ECLI:NL:TAHVD:2022:139 Hof van Discipline 's Gravenhage 220237

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2022:139
Datum uitspraak: 19-09-2022
Datum publicatie: 23-09-2022
Zaaknummer(s): 220237
Onderwerp: Aanwijzing, subonderwerp: Artikel 13 Advocatenwet: aanwijzing van een advocaat
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Beklag ex art. 13 Aw. Naar het oordeel van het hof blijkt uit de overgelegde stukken niet dat klaagster geen advocaat bereid heeft gevonden om te beoordelen of er juridische mogelijkheden bestaan om met enige kans op succes cassatie in te stellen. Beklag ongegrond.

van 19 september 2022
in de zaak 220237

naar aanleiding van het beklag van:

klaagster
 
tegen:
 
mr. I. Aardoom-Fuchs
Deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Den Haag

de deken

1 HET BEKLAG

1.1 Klaagster heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen met haar beslissing van 1 september 2022. Klaagster heeft daarna bij de deken een verzoek ingediend om de beslissing te herzien, welk verzoek de deken heeft afgewezen op 5 september 2022. Klaagster heeft een beklag d.d. 6 september 2022 tegen de beslissing van de deken ingediend bij het Hof van Discipline (hierna: het hof).


2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het beklag met bijlagen is op 6 september 2022 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier het verweerschrift van de deken van 9 september 2022.

2.3 Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier. 


3 FEITEN

Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.1 Op 8 juli 2022 heeft klaagster [naam cassatieadvocaat] bereid gevonden haar van cassatieadvies te voorzien, naar aanleiding van twee beschikkingen van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 28 juni 2022 inzake de afwikkeling van klaagsters echtscheiding. De cassatietermijn voor deze beschikkingen verstrijkt op 28 september 2022. Indien het advies positief zou luiden, zou [naam cassatieadvocaat] klaagster tevens bijstaan in de cassatieprocedure.
3.2 Op 26 augustus 2022 heeft klaagster contact gezocht met het kantoor van [naam cassatieadvocaat] om te informeren waar het cassatieadvies bleef. Van de secretaresse begreep zij toen dat [naam cassatieadvocaat] op vakantie was tot 5 september 2022. Op dezelfde dag heeft [naam cassatieadvocaat] niettemin telefonisch contact met klaagster opgenomen, waarbij hij klaagster te kennen zou hebben gegeven dat het advies nog niet gereed was en dat het klaagster, als het haar niet beviel, vrijstond een andere cassatieadvocaat te benaderen.

3.3 Eveneens op 26 augustus 2022 heeft klaagster bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet.

3.4 Op 29 augustus 2022 heeft klaagster [naam cassatieadvocaat] aansprakelijk gesteld wegens opzettelijke wanprestatie. Op dezelfde dag heeft [naam cassatieadvocaat] klaagster in reactie hierop schriftelijk per e-mail bericht niet langer als haar advocaat op te kunnen treden. Ook heeft hij aangegeven dat het dossier voor klaagster ter beschikking ligt en dat hij haar niets in rekening zal brengen. 

3.5 De deken heeft het verzoek van klaagster afgewezen met haar beslissing van 1 september 2022, op de grond dat een verzoek tot aanwijzing van een advocaat niet bedoeld is voor de onderhavige situatie, waarin klaagster aanvankelijk wel een advocaat bereid had gevonden maar zich niet kon verenigen met het tijdpad waarop deze advies zou uitbrengen. Daarnaast had klaagster niet de vereiste zes afwijzingen bijgevoegd.

3.6 Klaagster heeft vervolgens op 1 september 2022 bij de deken een verzoek ingediend om de beslissing te herzien, waarbij zij alsnog zes afwijzingen heeft gevoegd. Dit verzoek heeft de deken  afgewezen op 5 september 2022, onder verwijzing naar haar motivering in de eerdere beslissing. Volgens de deken heeft [naam cassatieadvocaat] zich door toedoen van klaagster zelf genoodzaakt gezien om zich aan de zaak te onttrekken, welke omstandigheid voor rekening van klaagster komt.


4 BEOORDELING

Beklag

4.1 Klaagster heeft – samengevat - het volgende aangevoerd. Volgens klaagster wordt haar ten onrechte verweten dat zij [naam cassatieadvocaat] niet meer tijd heeft gegund voor het cassatieadvies en hem te vroeg aansprakelijk heeft gesteld, als gevolg waarvan hij zich heeft onttrokken als haar advocaat. Klaagster stelt dat [naam cassatieadvocaat] in het telefoongesprek van 26 augustus 2022 heeft gezegd dat hij nog geen begin had gemaakt met het cassatieadvies en dat hij helemaal niet meer zou presteren, waarna zij hem de e-mail met aansprakelijkstelling heeft gestuurd. Klaagster voert aan dat de deken  ten onrechte uitsluitend is afgegaan op het verhaal van [naam cassatieadvocaat], waarmee de deken telefonisch contact heeft opgenomen, terwijl zij niet bereid was klaagster op haar beurt ook telefonisch te woord te staan. Dit levert een schending op van het beginsel van hoor en wederhoor, aldus klaagster. Ten slotte voert klaagster aan dat de deken ten onrechte haar aanwijzingsverzoek voor een herroepingsprocedure heeft losgekoppeld van het onderhavige aanwijzingsverzoek voor een cassatieadvocaat, en haar hiervoor heeft doorverwezen naar de deken Noord-Nederland. Hierbij zou de deken er ten onrechte aan voorbij zijn gegaan dat er sprake lijkt te zijn van belangenverstrengeling bij het gerechtshof Leeuwarden en dat er redenen zijn om op grond van economische procesvoering en verknochtheid de aanwijzingsverzoeken te koppelen.       


