ECLI:NL:TAHVD:2022:115 Hof van Discipline 's Gravenhage 210373

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2022:115
Datum uitspraak: 10-06-2022
Datum publicatie: 23-06-2022
Zaaknummer(s): 210373
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht over de advocaat van de wederpartij. Hoger beroep van klaagster is beperkt tot dat deel van de klacht, dat niet-ontvankelijk is verklaard wegens overschrijding van de driejaartermijn. Bekrachtiging.

                                      van 10 juni 2022

                                      in de zaak 210373

                                    naar aanleiding van het hoger beroep van:

                                      klaagster

                                      tegen:

                                      verweerster

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 22 november 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad) in de zaak met nummer 21-001/AL/GLD. De raad heeft de klachtonderdelen a), b) en f) niet-ontvankelijk verklaard en de klachtonderdelen c), d) en e) ongegrond verklaard.

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2021:349 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het beroepschrift van klaagster tegen de beslissing van de raad is op 14 december 2021 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof:

-    de stukken van de raad;

-    het verweerschrift.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 8 april 2022. Daar zijn mr. D. namens klaagster en verweerster met haar gemachtigde mr. N. verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht.  

3 FEITEN

3.1 Voor zover in hoger beroep nog van belang, gaat het hof uit van de volgende feiten.

3.2 De klacht betreft het optreden van verweerster als advocaat van de wederpartij (ASR) in een letselschadeprocedure.

3.3 Op 24 september 2011 heeft een verkeersongeval plaatsgevonden waarbij de auto van klaagster is aangereden door een bij ASR verzekerd voertuig. Na de aanrijding heeft klaagster op 29 september 2011 een bezoek gebracht aan haar huisarts. Van het bezoek is een aantekening gemaakt in het huisartsenjournaal. De huisarts heeft het volgende genoteerd:

          “5 dagen geleden weer aangereden, stond stil, andere auto achterop met 5-10 km u, aanvankelijk pijn schouder nek, dat nu wel beter, maar nu vooral heel erg rechts onder rug.

3.4 Bij brief van 15 november 2011 heeft klaagster ASR aansprakelijk gesteld voor het letsel dat zij bij de aanrijding heeft opgelopen. Bij e-mail van 23 november 2011 heeft ASR voor de toedracht van onderhavige aanrijding de aansprakelijkheid erkend. Vervolgens is tussen ASR en klaagster een discussie ontstaan over het causaal verband en de (hoogte van de) schade.

3.5 Op 17 september 2012 heeft een medisch adviseur van ASR advies uitgebracht. In het advies heeft hij erop gewezen dat de huisarts van klaagster tijdens het spreekuur van 29 september 2011 heeft genoteerd dat klaagster vijf dagen geleden weer is aangereden.

3.6 Op 20 september 2012 heeft ASR verweerster ingeschakeld als advocaat. Op 24 juli 2013 heeft klaagster een deelgeschilprocedure jegens ASR aanhangig gemaakt bij de rechtbank. Klaagster heeft de rechtbank onder meer verzocht om ASR te veroordelen tot het betalen van een bedrag van € 35.000,00. Bij beschikking van 13 november 2013 is dit verzoek afgewezen.

3.7 Bij beschikking van 10 juni 2015 heeft de rechtbank op verzoek van ASR een deskundige benoemd. De deskundige heeft zijn rapport op 23 november 2015 bij de rechtbank gedeponeerd. Tussen partijen ontstond verschil van mening over de betekenis van een onderdeel van het rapport.

3.8 Op 12 april 2016 heeft klaagster een tweede deelgeschilprocedure aanhangig gemaakt met verzoek te bepalen dat haar klachten en beperkingen in causaal verband staan met het ongeval. Verweerster heeft namens ASR verweer gevoerd. Daarbij is aangehaald dat de huisarts van klaagster had genoteerd dat klaagster “weer” een ongeval had gehad. Ook was het verweerster gebleken dat twee versies van het huisartsenjournaal in omloop waren, namelijk ook een versie waarin het woordje “weer” was verwijderd.

3.9 Op 5 juli 2016 vond de mondelinge behandeling van het tweede deelgeschil plaats. Klaagster heeft desgevraagd aan de rechter medegedeeld dat zij haar huisarts had gevraagd het woordje “weer” te verwijderen, omdat ASR daar steeds weer over begon. Ter zitting zijn afspraken gemaakt over het opvragen van de volledige en ongewijzigde patiëntenkaart en het voorleggen van (in onderling overleg op te stellen) nadere vragen aan de deskundige.  

3.10 Partijen hebben geen overeenstemming bereikt over de aan de deskundige voor te leggen vraagstelling. Bij brief van 19 september 2019 heeft verweerster namens ASR aan klaagster en haar advocaat laten weten dat ASR de onderhandelingen beëindigde.

