ECLI:NL:TAHVD:2022:126 Hof van Discipline 's Gravenhage 220104

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2022:126
Datum uitspraak: 04-07-2022
Datum publicatie: 16-08-2022
Zaaknummer(s): 220104
Onderwerp: Aanwijzing, subonderwerp: Artikel 13 Advocatenwet: aanwijzing van een advocaat
Beslissingen: Beklag
Inhoudsindicatie: Artikel 13 beklag. Klager heeft zijn aanwijzingsverzoek pas bij de deken ingediend nadat de termijn voor instellen van cassatie was verstreken en nog enkel een termijn resteerde voor herstel van een gebrek aan het door hem zelf ingediende cassatieberoep. Van klager had echter verwacht mogen worden dat hij onverwijld nadat hem was gebleken dat hij zelf geen advocaat kon vinden om namens hem cassatieberoep in te stellen, de deken had benaderd met het verzoek om aanwijzing van een advocaat en (daarmee) dat hij de cassatietermijn niet ongebruikt had laten verlopen. Uit deze gang van zaken volgt dat klager door zijn eigen handelwijze een situatie heeft gecreëerd dat van de deken in redelijkheid niet kan worden verlangd in deze fase gebruik te maken van zijn aanwijzingsbevoegdheid. Het hof verklaart het beklag van klager ongegrond.

van 4 juli 2022
in de zaak 220104
 
naar aanleiding van het beklag van:

 
klager

tegen:
 
mr. I. Aardoom-Fuchs
Deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Den Haag

de deken


1 HET BEKLAG

1.1 Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De waarnemend deken heeft dit verzoek afgewezen met zijn beslissing van 18 maart 2022. Klager heeft een beklag d.d. 23 maart 2022 tegen de beslissing van de deken ingediend bij het Hof van Discipline (hierna: het hof).


2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het beklag is op 23 maart 2022 per e-mail en op 29 maart 2022 per post ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier:
- een e-mail van klager van 13 mei 2022, inhoudende twee procedurele verzoeken. Klager heeft het hof verzocht om 1) een mondelinge behandeling van zijn zaak en 2) de uitspraakdatum te verplaatsen naar een datum die niet vlak voor of in de zomervakantie valt;
- het verweerschrift van de deken van 18 mei 2022;
- een e-mail van klager van 8 juni 2022, inhoudende een verzoek aan het hof om een andere uitspraakdatum te bepalen.

2.3 Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier en heeft daarbij de schriftelijke toelichting van klager betrokken. Gelet op de inhoud van het dossier en het hiernavolgende ziet het hof geen aanleiding om een mondelinge behandeling te bepalen. Het hof ziet om dezelfde redenen ook geen aanleiding om een andere uitspraakdatum te bepalen.

3 FEITEN

Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.1 Klager wenst cassatieberoep in te stellen tegen een beschikking van het Gerechtshof Den Haag van 14 december 2021.

3.2 In de periode van 20 december 2021 tot en met 4 januari 2022 heeft klager meerdere advocaten benaderd met de vraag of ze hem kunnen bijstaan bij het instellen van een cassatieberoep. De door hem benaderde advocaten hebben aangegeven dat zij klager niet kunnen bijstaan.

3.3 Op 14 maart 2022 heeft klager (zelf) cassatieberoep ingesteld.

3.4 Op 15 maart 2022 heeft de Hoge Raad klager bericht dat het door hem ingediende cassatieberoep niet is ingediend door een cassatieadvocaat en dat klager tot uiterlijk 28 maart 2022 de gelegenheid heeft om dit gebrek te herstellen. Verder is aan klager medegedeeld dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad de partij die zonder advocaat bij de Hoge Raad civiel cassatieberoep instelt, niet-ontvankelijk wordt verklaard.

3.5 Op 16 maart 2022 heeft klager een verzoek ingediend bij de deken om een cassatie advocaat aan te wijzen voor het indienen van een procesinleiding bij de Hoge Raad. Klager heeft ook verzocht om een advocaat aangewezen te krijgen die inhoudelijk kan beoordelen of het cassatieberoep op basis van de door hemzelf ingediende procesinleiding een redelijke kans van slagen heeft.

