ECLI:NL:TAHVD:2022:131 Hof van Discipline 's Gravenhage 210252

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2022:131
Datum uitspraak: 05-08-2022
Datum publicatie: 16-08-2022
Zaaknummer(s): 210252
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Regels die betrekking hebben op de juridische strijd
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat wederpartij. Klaagster is een psychiatrische instelling. Verweerster is de curator van haar broer die in een instelling van klaagster is opgenomen. Verweerster zou onduidelijk zijn geweest over haar hoedanigheid, zich onnodig grievend hebben uitgelaten en ten onrechte niet hebben gereageerd op een uitnodiging voor een bemiddelingsgesprek. Naar het oordeel van het hof is verweerster onvoldoende duidelijk geweest tegenover klaagster over de hoedanigheid waarin zij optrad. Zij heeft aan klaagster een aantal kritische e-mails vanuit haar kantoor-e-mailadres geschreven, waarin zij onder meer met het indienen van (tucht)klachten dreigt. In die e-mails noemt zij enerzijds haar hoedanigheid als curator, maar vermeldt zij anderzijds in de handtekening eronder dat ze advocaat is. Bovendien heeft verweerster op een gegeven moment – zonder melding te maken van een wijziging van de hoedanigheid waarin zij optrad – een kort geding aan klaagster aangezegd en heeft zij onder de dreiging van dat kort geding haar correspondentie met klaagster over curandus voortgezet, opnieuw vanuit haar kantoor-e-mailadres. Gelet hierop acht het hof dit klachtonderdeel gegrond. Overige klachtonderdelen ongegrond. Gedeeltelijke vernietiging raadsbeslissing. Bekrachtiging waarschuwing. Proceskostenveroordeling. 

 
van 5 augustus 2022
in de zaak 210252

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerster

tegen:

klaagster

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1  Het hof verwijst naar de beslissing van 19 juli 2021 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Amsterdam (zaaknummer: 21-154/A/A). In deze beslissing is de klacht van klaagster gegrond verklaard. Aan verweerster is de maatregel van waarschuwing opgelegd. Verder is verweerster veroordeeld in de betaling van het griffierecht, reiskosten en proceskosten.

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRAMS:2021:167 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.


2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het hoger beroepschrift van verweerster tegen de beslissing is op 13 augustus 2021 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift van klaagster.
 
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 14 maart 2022. Daar zijn verweerster met haar gemachtigde en de gemachtigden van klaagster verschenen. Verweerster heeft haar standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.


