ECLI:NL:TADRSHE:2022:184 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 22-556/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2022:184
Datum uitspraak: 29-12-2022
Datum publicatie: 02-01-2023
Zaaknummer(s): 22-556/DB/LI
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van BV X. Klacht van klager is enkel ontvankelijk voor zover deze betrekking heeft op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij van klager. Advocaat heeft in die hoedanigheid de belangen van klager niet nodeloos geschaad. Voor het overige is de klacht, vanwege het ontbreken van een eigen belang van klager, niet-ontvankelijk.Klacht gedeeltelijk niet-ontvankelijk, gedeeltelijk ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 29 december 2022

in de zaak 22-556/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 

1.1 Op 26 december 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 11 juli 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K21-133 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 14 november 2022. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 11. De raad heeft tevens kennis genomen van de door klager ter zitting voorgedragen en overgelegde spreekaantekeningen, met producties, en hetgeen overigens ter zitting is aangevoerd.  

2 FEITEN

2.1 Klager en zijn zus M zijn de twee erfgenamen in de nalatenschap van de in 2018 overleden moeder van klager. De overleden moeder van klager was enig aandeelhouder en bestuurder van BV X. De aandelen van de BV maken deel uit van de nalatenschap van de moeder van klager.

2.2 De heer J is benoemd tot executeur in de onverdeelde nalatenschap. Klager heeft een verzoek tot ontslag van J ingediend bij de rechtbank, welk verzoek door de rechtbank bij beschikking van 19 januari 2021 is afgewezen. De executeur heeft namens de onverdeelde nalatenschap/aandeelhouder mr. D benoemd tot bestuurder van de BV. Tussen de BV en het kantoor van mr D is een overeenkomst van opdracht gesloten. De honorering verloopt via het advocatenkantoor. Mr D is een kantoorgenoot van verweerder. Mr D en verweerder houden (via een persoonlijke holding) ieder 50% van de aandelen in het advocatenkantoor U BV. Mr D heeft in zijn hoedanigheid van bestuurder van BV X juridische werkzaamheden voor BV X verricht. Mr D heeft namens BV X, voor zaken op het gebied van het arbeidsrecht, verweerder als advocaat van BV X ingeschakeld.

2.3 Tussen klager en BV X bestond verschil van inzicht of er al dan niet sprake was van een arbeidsovereenkomst en/of overeenkomst van opdracht tussen klager en BV X. Verweerder heeft namens BV X bij brief van 7 april 2021 , voorzover er sprake was van een opdracht en/of arbeidsovereenkomst, de overeenkomst tussen klager en BV X per 1 juni 2021 opgezegd.

2.4 Verweerder heeft klager in opdracht van BV X  op 10 augustus 2021 gedagvaard om op 7 september 2021 in kort geding te verschijnen. Op 3 september 2021 is tussen klager en BV X een vaststellingsovereenkomst gesloten. Partijen hebben hierin onder meer afspraken gemaakt over de vertegenwoordiging van de BV door klager en over de bij klager in gebruik zijnde en aan de BV toebehorende auto.

2.5 Verweerder heeft in 2022 namens BV X een concept dagvaarding aan klager toegestuurd, waarin hij medewerking aan de overdracht van de auto vorderde.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:

a) er was sprake van een belangenconflict binnen het kantoor van verweerder; een samenspannen tussen mr D als bestuurder van BV X en verweerder als advocaat van de BV (en de executeur in de nalatenschap). Verweerder behartigt de belangen van de zus van klager en de executeur en niet van de BV en klager als erfgenaam;

b)verweerder heeft de juridische kwestie ondeskundig behandeld, waardoor sprake was van belangenverstrengeling en geen onafhankelijkheid;

c)verweerder dreigde voortdurend met een kort geding en heeft klager nagenoeg zonder inkomsten gezet.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

Ontvankelijkheid

5.1 Het klachtrecht is niet in het leven geroepen voor een ieder, doch slechts voor degenen die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang getroffen is of kan worden. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke toetsing is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.

Belangenverstrengeling

5.2 Het eerste onderdeel van de klacht heeft betrekking op de omstandigheid dat mr D in zijn hoedanigheid van bestuurder van BV X aan verweerder opdracht heeft gegeven om namens BV X als advocaat op te treden, terwijl verweerder en mr D kantoorgenoten zijn. Klager heeft onvoldoende duidelijk gemaakt welk belang hij bij dit onderdeel van de klacht heeft. Verweerder treedt immers op namens de BV en niet namens de aandeelhouders. Klager is bovendien, anders dan klager lijkt te veronderstellen, geen aandeelhouder maar een van de erfgenamen van de onverdeelde aandelen.

Kwaliteit van de dienstverlening

5.3 Het tweede onderdeel van de klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening door verweerder. Zoals onder 5.2 door de raad overwogen was niet klager, maar de rechtspersoon BV X cliënte van verweerder. Aan klager komt geen klachtrecht toe ten aanzien van de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder aan BV X.

5.4 Klager heeft naar het oordeel van de raad op grond van het bovenstaande geen eigen belang bij de klachtonderdelen a en b. De raad zal deze klachtonderdelen daarom niet-ontvankelijk verklaren.

Optreden in hoedanigheid van advocaat van de wederpartij.

5.5 Klachtonderdeel c heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij van klager. Klager heeft hierbij een eigen belang. De raad zal dit onderdeel van de klacht daarom inhoudelijk beoordelen.

Toetsingskader

5.6 Klachtonderdeel c  richt zich tegen verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij van klager. Uitgangspunt is dat aan de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet, mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen. De ratio van deze beperking van bedoelde vrijheid van de advocaat is, dat de rechter en de wederpartij door de onware feiten niet worden misleid. Daarbij moet wel in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

Heeft verweerder de vrijheid van handelen in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij overschreden?

5.7 Naar het oordeel van de raad heeft verweerder de vrijheid die hem als advocaat van de wederpartij toekomt niet overschreden en valt hem tuchtrechtelijk geen verwijt te maken. De raad zal dit hieronder toelichten.

5.8 De raad begrijpt dat klager zijn werkzaamheden als beheerder van de BV had willen voortzetten en nog steeds wenst voort te zetten. De cliënte van verweerder heeft echter om bedrijfseconomische redenen besloten de overeenkomt met klager, voorzover al gesloten, te willen beëindigen. Verweerder heeft in opdracht van zijn cliënte juridische stappen ondernomen om tot beëindiging van die overeenkomst te komen. Verweerder heeft steeds in overleg met zijn cliënte de aanpak van de zaak bepaald, waaronder het aanhangig maken van een kort geding. Verweerder heeft steeds de belangen van zijn cliënte behartigd. Hiervan valt verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt te maken. Uit de aan de raad overgelegde stukken en het geen ter zitting naar voren is gebracht is niet gebleken dat verweerder de belangen van klager nodeloos heeft geschaad. Dat de aanpak van de zaak van verweerder klager niet welgevallig was maakt dit niet anders. De raad zal klachtonderdeel c daarom ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart  de klachtonderdelen a en b niet-ontvankelijk

- verklaart klachtonderdeel c ongegrond;

Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel, voorzitter, mrs. H.C.M. Schaeken en U.T. Hoekstra, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 december 2022.

Griffier                                                                            Voorzitter

Verzonden op: 29 december 2022