3.6 In de periode van 15 tot en met 20 maart 2022 heeft klager nogmaals meerdere advocaten benaderd, die hebben aangegeven klager niet te kunnen bijstaan.

3.7 In een brief van 18 maart 2022 (die per e-mail aan klager is gestuurd) heeft de waarnemend deken het verzoek om aanwijzing van een advocaat afgewezen. In de beslissing staat – samengevat – het volgende vermeld. De deken kan geen advocaat aanwijzen voor het enkel ‘blind’ overnemen van een niet door de cassatieadvocaat gestarte cassatieprocedure, omdat het voor een advocaat niet is toegestaan om als zogenoemde ‘postbusadvocaat’ op te treden. Ook voor het opstellen van een cassatieadvies wordt geen advocaat aangewezen, omdat de deken een advocaat niet kan dwingen om op zo’n korte termijn (vijf werkdagen voor het aflopen van de termijn) het dossier te bestuderen en een cassatieadvies op te stellen. Daarbij komt dat de deken een advocaat niet kan verplichten, op het moment dat dit advies positief zal luiden, een niet door hem of haar opgesteld cassatierekest te ondertekenen.


4 BEOORDELING

Beklag

4.1 Klager heeft – samengevat – het volgende aangevoerd. Uit het standpunt van de waarnemend deken blijkt dat de door de Hoge Raad geboden herstelmogelijkheid van twee weken in werkelijkheid non-existent is, omdat twee dagen na de indiening van het aanwijzingsverzoek al door de waarnemend deken geconcludeerd wordt dat de resterende hersteltermijn te beperkt is om een cassatieadvocaat aan te wijzen. Verder is het standpunt van de waarnemend deken dat het indienen van een niet door de cassatieadvocaat zelf opgestelde procesinleiding gedragsrechtelijk niet is toegestaan, niet in overeenstemming met de uiteenzetting van de Procureur-Generaal in ECLI:NL:PHR:2018:754 en de in dit verband relevante literatuur, tuchtrechtspraak en wetsgeschiedenis. Daarnaast is geen sprake van een situatie waarbij de zaak, na bestudering, geen redelijke kans van slagen heeft. Immers, in deze zaak is geen negatief cassatieadvies uitgebracht. Tot slot is het verwijt van de waarnemend deken dat klager tot het einde van de termijn heeft gewacht onjuist en onterecht. Klager heeft in december 2021 al cassatieadvocaten benaderd en werd toen ontmoedigd door de vele afwijzende reacties. Klager heeft daarop besloten de procesinleiding zelf op te stellen en in te dienen, nadat een andere cassatieadvocaat aangaf geen tijd meer te hebben na in eerste instantie wel geïnteresseerd te zijn geweest.

Verweer deken

4.2 De deken heeft in haar verweer verwezen naar wat onder 3.7 staat vermeld. De deken stelt dat klager geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan de beslissing van de waarnemend deken moet worden herzien. Daarnaast stelt de deken dat de termijn voor het ondertekenen en indienen van de procesinleiding op 28 maart 2022 is verstreken, zodat niet kan worden ingezien dat klager nog belang heeft bij zijn beklag. Het beklag van klager moet dan ook ongegrond worden verklaard.

Toetsingskader

4.3 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.

4.4 Verder neemt het hof het ook het volgende tot uitgangspunt.
In artikel 7.6 van de Verordening op de advocatuur (Voda) “Adviseren cliënt inzake civiele cassatie” is bepaald dat de advocaat bij de Hoge Raad of, indien van toepassing, de advocaat die opdrachtgever is, tijdig en schriftelijk adviseert over:
a. de kansen van een principaal of incidenteel cassatieberoep dan wel -verweer;
b. de aan dat cassatieberoep dan wel -verweer verbonden kosten en risico’s;
c. de opportuniteit van het cassatieberoep dan wel -verweer, gelet op de te verwachten rechtsgang na vernietiging en eventuele verwijzing of terugwijzing.
In de Toelichting op de Voda is ten aanzien van artikel 7.6 opgenomen dat een advocaat bij de Hoge Raad voorafgaand aan de beslissing om middelen in te dienen in een cassatiezaak eerst een cassatieadvies zal opstellen. In dit advies betrekt de advocaat in elk geval de in dit artikel onder a. tot en met c. genoemde onderwerpen. Uit de redactie van het artikel blijkt dat ook de advocaat die voor verweerder optreedt een advies moet uitbrengen waarin onder meer tot uitdrukking komt dat hij zich heeft beraden over de vraag óf hij wel moet optreden. Het cassatieadvies dient onderdeel te zijn van het cassatiedossier dat de advocaat heeft overgelegd aan de commissie civiele cassatie ten behoeve van het afleggen van de proeve van bekwaamheid, bedoeld in artikel 4.14 Voda (zie HvD 25 mei 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:100).