3 FEITEN

3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast

3.2 Verweerster is met ingang van 12 maart 2018 benoemd tot curator van haar broer (hierna: de curandus). De curandus is geboren in de voormalige Sovjet-Unie en is sinds 19 februari 2018 gedwongen opgenomen in de psychiatrische instelling van klaagster. De curandus wordt bijgestaan door twee advocaten.
3.3 Eind 2019 en begin 2020 ontstond een verschil van inzicht tussen verweerster en klaagster over de opheffing van de rechterlijke machtiging en het voorwaardelijk ontslag van de curandus.
3.4 Bij e-mail van 22 januari 2020 14:12 uur heeft verweerster klaagster in dit verband onder meer geschreven:
“Telefonische navraag vanochtend (…) leerde mij dat er in weerwil van de gemaakte afspraken tijdens het afgelopen overleg zoals bevestigd in mijn e-mail van 20 december 2019 waarin ik tevens mijn bezwaren bij opheffing van de RM en de belangen van mijn curandus naar voren heb gebracht, door uw instelling voorwaardelijke machtiging in werking is gesteld met de kennelijke bedoeling om mij bewust buiten deze procedure te houden aangezien uw instelling reeds op de hoogte was dat ik hiermee niet zou instemmen. Hiermee tracht u mijn rol en de verantwoordelijkheden die ik als curator draag te ondermijnen. Ik wens een klacht in te dienen over deze gang van zaken.”
3.5 Klaagster heeft de curandus voorwaardelijk ontslagen. De curandus heeft als gevolg daarvan van 10 februari tot en met 16 april 2020 in het Detentiecentrum Rotterdam verbleven om te worden uitgezet. De uitzetting van de curandus stond gepland op 5 maart 2020.
3.6 Bij e-mail van 25 februari 2020 15:48 uur heeft verweerster klaagster onder meer geschreven:
“Met verwijzing naar ons telefoongesprek van hedenmiddag met betrekking tot voornoemde patiënt, tevens mijn curandus, vraag ik gaarne uw spoedige aandacht voor het volgende: (…) Patiënt is zonder mijn voorafgaande toestemming en medeweten teruggestuurd naar AZC Almere. Voor de gevolgen hiervan had ik de betrokken behandelaar in mijn e-mail van 20 december 2019 voor gewaarschuwd. Vandaag is patiënt door de Vreemdelingenpolitie in bewaring gesteld omdat de Immigratiedienst (IND) overigens ten onrechte van mening is dat er thans een behandeling ten behoeve van patiënt niet aan de orde is. Naar aanleiding hiervan heeft de advocaat van patiënt per direct beroep ingesteld. Met het oog op de zitting welke vermoedelijk deze week nog zal plaatsvinden verzoek ik u om ten spoedigste het formulier ‘Bewijs omtrent medische situatie vreemdeling’ ingevuld en voorzien van stukken vandaag nog naar mij te retourneren. Daarnaast ben ik voornemens om een tuchtklacht in te dienen tegen voornoemde gang van zaken, met name tegen het bewust ondermijnen van mijn verantwoordelijkheid en gezag als curator.”
3.7 Bij e-mail van 27 februari 2020 12:45 uur heeft verweerster klaagster onder meer geschreven:
“Uiterlijk morgenochtend verwacht ik uw reactie op mijn bevindingen en het verzoek, bij uitblijven hiervan span ik een kort geding aan. Tevens ontvang ik vandaag nog alle onderliggende stukken met betrekking tot uitplaatsing van mijn curandus naar AZC Almere.”
3.8 Bij e-mail van 27 februari 2020 14:09 uur heeft verweerster klaagster onder meer geschreven:
“Hedenochtend heeft (…) medische informatie verstrekt ten behoeve van de aanvraag om uitstel van vertrek. Gaarne vraag ik uw spoedige aandacht voor het volgende:
De verstrekte medische informatie bevat feitelijk onjuiste gegevens en is in strijd met de informatie die uw instelling reeds eerder aan de rechtbank heeft verstrekt in het kader van machtiging van voortgezet verblijf van 8 augustus 2019. (…) Ik kan niet anders dan te concluderen dat uw instelling dit gedaan heeft met de kennelijke bedoeling om van overheidswege de financiële vergoeding verband houdende met de verlenging van de RM te incasseren om vervolgens mijn curandus in weerwil van mijn eerder geuite bezwaren en reeds bekende verblijfsrechtelijke risico’s zonder enig overleg of kennisgeving op straat te zetten. Ten overvloede merk ik op dat ik sterk het gevoel heb dat u met voornoemde informatie uw instelling probeert te ontzien van eventuele tuchtrechtelijke aansprakelijkheid uit hoofde van uw beroep als zorgverlener. De verstrekte informatie en het formulier zal ik om voornoemde redenen niet inbrengen bij de aanvraag en verzoek u ten spoedigste om een toelichting hierop te geven. Tevens ontvang ik ten spoedigste het ingevulde formulier ‘Bewijs omtrent medische situatie vreemdeling’ ondertekend door de daadwerkelijke hoofdbehandelaar (…) met vermelding van behandeling/diagnose zoals destijds aan de rechter werd gepresenteerd.
3.9 Bij e-mail van 27 februari 2020 16:32 uur heeft verweerster klaagster onder meer geschreven:
“Ik begrijp (…) dat u niet bereid bent om de stukken met betrekking tot voorwaardelijk ontslag, ondanks meerdere verzoeken hiertoe, aan mij te verstrekken. U weigert om inzage te geven in de voorwaarden die u daarin heeft opgenomen. Het voorwaardelijk ontslag heeft u op een geniepige en bedenkelijke wijze achter mijn rug om doorheen gedrukt en hiermee het doodvonnis van mijn curandus getekend. U vermeldt in de recente stukken feitelijk onjuiste informatie en hiermee handelen de betrokken zorgverleners tuchtrechtelijk verwijtbaar. Ik span vandaag een kort geding aan tegen uw instelling. Ik verneem vandaag nog uw verhinderdata.”
3.10  Alle genoemde e-mails heeft verweerster vanuit haar kantoor-e-mailadres gestuurd met vermelding, onderaan de e-mails, van haar hoedanigheid van advocaat. 
3.11 Klaagster heeft verweerster hierop de voorwaarden voor het ontslag van de curandus gestuurd.
