ECLI:NL:TADRSHE:2022:160 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 22-471/DB/LI 22-549/DB/LI/D

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2022:160
Datum uitspraak: 21-11-2022
Datum publicatie: 21-11-2022
Zaaknummer(s):
  • 22-471/DB/LI
  • 22-549/DB/LI/D
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Door advocaat te laat ingediend bezwaar is vanwege termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Advocaat heeft zijn cliënt gedurende 16 maanden niet geïnformeerd over de beslissing op bezwaar en zonder overleg met zijn cliënt namens die cliënt beroepsprocedures gevoerd. Advocaat heeft zijn beroepsfout pas 16 maanden nadat hij deze had opgemerkt bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar gemeld. Klacht en dekenbezwaar gegrond, voorwaardelijke schorsing 6 weken, proeftijd 2 jaar.Termijn ex artikel 8a lid 3 Advocatenwet verkort tot twee jaar. 

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 21 november 2022

in de zaken 22-471/DB/LI en 22-549/DB/LI/D

naar aanleiding van de klacht van

klaagster

en

het bezwaar van:

de deken

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 

1.1 Op 21 oktober 2021 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 10 juni 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K21-119 van de deken ontvangen.

1.3 Op 7 juli 2022 heeft de deken een bezwaar ingediend over verweerder.

1.4 Op 7 juli 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk DK22-003 van de deken ontvangen.

1.5 De klacht en het bezwaar zijn behandeld op de zitting van de raad van 3 oktober 2022. Daarbij waren klaagster, de deken en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van

  • het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9;
  • het in 1.4 genoemde klachtdossier met bijlagen 1 tot en met 3;
  • de brief van 23 juni 2022, met bijlage
  • de brief van 19 september 2022, van verweerder.

2 FEITEN

2.1 Het UWV heeft bij besluit van 12 april 2019 de WIA-uitkering van klaagster beëindigd. Klaagster heeft zich tot verweerder gewend met het verzoek namens klaagster bezwaar in te stellen tegen voormeld besluit. De bezwaartermijn verstreek op 24 mei 2020. Verweerder heeft op 28 mei 2020 een bezwaarschrift ingediend bij het UWV. Het UWV heeft het bezwaar bij beslissing van 30 juli 2019 niet-ontvankelijk verklaard.

2.2 Verweerder heeft op 19 september 2019 zonder overleg met klaagster namens klaagster beroep ingesteld bij de rechtbank. Ter zitting van 20 augustus 2020 heeft de mondelinge behandeling van het beroep plaatsgevonden. Verweerder is, zonder klaagster, ter zitting verschenen. De rechtbank heeft bij beslissing van 31 augustus 2020 het beroep ongegrond verklaard. Verweerder heeft op 8 oktober 2020, zonder overleg met klaagster, namens klaagster hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

2.3 Verweerder heeft klaagster per e-mail van 19 oktober 2020 op de hoogte gesteld van zijn beroepsfout en de door hem namens klaagster bij de rechtbank en Centrale Raad van Beroep aanhangig gemaakte beroepsprocedures.

2.4 Klaagster heeft zich vervolgens tot een andere advocaat gewend. De opvolgend advocaat heeft verweerder op 26 oktober 2020 aansprakelijk gesteld voor de door klaagster als gevolg van de beroepsfout van verweerder geleden schade.

2.5 Verweerder heeft de beroepsfout op 9 november 2020 gemeld bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar.

3 KLACHT EN BEZWAAR

3.1 De klacht en het bezwaar houden, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.

Klaagster en de deken verwijten verweerder het volgende:

a) Verweerder heeft in het dossier van klaagster een termijn laten verstrijken en informatie c.q. stukken hieromtrent voor klaagster achtergehouden;

b) Verweerder heeft klaagster niet onverwijld over de beroepsfout geïnformeerd (gedagsregel 16 lid 2);

c) Verweerder heeft zonder toestemming van en overleg met klaagster meerdere procedurele acties verricht;

d) Verweerder heeft zijn beroepsfout in de zaak van klaagster pas na 16 maanden bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar gemeld.  