4 KLACHT

4.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

          a) gelijk in de aanval te gaan en de rechter op het verkeerde been te zetten. Tijdens de mondelinge behandeling van het tweede deelgeschil op 5 juli 2016 heeft verweerster aangegeven dat klaagster het woord “weer” uit het huisartsenjournaal zou hebben verwijderd;

          b) klaagsters huisarts voor leugenaar uit te maken;

          c) (…)

          d) (…)

          e) (…)

          f) tijdens de zitting van 5 juli 2016 een formulier te tonen dat bij zowel klaagster als haar advocaat niet bekend was.

5 BEOORDELING

omvang van het beroep

5.1 Het beroep van klaagster is beperkt tot de klachtonderdelen a), b) en f), die door de raad op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk zijn verklaard.

5.2 De raad heeft overwogen dat deze klachtonderdelen betrekking hebben op handelen van verweerster op 5 juli 2016 of eerder. Klaagster heeft van dat handelen op dat moment ook kennis genomen. Zij heeft haar klacht op 30 september 2019 ingediend, dat is na afloop van de in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet genoemde termijn van drie jaar. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen zijn dat de klacht buiten de termijn is ingediend, is de raad niet gebleken.

beroepsgronden

​​​​​​​5.3 Klaagster heeft in hoger beroep onder meer aangevoerd dat niet over verjaring kan worden gesproken, omdat zij niet wist dat ze een klacht kon indienen. Volgens haar is er duidelijk bewijs aangeleverd dat verweerster nalatig is geweest. Klaagster stelt nog steeds last te ondervinden van verweersters oneerlijke optreden. Zij doet een beroep op het hof om de betreffende klachtonderdelen toch te onderzoeken. Klaagster wordt steeds bestempeld als iemand die haar afspraken niet of nauwelijks nakomt en informatie achterhoudt. Dat is niet fair, omdat zij alle gegevens heeft aangeleverd.

​​​​​​​5.4 Ter zitting heeft de gemachtigde van klaagster nog aangevoerd dat sprake is van een rode draad in het hele verhaal, die verloren dreigt te gaan. Er is steeds weer van alles gezegd en twijfel gezaaid door verweerster. Er zijn verschoonbare redenen vanwege de rode draad die nog steeds doorloopt. Er is nog een deelgeschil geweest en de gemachtigde van klaagster is nu bezig met de voorbereiding van een bodemprocedure.

ontvankelijkheid

​​​​​​​5.5 Het hof laat hetgeen de gemachtigde van klaagster ter zitting nog heeft aangevoerd met betrekking tot de ongegrond verklaarde klachtonderdelen c), d) en e) buiten beschouwing, omdat klaagster geen beroepsgronden tegen de beslissing van de raad over die klachtonderdelen heeft ingediend. Ook wat is aangevoerd met betrekking tot hetgeen na het indienen van de klacht nog is gebeurd blijft buiten beschouwing, omdat dit buiten de reikwijdte van de klacht valt.

​​​​​​​5.6 Vast staat dat de klacht is ingediend op 30 september 2019 en dat het handelen van verweerster, waarover in de klachtonderdelen a), b) en f) wordt geklaagd, betrekking heeft op de periode tot en met 5 juli 2016, de datum van de mondelinge behandeling van het tweede deelgeschil. Artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet bepaalt dat een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard als deze wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Daarvan is in dit geval sprake. Het hof moet vervolgens de vraag beantwoorden of de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Daartoe wordt het volgende overwogen.

​​​​​​​5.7 In lid 2 van artikel 46g Advocatenwet is bepaald dat niet-ontvankelijkverklaring achterwege blijft als de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs bekend zijn geworden. Niet gesteld of gebleken is dat klaagster met de gevolgen van het handelen van verweerster pas zoveel later bekend is geworden, dat de in dit artikellid neergelegde termijn op 30 september 2019 nog niet zou zijn verstreken.

​​​​​​​5.8 Ook overigens is het hof niet gebleken dat sprake is van bijzondere omstandigheden die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken. Klaagster heeft niet onderbouwd waarom zij de klacht niet eerder heeft kunnen indienen. De stelling dat zij niet wist dat zij een klacht kon indienen levert geen verschoonbaarheid op. Bovendien werd zij bijgestaan door een advocaat die haar daarover had kunnen informeren. Het feit dat klaagster “een rode draad” ziet in de handelingen van verweerster, die doorloopt na de gebeurtenissen van 2016 en mogelijk nog steeds, levert geen verschoonbaarheid op. Zo’n rode draad brengt ook niet mee dat de vervaltermijn niet of pas later gaat lopen. Van enige vorm van stuiting van een vervaltermijn is geen sprake.

​​​​​​​5.9 Op grond van het voorgaande bekrachtigt het hof de beslissing van de raad.

6 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

6.1     bekrachtigt de beslissing van 22 november 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden in de zaak met nummer 21-001/AL/GLD, voor zover aan het oordeel van het hof voorgelegd;

Deze beslissing is gewezen door  m r. J. Blokland , voorzitter, mrs. G.C. Endedijk en A.M. Koene, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo , griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2022.

griffier                                                                                                       voorzitter             

De beslissing is verzonden op 10 juni 2022 .