3.12  Op 27 februari 2020 heeft verweerster namens de curandus een kort geding aanhangig gemaakt tegen klaagster en gevorderd het voorwaardelijk ontslag van de curandus in te trekken.
3.13  Bij e-mail van 27 februari 2020 21:56 uur heeft verweerster klaagster onder meer geschreven, opnieuw vanuit haar kantoor-e-mailadres, met vermelding van haar hoedanigheid van advocaat onderaan de e-mail:
“Onder deze omstandigheden had u mij als wettelijke vertegenwoordiger terstond in kennis kunnen en moeten stellen van uw voornemens tot voorwaardelijk ontslag (…), tot slot diende u mij (mede) te laten tekenen voor akkoord voor voorwaardelijk ontslag. Dit heeft u niet gedaan wetende dat ik bezwaar had tegen uitplaatsing (…) Reeds om die reden handelt u tuchtrechtelijk verwijtbaar. (…) Uw instelling heeft doelbewust mij buiten deze procedure gehouden en blijk gegeven van grove veronachtzaming van het recht van mijn curandus op een adequate medische behandeling (…) De overeenkomst met betrekking tot voorwaardelijk ontslag van 8 januari 2020 is aldus op een juridisch onrechtmatige en tuchtrechtelijk verwijtbare wijze tot stand gekomen en is uw instelling reeds hierom aansprakelijk voor de schade, zowel van materiele aard alsmede immateriële aard, die mijn curandus heeft geleden en nog zal lijden. (…) Tot slot spreek ik de hoop uit dat deze argumenten aan u alsnog aanleiding zullen geven om tot inkeer te komen en per ommegaande het voorwaardelijk ontslag in te trekken, de klinische opname te bevelen en de behandeling (…) te hervatten. Mocht u hiertoe onvoorwaardelijk bereid zijn dan zal ik op mijn beurt het kort geding intrekken en onvoorwaardelijk afzien van het indienen van een tuchtklacht jegens alle zorgverleners die tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld. Ik ontvangen uiterlijk morgen uw reactie hierop.”
3.14  Op 11 maart 2020 heeft verweerster het kort geding tegen klaagster ingetrokken.
3.15  Op 17 maart 2020 heeft (de geneesheer-directeur van) klaagster naar aanleiding van de onder 3.13 vermelde e-mail van verweerster aan haar geschreven dat het onduidelijk is in welke hoedanigheid zij die e-mail heeft geschreven, als advocaat of als curator. Op 16 april 2020 heeft verweerster geantwoord dat zij curandus niet als advocaat maar als curator bijstaat en dat zij een verandering van haar rol zal melden.
3.16  Bij brief van 4 mei 2020 heeft klaagster verweerster onder meer geschreven:
“In uw hoedanigheid als curator bent u door het zorgpersoneel van [klaagster] betrokken bij de behandeling van uw curandus. Helaas is er door niet betamelijke gedragingen op den duur een onhoudbare situatie ontstaan. Deze gedragingen bestaan onder andere uit: het hanteren van dreigend en onnodig grievend taalgebruik op schrift en telefonisch, het niet aanwezig zijn bij voor uw curandus en zijn behandeling belangrijke afspraken zonder hiervoor een duidelijke reden te geven, dreigen met het indienen van klachten bij een Tuchtcollege en het aanspannen van een kort geding. (…) Uw gedrag lijkt niet gericht op het vinden van een oplossing, maar lijkt gericht op het doordrukken van uw eisen. Daarnaast is er verwarring ontstaan over de hoedanigheden van waaruit u optreedt. U bent werkzaam als advocate, maar bent niet de advocate van uw curandus. Echter worden bepaalde stukken en e-mails ondertekend met uw titel (‘advocaat’) en maakt u gebruik van uw zakelijke e-mailadres voor contact over uw curandus. Dit zorgt voor onduidelijkheid en zorgen over verwarring van uw hoedanigheid onder het zorgpersoneel. Ook heeft u in uw rol van advocaat een kort geding ingesteld tegen [klaagster]. Dit tezamen genomen heeft ervoor gezorgd dat het zorgpersoneel zich geïntimideerd voelt en de werksituatie voor [klaagster] onhoudbaar is geworden. Om deze situatie te verbeteren willen wij u graag uitnodigen voor een persoonlijke bijeenkomst. (…) Als u hiertoe niet bereid bent of er onvoldoende verbetering optreedt na de bijeenkomst, dan zijn wij genoodzaakt om over te gaan tot het nemen van maatregelen. Wij horen graag binnen 14 dagen of u van de mogelijkheid gebruik wilt maken en samen wilt zorgen voor een betere werksituatie in het belang van uw curandus.”
3.17  Bij brief van 10 juni 2020 heeft klaagster verweerster onder meer geschreven: 
“Helaas hebben wij geen reactie van u mogen ontvangen. Zoals toegelicht (…) zijn wij hierdoor genoodzaakt om over te gaan tot het nemen van maatregelen. Deze maatregelen bestaan allereerst het indienen van een klacht bij de Orde van Advocaten, voor de inhoudelijke redenen verwijzen wij naar de eerste brief. Daarnaast zijn wij voornemens de rechtbank te verzoeken om uw curatorschap te beëindigen en een externe curator aan te stellen voor uw curandus om de behandeling op goede wijze in overleg met een andere curator in goede verstandhouding te kunnen vormgeven.”
3.18  Bij e-mail van 11 juni 2020 heeft verweerster verzonden met onderaan de mail de vermelding van haar hoedanigheid van advocaat, klaagster onder meer geschreven: 
“Op 2 juni jl. heeft u een aangetekende brief van mijn ontvangen in reactie op uw eerdere schrijven waarin u persoonlijke verwijten aan mijn adres poneert die aantoonbaar en evident in strijd zijn met de waarheid en enkel als een pressiemiddel dienen, deze gang van zaken doet afbreuk aan de integriteit van de betrokken zorgverleners. (…) Ik heb u schriftelijk verzocht om een externe bemiddelaar in te schakelen en een mediationtraject in gang te zetten om juridische escalatie te voorkomen. Tot op heden heeft u daarop niet gereageerd. (…)”
3.19  Bij beschikking van 9 juni 2021 heeft de rechtbank verweerster ontslagen als curator.

