ECLI:NL:TADRSHE:2022:7 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 21-521/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2022:7
Datum uitspraak: 10-01-2022
Datum publicatie: 17-01-2022
Zaaknummer(s): 21-521/DB/LI
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat. Door afspraken over het (nog niet kunnen) aanvragen van de toevoeging niet schriftelijk te bevestigen terwijl klager er vanuit ging dat de toevoeging al in 2019 zou worden aangevraagd, heeft verweerder onduidelijkheid laten bestaan. Deze onduidelijkheid komt, gelet op gedragsregel 16, voor rekening van verweerder. Niet gebleken dat verweerder niet voldoende met klager heeft gecommuniceerd, zich ontijdig heeft teruggetrokken of het dossier niet aan de opvolgend advocaat heeft overgedragen. Klacht deels gegrond. Waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 10 januari 2022

in de zaak 21-521/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 7 februari 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 18 juni 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K21-018 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 15 november 2021. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 11. Ook heeft de raad kennis genomen van de nagekomen stukken van klager van 30 oktober 2021 en van de nagekomen stukken van verweerder van 9 november 2021.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2 Verweerder heeft klager bijgestaan in een geschil met diens zus over de verdeling van de nalatenschap van de moeder van klager, die in 2017 is overleden. Op 5 december 2018 heeft klager een verzoek ingediend bij de kantonrechter, strekkende tot ontslag van zijn zus als executeur. Die procedure is beëindigd als gevolg van een tussen partijen op 14 mei 2019 ten overstaan van de kantonrechter getroffen regeling. Partijen hebben daarbij onder andere afspraken gemaakt over de verkoop van de woning van de moeder van klager en de verdere afhandeling van de nalatenschap.

2.3 Op 17 september 2019 heeft klager een mail aan verweerder gestuurd en aangegeven dat de termijn voor afhandeling van de nalatenschap die partijen overeen waren gekomen, inmiddels was verstreken. Klager heeft verweerder tevens gevraagd al het nodige in gang te zetten om zijn zus via een kort geding haar verplichting na te laten komen.

2.4 Op 20 november 2019 heeft klager per mail aan verweerder gevraagd of hij een toevoeging aangevraagd heeft in deze kwestie en een brief naar zijn zus heeft gestuurd. Vervolgens wordt door klager op 9 december 2019 weer een mail aan verweerder gestuurd, waarin klager verweerder heeft gevraagd hem op de hoogte te brengen over de stand van zaken betreffende de aanvraag van de toevoeging en de correspondentie met zijn zus. Verweerder heeft de zus van klager op 13 december 2019 een brief gestuurd.

2.5 Verweerder heeft klager op 6 januari 2020 een mail gestuurd en heeft klager gevraagd of hij nu een procedure moet entameren. Klager heeft op 27 januari 2020, 6 februari 2020 en 29 februari 2020 bij verweerder geïnformeerd naar de stand van zaken. Verweerder heeft op 3 maart 2020 geantwoord en klager gevraagd telefonisch contact met hem op te nemen. Klager heeft verweerder nog diezelfde dag gebeld. Tijdens het telefoongesprek met klager heeft verweerder aangegeven dat hij voornemens is zijn praktijk te stoppen en dat hij daarom de procedure tegen de zus van klager niet zou kunnen afwerken. Klager en verweerder hebben wel afgesproken dat verweerder de dagvaarding voor die procedure op zou stellen.

2.6 Op 13 maart 2020 heeft verweerder een mail aan klager gezonden en aangegeven dat hij een toevoeging aan zal vragen, maar dat die eventueel kan worden ingetrokken als het bereikte resultaat daartoe aanleiding geeft. Klager heeft verweerder op 14 maart 2020 per mail gevraagd zijn werkzaamheden voort te zetten. Verweerder heeft klager vervolgens op 24 maart 2020 een concept dagvaarding gestuurd en aan klager bevestigd dat hij zijn werkzaamheden voor een vast bedrag van € 1.000,- (exclusief btw) zou verrichten, indien de toevoeging zou worden ingetrokken. Op 25 maart 2020 heeft verweerder klager laten weten dat de aanvraag voor een toevoeging is afgewezen. Klager heeft zich daarover beklaagd in zijn mail van 26 maart 2020 aan verweerder.