Beoordeling

4.5 Het hof overweegt als volgt. Klager wenst aanwijzing van een advocaat om cassatieberoep in te stellen tegen een beslissing van het Gerechtshof Den Haag van 14 december 2021. Daarnaast wenst hij om aanwijzing van een advocaat om beoordeeld te krijgen of het door hem ingestelde cassatieberoep een redelijke kans van slagen heeft. Uit de stukken blijkt dat klager in december 2021/januari 2022 meerdere advocaten heeft benaderd om hem bij te staan, maar dat zij niet in de gelegenheid waren om hem bij te staan. Vervolgens heeft klager besloten om zelf een processtuk op te stellen en bij de Hoge Raad in te dienen. Vervolgens is klager er door de Hoge Raad op gewezen dat hij dit stuk niet zelf kon indienen en dat hij dit gebrek binnen twee weken had te herstellen door het laten ondertekenen van dat stuk door een cassatieadvocaat. Klager heeft zijn aanwijzingsverzoek dus pas bij de deken ingediend nadat de termijn voor instellen van cassatie was verstreken en nog enkel een termijn resteerde voor herstel van een gebrek aan het door hem zelf ingediende cassatieberoep. Van klager had echter verwacht mogen worden dat hij onverwijld nadat hem was gebleken dat hij zelf geen advocaat kon vinden om namens hem cassatieberoep in te stellen, de deken had benaderd met het verzoek om aanwijzing van een advocaat en (daarmee) dat hij de cassatietermijn niet ongebruikt had laten verlopen. Uit deze gang van zaken volgt dat klager door zijn eigen handelwijze een situatie heeft gecreëerd dat van de deken in redelijkheid niet kan worden verlangd in deze fase gebruik te maken van zijn aanwijzingsbevoegdheid. Aan het indienen van een cassatieberoep gaat immers, zoals onder 4.4 is overwogen, vooraf het opstellen van een cassatieadvies, wat feitelijk zinloos was, omdat klager het cassatieberoep al had ingediend, terwijl dat advies onverminderd van belang was. Daarnaast geldt, zoals de (waarnemend) deken terecht heeft aangevoerd, dat een (cassatie)advocaat op grond van artikel 7.6 van de Voda niet kan worden verplicht een handtekening te zetten onder een door klager zelf ingediend processtuk. De cassatieadvocaat heeft een eigen verantwoordelijkheid en moet onderzoeken of de betreffende beslissing tot cassatie kan leiden en kan nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling (zie ook HvD 25 mei 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:100).

4.6 Daarnaast doet zich de vraag voor of klager nog een belang bij aanwijzing van een (cassatie)advocaat heeft. De termijn voor de herstelmogelijkheid voor het indienen van het cassatieberoep is immers op 28 maart 2022 verstreken en niet is gesteld of gebleken dat klager nader uitstel heeft verkregen.

4.7 Wat klager verder naar voren heeft gebracht, leidt niet tot een andere afweging.
 
4.8 De deken had op grond van het voorgaande gegronde redenen om het aanwijzingsverzoek af te wijzen. De slotsom is dat het beklag ongegrond is. Met deze uitkomst en motivering bestaat er voor honorering van de door klager gedane processuele verzoeken geen aanleiding.


5 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van 18 maart 2022 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag ongegrond en wijst de overige verzoeken van klager af.


Deze beslissing is gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. W.F. Boele en I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2022.
                                                                  
griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 5 juli 2022.