4 KLACHT

4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende:

a)  Verweerster heeft gehandeld in strijd met Gedragsregel 9 door haar titel als advocaat op een onjuiste manier in te zetten.
b)    Verweerster heeft gehandeld in strijd met artikel 10a Advocatenwet en gedragsregel 7.
c)    Verweerster heeft niet gereageerd op het voorstel om in gesprek te gaan met klaagster.


5 BEOORDELING

overwegingen raad
 
5.1 De raad heeft – zonder nadere motivering – geoordeeld dat klaagster een voldoende rechtstreeks belang heeft bij alle klachtonderdelen en dat de klacht ontvankelijk is.
Ter zake van de klachtonderdelen a) en b) heeft de raad overwogen dat verweerster haar rol als zus, curator en advocaat vrijwel steeds door elkaar heeft laten lopen en daarnaast ook daadwerkelijk als advocaat is opgetreden. Hierdoor heeft zij volgens de raad aan klaagster onvoldoende duidelijkheid verschaft over de hoedanigheid waarin zij optrad en aldus in strijd gehandeld met gedragsregel 9. Gelet op de opstelling van verweerster, die in haar e-mailwisselingen met klaagster haar handelen als curator afwisselde met e-mails in de hoedanigheid van advocaat, heeft de raad grond gezien om alle gedragingen van verweerster in dit verband te beoordelen als gedragingen van een advocaat. Verder heeft verweerster zich volgens de raad onnodig grievend uitgelaten jegens klaagster en dreigend taalgebruik gebezigd en is zij zonder hiervoor een duidelijke reden te geven niet verschenen op voor de curandus en zijn behandeling belangrijke afspraken. Naar het oordeel van de raad valt dit alles verweerster tuchtrechtelijk te verwijten en heeft zij met haar agressieve houding jegens klaagster gezorgd voor een onwerkbare situatie die niet in het belang van curandus was. Gelet op het vorenstaande heeft de raad de klachtonderdelen a) en b) gegrond verklaard.
Ter zake van klachtonderdeel c) heeft de raad overwogen dat verweerster ten onrechte niet is ingegaan op het voorstel van klaagster om in gesprek te gaan, terwijl dat wel voor de hand lag om de werksituatie te verbeteren. Van een advocaat mag verwacht worden dat hij zich welwillend opstelt en meewerkt aan pogingen om een geschil in der minne op te lossen, waartoe zeker in dit geval alle aanleiding bestond, aldus de raad. Klachtonderdeel c) is eveneens gegrond verklaard door de raad. Aan verweerster is de maatregel van waarschuwing opgelegd, waarbij de raad rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat verweerster ten tijde van de verweten gedragingen nog advocaat-stagiaire was en een blanco tuchtrechtelijk verleden had.  
 