2.7 Op 3 april 2020 heeft verweerder een mail aan klager gezonden en daarin aangegeven dat hij de toevoeging niet eerder aan had kunnen vragen omdat eerst nog werd geprobeerd een minnelijke regeling te treffen. Voorts heeft verweerder nogmaals aangegeven dat hij zijn praktijk op korte termijn gaat beëindigen zodat het beter zou zijn als klager de zaak door een andere advocaat zou laten behartigen. Klager heeft verweerder per mails van 4 en 8 april 2020 bericht dat hij schade heeft geleden door het te laat aanvragen van de toevoeging.

2.8 Verweerder heeft klager op 19 juni 2020 medegedeeld dat de rechtbank in de eerste helft van 2021 een comparatie van partijen wil plannen en heeft klager mede gedeeld dat hij klager dan niet meer kan bijstaan in verband met het beëindigen van zijn praktijk. In juli en augustus 2020 heeft verweerder nog geprobeerd met de wederpartij van klager een regeling te treffen maar dat is niet gelukt. Klager heeft verweerder op 25 augustus 2020 per mail verzocht om het betoog voor de rechtbank vast uit te werken. Verweerder heeft gereageerd per mail van 26 augustus 2020 en heeft aangegeven dat de comparitie van partijen pas een half jaar later plaats zou vinden, waardoor het geen nut had op dat moment al een pleitnota te maken. Klager was het daar niet mee eens. Verweerder heeft per mails van 31 augustus 2020 en 7 september 2020 nogmaals uitgelegd waarom hij op dat moment nog geen pleitnota kon maken en heeft aangegeven overleg met de opvolgend advocaat van klager te zullen voeren, zodra die zich zou hebben gemeld.

2.9 Op 16 oktober 2020 heeft verweerder zijn declaratie aan klager gezonden. Klager was het  daar niet mee eens en heeft op 17 oktober 2020 een klacht over verweerder ingediend bij de klachtenfunctionaris van het kantoor van verweerder. De klachtenfunctionaris heeft op 16 november 2020 zijn standpunt aan klager en verweerder gezonden.

2.10 Op 7 februari 2021 heeft klager zich  met de onderhavige klacht tot de deken gewend.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet doordat hij:

  1. te laat een toevoeging heeft aangevraagd;
  2. zich terugtrekt uit een lopende zaak;
  3. niet naar behoren heeft gecommuniceerd met klager;
  4. geen verantwoordelijkheid neemt en het dossier niet afdraagt aan de nieuwe advocaat.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

5.1 De klacht gaat over de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. De raad stelt voorop dat de tuchtrechter op grond van artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënte te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter daarbij rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vgl. Hof van Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32). De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Klachtonderdeel a)

5.2 Klager verwijt verweerder dat hij te laat een toevoeging heeft aangevraagd. Volgens klager had verweerder de toevoeging voor eind december 2019 aan moeten vragen in verband met het peiljaar 2017. Doordat klager in 2018 vermogen had verkregen uit de nalatenschap van zijn moeder zou hij namelijk in 2020 niet meer voor een toevoeging in aanmerking komen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij de toevoeging in 2019 nog niet kon aanvragen omdat toen nog niet duidelijk was of er een procedure zou moeten worden gestart. Partijen probeerden nog in overleg tot een regeling te komen en die werkzaamheden vielen, volgens verweerder, nog onder het bereik van de voor de eerdere procedure bij de kantonrechter afgegeven toevoeging.

5.3 Uit de overgelegde correspondentie over het aanvragen van de toevoeging blijkt dat klager al op 17 september 2019 een mail aan verweerder heeft gestuurd en heeft gevraagd al het nodige in gang te zetten om zijn zus via een kort geding haar verplichting na te laten komen. Tevens heeft klager in ieder geval per mails van 20 november 2019 en 9 december 2019 gevraagd wat de stand van zaken was met betrekking tot de aanvraag van de toevoeging. Klager ging er dus kennelijk van uit dat de toevoeging toen al zou worden aangevraagd.