Verweer deken

4.2 De deken verweert zich – samengevat – als volgt. Volgens de deken heeft [naam cassatieadvocaat] tijdens het telefoongesprek op 26 augustus 2022 niet gezegd dat hij niet meer bereid was als cassatieadvocaat op te treden voor klaagster, zodat er geen sprake was van een situatie waarin klaagster geen advocaat bereid had gevonden om te beoordelen of er juridische mogelijkheden bestaan om met enige kans op succes cassatie in te stellen. [naam cassatieadvocaat] was daartoe bereid, maar klaagster kon zich niet met het tijdpad verenigen waarop zij het advies kon verwachten. Voor een dergelijke situatie is artikel 13 Advocatenwet niet geschreven, aldus de deken. Daarbij komt dat [naam cassatieadvocaat], blijkens het telefoongesprek dat de stafjurist van het bureau van de orde op 5 september 2022 met hem heeft gevoerd, het cassatieadvies bijna gereed had toen hij en klaagster elkaar op 29 augustus 2022 telefonisch spraken. Dit zou hij klaagster ook te kennen hebben gegeven en dit was ook conform de tussen hen gemaakte afspraak om uiterlijk eind augustus het cassatieadvies gereed te hebben. Ter zake van de loskoppeling van het onderhavige aanwijzingsverzoek voor een cassatieadvocaat van het aanwijzingsverzoek voor het voeren van de door klaagster gewenste herroepingsprocedure geldt dat de deken, de argumenten van klaagster ten spijt, eenvoudigweg niet bevoegd is, omdat deze procedure bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden moet worden gevoerd. Het betreffende aanwijzingsverzoek is daarom door de deken onverwijld doorgestuurd naar de ter zake bevoegde deken, te weten de deken Noord-Nederland.       


Toetsingskader

4.3 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.

Beoordeling

4.4 Het hof stelt voorop dat de mogelijkheid om de deken te verzoeken een advocaat aan te wijzen een aanvullende voorziening is, voor het geval de rechtzoekende niet op eigen initiatief een advocaat weet te vinden die bereid is hem bijstand te verlenen.

4.5 Naar het oordeel van het hof blijkt uit de overgelegde stukken niet dat klaagster geen advocaat bereid heeft gevonden om te beoordelen of er juridische mogelijkheden bestaan om met enige kans op succes cassatie in te stellen. Vaststaat immers dat klaagster hiertoe een overeenkomst  van opdracht had gesloten met [naam cassatieadvocaat]. De deken heeft gesteld dat [naam cassatieadvocaat] het cassatieadvies al bijna gereed had op het moment dat klaagster hem een e-mail met een aansprakelijkstelling zond. Het hof heeft geen aanleiding om aan de stelling van de deken te twijfelen, zodat te gelden heeft dat de overeenkomst ook daadwerkelijk door [naam cassatieadvocaat] werd uitgevoerd. Door eigen opstelling van klaagster (het voorbarig aansprakelijk stellen van [naam cassatieadvocaat]) heeft [naam cassatieadvocaat] de opdracht beëindigd. Onder deze omstandigheden geldt dat de situatie waarin klaagster zich bevindt niet valt onder het toepassingsbereik van artikel 13 Advocatenwet. De omstandigheid dat klaagster het niet eens is met de wijze waarop deze advocaat haar zaak behandelt, levert geen grond op voor aanwijzing van een andere advocaat. Het beklag is daarom ongegrond.
4.6 Ter zake van het aanwijzingsverzoek met betrekking tot de herroepingsprocedure die klaagster wenst te voeren, oordeelt het hof dat de deken zich ter zake terecht op het standpunt heeft gesteld dat zij niet bevoegd is om hiervoor een advocaat aan te wijzen. Nu een herroepingsprocedure gevoerd dient te worden voor het gerecht dat de bestreden uitspraak (gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden) heeft gedaan is alleen de deken in Noord-Nederland bevoegd om in dat geval een advocaat aan te wijzen. De deken heeft het verzoek van klaagster dan ook terecht doorgezonden naar de deken Noord-Nederland.


5 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- verklaart het beklag van klaagster tegen de beslissingen van 1 september 2022 en     
5 september 2022 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag ongegrond.


Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. V. Wolting en I.P.A. van Heijst,  leden, in tegenwoordigheid van mr. V.H. Wagner, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2022.

griffier  voorzitter   
 


De beslissing is verzonden op 19 september 2022.