ontvankelijkheid

5.2 Het hof overweegt het volgende. De Advocatenwet heeft het klachtrecht niet in het leven  geroepen voor een ieder, doch slechts voor degenen die door het handelen of nalaten van een advocaat in zijn of haar belang is of kan worden getroffen. Aangezien klaagster een instelling is, en de klacht niet (tevens) is ingediend door individuele medewerkers van de instelling, dient, met inachtneming van hetgeen verweerster hiertegen heeft aangevoerd, allereerst te worden beoordeeld of deze instelling in een eigen belang is getroffen voor zover wordt geklaagd over de bejegening van (individuele) functionarissen van klaagster.

5.3 Klachtonderdeel a) heeft betrekking op de verwarring die verweerster jegens zowel de instelling als alle medewerkers zou hebben gecreëerd, in welk verband klaagster zich onder meer heeft beroepen op rechtstreekse correspondentie tussen verweerster en de instelling. Het argument van verweerster dat uitsluitend individuele medewerkers last kunnen hebben gehad van eventuele verwarring over haar hoedanigheid, gaat niet op. Ook een instantie kan hierover klagen als zij in haar belang is of kan worden getroffen. Dit belang is in dit geval aanwezig, nu verweerster klaagster op deze wijze heeft aangeschreven en daarin jegens klaagster een kort geding in het vooruitzicht heeft gesteld. Klaagster is daarom ontvankelijk in haar klacht.

5.4 Klachtonderdeel b) moet eveneens ontvankelijk worden geacht, voor zover het de uitlatingen van verweerster aan het adres van de instelling betreft.

5.5 Klachtonderdeel c) is ook ontvankelijk, aangezien de uitnodiging aan verweerster om in gesprek te gaan afkomstig is van de instelling zelf. Anders dan verweerster betoogt, is hier volgens het hof dus een eigen belang van de instelling aanwezig.  

beroepsgronden

5.6 In beroep heeft verweerster, kort samengevat, het volgende naar voren gebracht. Verweerster heeft allereerst aangevoerd dat zij bij de tegengeworpen gedragingen hoofdzakelijk als curator is opgetreden, en uitsluitend als advocaat is opgetreden met betrekking tot het (ingetrokken) kort geding. Voor het overige zou geen sprake zijn van een zodanige verwevenheid met de beroepsuitoefening als advocaat, dat het advocatentuchtrecht hierop van toepassing kan worden geacht. Gelet hierop heeft de raad een onjuist beoordelingskader gehanteerd.
Ten aanzien van klachtonderdeel a) voert verweerster aan dat in redelijkheid geen sprake kan zijn geweest van onduidelijkheid bij klaagster over de hoedanigheid waarin verweerster optrad. Klaagster heeft er zelf voor gekozen verweerster te (blijven) e-mailen op haar kantoor-e-mailadres, hoewel zij beschikte over verweersters privé-e-mailadres. Verweerster heeft in haar e-mails aan klaagster steeds aangegeven dat zij optrad in de hoedanigheid van curator. Voor klaagster was duidelijk dat verweerster uitsluitend in het kader van het kort geding in het voorjaar van 2020 optrad als advocaat. Toen klaagster op 17 maart 2020 aangaf dat er onduidelijkheid bestond over verweersters rol, heeft zij hierover helderheid verschaft.  
Ten aanzien van klachtonderdeel b) voert verweerster aan dat geen sprake is van onnodig grievende uitlatingen in tuchtrechtelijk verwijtbare zin en dat haar kritische bejegening van klaagster in het kader van de voorwaardelijke machtiging en het ontslag van curandus en de door haar gegeven kwalificaties van het handelen van klaagsters medewerkers, evenals de aansprakelijkstelling van klaagster, binnen de vrijheid vallen van verweerster als wettelijk vertegenwoordiger en belangenbehartiger van curandus. Verweerster voert aan dat de door haar gebruikte bewoordingen weliswaar stevig waren, maar wel het gewenste resultaat hadden en dus een functie vervulden.