5.4 Verweerder heeft weliswaar aangegeven dat hij de toevoeging eerder nog niet kon aanvragen, maar dat heeft hij pas op 3 april 2020 aan klager uitgelegd. Gedragsregel 16 lid 1 bepaalt dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. Gedragsregel 16 lid 3 bepaalt dat de advocaat integer en zorgvuldig dient te handelen in financiële aangelegenheden en daarover een nauwgezette verantwoording dient af te leggen aan zijn cliënt. Het komt voor risico van een advocaat om de (financiële) afspraken vooraf duidelijk vast te leggen zodat misverstanden voorkomen kunnen worden. Tevens is de advocaat verantwoordelijk voor het tijdig aanvragen van de toevoeging.

5.5 Klager drong er vanwege het peiljaar op aan dat de toevoeging nog in 2019 zou worden aangevraagd en ging er kennelijk vanuit dat zulks ook zou gebeuren. Door de afspraken over de toevoegingsaanvraag niet vooraf schriftelijk aan klager te bevestigen – en bijvoorbeeld uit te leggen waarom verweerder meende dat hij nog geen toevoeging kon aanvragen - heeft hij daarover onduidelijkheid laten bestaan. Die onduidelijkheid komt voor risico van verweerder en is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het eerste klachtonderdeel is derhalve gegrond.

Klachtonderdeel b)

5.6 Klager verwijt verweerder dat hij zich heeft teruggetrokken uit een lopende zaak. Verweerder heeft klager in ieder geval vanaf 3 maart 2020 gewezen op het feit dat hij zijn praktijk zou gaan beëindigen en heeft klager vanaf dat moment meerdere keren aangeraden zich tot een andere advocaat te wenden omdat hij klager niet tot het einde van de procedure zou kunnen bijstaan. De dagvaarding is betekend op 27 maart 2020. Klager wist derhalve al voor het uitbrengen van de dagvaarding dat hij op termijn op zoek zou moeten naar een andere advocaat.

5.7 Gedragsregel 14 lid 3 bepaalt dat, wanneer een advocaat besluit een hem verleende opdracht neer te leggen, hij dat op zorgvuldige wijze moet doen en hij ervoor dient zorg te dragen dat zijn cliënt daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder gehandeld in overeenstemming met deze gedragsregel. Verweerder heeft klager immers ruim van te voren gewaarschuwd en uitgelegd waarom hij de behandeling van de zaak zou neerleggen. Er liepen op dat moment geen termijnen en klager heeft alle gelegenheid gekregen zich tijdig tot een andere advocaat te wenden. Het tweede klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Klachtonderdeel c)

5.8 Klager verwijt verweerder dat hij niet naar behoren heeft gecommuniceerd met klager. Verweerder betwist dat. Uit de toelichting van klager begrijpt de raad dat het hem vooral te doen is om het uitblijven van tijdige reacties van verweerder en tijdige mededelingen betreffende de lopende zaak. Op grond van hetgeen door partijen naar voren is gebracht, kan de raad echter niet vaststellen dat verweerder niet zou hebben gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Uit de stukken in het dossier blijkt  dat er door verweerder regelmatig met klager is gecommuniceerd. Wellicht rekende klager op snellere reacties maar dat ligt dan eerder aan het verwachtingspatroon van klager dan een aan tekortschieten van verweerder. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen aan de kant van verweerder is in ieder geval geen sprake. Ook het derde klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Klachtonderdeel d)

5.9 Klager verwijt verweerder tot slot dat hij geen verantwoordelijkheid neemt en het dossier niet overdraagt. De raad heeft in het dossier slechts 1 mail aangetroffen van de opvolgend advocaat van klager met verzoek om overleg. Verdere correspondentie daarover is niet aangetroffen, zodat klager zijn klacht op dit onderdeel onvoldoende heeft onderbouwd. Nu verweerder bovendien onweersproken heeft gesteld dat klager over het volledige dossier beschikte, kan de raad niet vaststellen dat verweerder niet zou hebben gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Ook het vierde klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld en in strijd met de kernwaarde (financiële) integriteit door in strijd te handelen met gedragsregel 16. De Raad acht de maatregel van een waarschuwing een passende maatregel.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 50,- reiskosten van klager,

b) € 750,-  kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,-  kosten van de Staat.

7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken  nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel 1 gegrond;

- verklaart klachtonderdelen 2, 3 en 4 ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten  van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mrs. L.J.G. de Haas, L.R.G.M. Spronken, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2022.

Griffier                                                                            Voorzitter