd. Verzoekster voert aan dat de deken ten onrechte uitsluitend is afgegaan op het verhaal van mr. L., waarmee de deken telefonisch contact heeft opgenomen, terwijl zij niet bereid was verzoekster op haar beurt ook telefonisch te woord te staan. Dit levert een schending op van het beginsel van hoor en wederhoor, aldus verzoekster. Voorts voert verzoekster aan dat hetgeen mr. L. volgens de deken aan haar heeft verteld niet strookt met hetgeen volgens verzoekster in het telefoongesprek op 26 augustus 2022 met mr. L. is besproken en dat zij in de aansprakelijkstelling van 29 augustus 2022 ook heeft bevestigd. Daarop heeft mr. L. naar haar toe inhoudelijk nimmer meer op gereageerd. Er is derhalve, aldus verzoekster, geen reden uit te gaan van de juistheid van de mededelingen tijdens het telefoongesprek van de deken met hem op 5 september 2022.

Verweer deken

​​​​​​​3.19 De deken verweert zich – samengevat en voor zover van belang – als volgt. Volgens de deken heeft mr. L. tijdens het telefoongesprek op 26 augustus 2022 niet gezegd dat hij niet meer bereid was als cassatieadvocaat op te treden voor verzoekster, zodat er geen sprake was van een situatie waarin verzoekster geen advocaat bereid had gevonden om te beoordelen of er juridische mogelijkheden bestaan om met enige kans op succes cassatie in te stellen. Mr. L. was daartoe bereid, maar verzoekster kon zich niet met het tijdpad verenigen waarop zij het advies kon verwachten. Voor een dergelijke situatie is artikel 13 Advocatenwet niet geschreven, aldus de deken. Daarbij komt dat mr. L., blijkens het telefoongesprek dat de stafjurist van het bureau van de orde op 5 september 2022 met hem heeft gevoerd, het cassatieadvies bijna gereed had toen hij en verzoekster elkaar op 26 augustus 2022 telefonisch spraken. Dit zou hij verzoekster ook te kennen hebben gegeven en dit was ook conform de tussen hen gemaakte afspraak om uiterlijk eind augustus het cassatieadvies gereed te hebben.

Toetsingskader

​​​​​​​3.20 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen.

Beoordeling

​​​​​​​3.21 De herzieningskamer van het hof begrijpt dat het beklag is gericht tegen de beslissing van de deken van 1 september 2022 en de weigeringen van de deken om deze beslissing te herzien.

​​​​​​​3.22 De herzieningskamer van het hof stelt voorop dat de mogelijkheid om de deken te verzoeken een advocaat aan te wijzen een aanvullende voorziening is, voor het geval de rechtzoekende niet op eigen initiatief een advocaat weet te vinden die bereid is hem/haar bijstand te verlenen.

​​​​​​​3.23 In het kader van de onder 3.20 genoemde maatstaf kan worden vastgesteld dat bij verzoeksters verzoek van 1 september 2022 tot aanwijzing van een advocaat, althans tot herziening van de beslissing van 1 september 2022 alsnog voldoende afwijzingen van andere advocaten zijn overgelegd. Daarin bestond derhalve niet langer een grond tot afwijzing van het verzoek. Resteert de vraag of de deken bij beslissing van 5 september 2022 het verzoek van verzoekster om aanwijzing c.q. herziening heeft kunnen afwijzen omdat, kort gezegd, het aan verzoekster zelf te wijten was dat mr. L. zich als haar advocaat had teruggetrokken. Die vraag beantwoordt de herzieningskamer in het licht van de op dat moment voorhanden gegevens ontkennend. Naar oordeel van de herzieningskamer was er, gelet op de verschillende lezingen van verzoekster en mr. L. (zoals door hem aan de deken telefonisch verteld) over de inhoud van het telefoongesprek op 26 augustus 2022, onvoldoende grond om aan te nemen dat het in overwegende mate aan verzoekster is te wijten dat zij geen advocaat (meer) had om haar bij te staan in cassatie. Het hof wijst er in dit verband op dat verzoekster in haar brief van 29 augustus 2022 aan mr. L. bevestigt dat hij zou hebben toegezegd uiterlijk eind augustus 2022 het cassatieadvies uit te brengen, een bekende van haar, de heer Z., bij de bespreking op 13 juli 2022 met mr. L. aanwezig was, dat mr. L. tot 5 september 2022 met vakantie was, dat hij gezegd zou hebben nog niet aan het dossier te zijn begonnen en dat als ze niet tevreden was, het haar vrij stond naar een andere advocaat te gaan. Ter bevestiging van (een deel van) haar lezing heeft verzoekster een schriftelijke verklaring van de heer Z. overgelegd. De mededelingen die mr.  L. telefonisch aan de deken heeft gedaan, onder meer dat hij het advies al bijna klaar had en het dossier mee had op vakantie, zijn daarmee lastig te verenigen. Zonder nader onderzoek naar hetgeen zich feitelijk tussen verzoekster en mr. L. heeft voorgedaan, heeft de deken bij beslissing van 5 september 2022 niet tot afwijzing van het verzoek om aanwijzing van een advocaat c.q. herziening van haar beslissing van 1 september 2022 kunnen komen, omdat het niet hebben van een advocaat aan verzoekster zelf te wijten zou zijn, en daarom voor aanwijzing van een advocaat geen reden was.

​​​​​​​3.24 Het beklag is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen gegrond. Dat betekent dat de eerder genoemde beslissing van 19 september 2022 niet in stand kan blijven en wordt vernietigd.

4 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

4.1 verklaart het herzieningsverzoek gegrond;

4.2 vernietigt de beslissing van het hof (zaaknummer 220237) van 19 september 2022;

4.3 verklaart het beklag tegen de beslissing van de deken van 5 september 2022 (waarbij het herhaalde verzoek om aanwijzing van een advocaat is afgewezen althans herziening is gevraagd van de afwijzende beslissing van 1 september 2022) gegrond en tegen de beslissingen van de deken van 1 september en 6 september 2022 ongegrond bij gebrek aan belang;

Deze beslissing is gegeven door mr. E.W. de Groot , voorzitter, mrs. J.D. Streefkerk en R.N.E. Visser , leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2022.

griffier                                                                                      voorzitter    

De beslissing is verzonden op 26 september 2022 .