Ten aanzien van klachtonderdeel c) voert verweerster aan dat, los van het feit dat zij zelf een voorstel tot mediation heeft gedaan waarop klaagster niet is ingegaan, niet valt in te zien welke tuchtrechtelijke norm zou zijn overschreden door haar weigering op de uitnodiging voor een persoonlijk gesprek in te gaan.

verweer in beroep

5.7 Klaagster heeft verweer gevoerd tegen het beroep van verweerster. Waar nodig zal het hof hierna op het verweer ingaan.  

maatstaf

5.8  Ter zake van de toepasselijke maatstaf op het handelen en nalaten van verweerster ziet het hof aanleiding om onderscheid te maken tussen enerzijds de klachtonderdelen a) en b) en anderzijds klachtonderdeel c).

5.9 Op de klachtonderdelen a) en b) acht het hof de maatstaf voor het handelen van een advocaat als zodanig van toepassing. Klachtonderdeel a) betreft immers niet het handelen van verweerster in haar hoedanigheid van curator, maar ziet erop dat verweerster als advocaat niet duidelijk heeft gemaakt in welke hoedanigheid zij handelde. Het hof verwijst en in dit verband naar Gedragsregel 9, waarin is bepaald dat een advocaat ervoor moet zorgdragen dat geen misverstand kan bestaan over de hoedanigheid waarin hij in een gegeven situatie optreedt. Klachtonderdeel b) ziet hoofdzakelijk op de uitlatingen van verweerster in haar e-mails van 27 februari 2020, waarbij verweerster optrad als advocaat van de curandus tegenover klaagster als wederpartij.

5.10 Bij de beoordeling van klachtonderdeel b) is verder het volgende van belang.
De maatstaf die het hof aanlegt voor het handelen van de advocaat als wederpartij, is mede ingegeven door de kernwaarde partijdigheid die een advocaat in acht behoort te nemen en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen (zie HvD 15 april 2013, ECLI:NL:TAHVD:2013:YA4394).

5.11 Klachtonderdeel c) heeft betrekking op verweersters handelen als curator, zodat hiervoor de maatstaf voor het handelen van de advocaat in een andere hoedanigheid van toepassing is. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt (zie bijv. HvD 7 april 2014, 6971).

ad klachtonderdeel a): hoedanigheid verweerster
 
5.12 Uit de toelichting op Gedragsregel 9, waarbij het hof aansluiting zoekt als uitwerking van de betamelijkheidsnorm als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet, volgt dat de kernwaarden de essentie van de beroepsuitoefening van de advocatuur inkleuren. Daarom moeten nevenwerkzaamheden die niet volledig in de kernwaarden zijn in te passen, worden beschouwd als verricht in een andere hoedanigheid dan die van advocaat. Deze werkzaamheden vertonen weliswaar doorgaans verwevenheid met de rechtspraktijk, maar de kernwaarde partijdigheid is hierop niet van toepassing. Daarom is het van belang dat een advocaat duidelijkheid verschaft over de hoedanigheid waarin hij acteert.

5.13 Op 16 april 2020 heeft verweerster aan klaagster desgevraagd laten weten dat zij de curandus niet als advocaat, maar als curator bijstaat. Tot die datum is zij echter tegenover klaagster onvoldoende duidelijk geweest over de hoedanigheid waarin zij tegenover klaagster optrad. Zij heeft aan klaagster over de curandus een aantal kritische e-mails vanuit haar kantoor-e-mailadres geschreven, waarin zij onder meer met het indienen van (tucht)klachten dreigt. Zij noemt in die            e-mails enerzijds haar hoedanigheid als curator, maar vermeldt tegelijkertijd in de handtekening onderaan de e-mails dat ze advocaat is. Bovendien heeft zij op een gegeven moment – zonder melding te maken van een wijziging van de hoedanigheid waarin zij optrad – een kort geding aan klaagster aangezegd en heeft zij onder de dreiging van dat kort geding haar correspondentie met klaagster over curandus voortgezet, opnieuw vanuit haar kantoor-e-mailadres. Daarom is klachtonderdeel a) gegrond.

ad klachtonderdeel b): onnodig grievende uitlatingen

5.14 Klaagster beroept zich in haar toelichting op klachtonderdeel b) vooral op de e-mails van 27 februari 2020. Verweerster treedt daarin op als advocaat van de wederpartij. Onder verwijzing naar de hierboven aangehaalde maatstaf geldt dat verweerster daarbij een grote vrijheid toekomt en zich mag als opstellen als ‘luis in de pels’ van klaagster, teneinde de belangen van haar cliënt, de curandus, te behartigen. Dit geldt te meer nu de curandus ten tijde van de verzending van de e-mail op zeer korte termijn uitgezet dreigde te worden. Daardoor was sprake van een acute en spoedeisende situatie, met ernstige gevolgen voor de curandus indien geen juridische actie door verweerster zou worden ondernomen. Tegen deze achtergrond beoordeelt het hof de door verweerster gebruikte bewoordingen, gestelde termijnen en aankondiging van tuchtklachten indien de haar onthouden informatie niet alsnog zou worden verstrekt door klaagster, niet als onnodig grievend. Anders dan de raad ziet het hof op basis van het dossier evenmin aanleiding om verweersters houding in dit verband als agressief te bestempelen. Uit het voorgaande volgt dat het hof klachtonderdeel b) alsnog ongegrond zal verklaren.

ad klachtonderdeel c): weigeren uitnodiging persoonlijk gesprek

5.15 Ten aanzien van klachtonderdeel c) stelt het hof vast dat de uitnodiging van klaagster aan verweerster om een persoonlijk gesprek te voeren, is gedaan aan verweerster in de hoedanigheid van curator. Naar het oordeel van het hof kan de weigering van verweerster om op deze uitnodiging in te gaan niet worden gekwalificeerd als een handelen of nalaten waardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Het hof zal klachtonderdeel c) daarom alsnog ongegrond verklaren.
maatregel

5.16 Uit het vorenstaande volgt dat het hof uitsluitend klachtonderdeel a) gegrond acht. Verweerster heeft jegens klaagster onvoldoende duidelijkheid gecreëerd over de hoedanigheid waarin zij optrad terwijl zij als advocaat ervoor moet zorgen dat hierover geen misverstand kan bestaan. Verweerster heeft geen tuchtrechtelijk verleden zodat het hof volstaat met de maatregel van waarschuwing.

proceskosten

5.17 Omdat het hof, behoudens de klachtonderdelen b) en c), de beslissing van de raad inclusief de opgelegde maatregel bekrachtigt, zal het hof verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:   
                                                                                                                             
a) € 50,- kosten van klaagster (forfaitair);
b) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;
c) € 1.000,- kosten van de Staat.

Verweerster moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 50,- aan kosten van klaagster binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

Verweerster moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.


6 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

6.1 vernietigt de beslissing van 19 juli 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 21-154/A/A, voor zover het de gegrondverklaring door  de raad van de klachtonderdelen b) en c) betreft;

en doet opnieuw recht:

6.2 verklaart de klachtonderdelen b) en c) alsnog ongegrond;

6.3 bekrachtigt de beslissing van 19 juli 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam gewezen onder nummer 21-154/A/A voor het overige, waaronder de oplegging van de maatregel van waarschuwing aan verweerster;

6.4 veroordeelt verweerster tot betaling van de forfaitaire kosten van € 50,- aan klaagster;

6.5 veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Deze beslissing is gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. G.C. Endedijk, P.J.G. van den Boom, A.P. Wessels en E.A.M. Röttgering, leden, in tegenwoordigheid van mr. V.H. Wagner, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2022.
 

griffier voorzitter            


De beslissing is verzonden op 5 augustus 2022.