Klaagster verwijt verweerder voorts het volgende:

e) verweerder heeft gelogen tegen klaagster en zaken voor haar achtergehouden;

f) verweerder heeft met een consulente van Sociale zaken inhoudelijk over de zaak van klaagster gesproken en daardoor zijn geheimhoudingsplicht geschonden.

Ter toelichting op de klacht en het bezwaar is onder meer het volgende naar voren gebracht:

3.2     Verweerder heeft te laat bezwaar ingesteld tegen het besluit van het UWV van 12 april 2019. Verweerder heeft zijn beroepsfout pas op 19 oktober 2020 aan klaagster gemeld. In de periode daarvoor heeft klaagster diverse malen contact gehad met klaagster maar heeft hij zijn beroepsfout verzwegen en erover gelogen. Verweerder heeft zonder medeweten van klaagster bezwaar ingediend bij het UWV en (hoger) beroep ingesteld bij de rechtbank Limburg respectievelijk de Centrale Raad van Beroep. Verweerder heeft de reactie van het UWV op het bezwaar voor klaagster achtergehouden en tegen de rechtbank Limburg gelogen door aan te geven dat klaagster niet ter zitting aanwezig kon zijn, terwijl zij van niets wist. Verweerder heeft in strijd met de waarheid verklaard dat hij met het UWV heeft gebeld, toen hij ontdekte dat hij te laat was met het bezwaar.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht en het bezwaar verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

5.1 Omdat het bezwaar van de deken in alle onderdelen overeenkomt met de onderdelen a tot en met d van de klacht van klaagster, worden deze door de raad gevoegd behandeld en aangeduid als klachtonderdelen a tot en met d.

          Toetsingskader

5.2 De onderdelen a tot en met d van de klacht en het bezwaar hebben betrekking op de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klaagster. Gezien het bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij die beoordeling geldt dat rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Een advocaat die een redelijk vermoeden heeft dan wel bemerkt dat hij tekort is geschoten in de behartiging van de belangen van zijn cliënt, is gehouden zijn cliënt daarvan onverwijld op de hoogte te stellen en hem, zo nodig, te adviseren onafhankelijk advies te vragen.

Ad onderdelen a tot en met d

5.3 Als erkend staat vast dat verweerder, nadat de bezwaartermijn was verstreken en derhalve niet tijdig, een bezwaar heeft ingediend bij het UWV, dat hij klaagster gedurende een periode van ruim 16 maanden niet heeft geïnformeerd over de verdere aanpak en het verloop van de zaak, dat hij zonder overleg met klaagster namens haar beroepsprocedures heeft gevoerd en dat hij zijn beroepsfout pas 16 maanden nadat hij deze had opgemerkt bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar heeft gemeld.

5.4 De voor een advocaat geldende professionele standaard brengt met zich mee dat van een redelijk bekwame advocaat mag worden verwacht dat hij termijnen bewaakt en zorgt voor een adequate termijnbewaking, ook in geval van afwezigheid of ontstentenis van die advocaat. Verweerder heeft op 27 mei 2019, drie dagen nadat de bezwaartermijn was verstreken, bemerkt dat die termijn ongebruikt was verstreken.  Het had op dat moment op de weg van verweerder gelegen om klaagster hiervan direct op de hoogte te stellen en in overleg met klaagster de verdere aanpak van de zaak te bepalen. Verweerder heeft er echter voor gekozen om, zonder overleg met klaagster, te proberen zijn beroepsfout te herstellen. Het kan zo zijn dat een medewerker van het UWV tijdens het telefoongesprek met de secretaresse van verweerder begrip heeft getoond voor de persoonlijke omstandigheden van verweerder en haar het advies heeft gegeven om het bezwaarschrift, voorzien van een uitleg waarom het te laat werd ingediend, alsnog in te dienen, maar dit betekent niet dat het beroep op verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding een grote kans van slagen had. Een beroep op verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding wordt immers slechts bij hoge uitzondering toegewezen. Verweerder had er daarom rekening mee dienen te houden dat het beroep op verschoonbaarheid naar alle waarschijnlijk zou worden afgewezen. Verweerder had klaagster hierop dienen te wijzen en met haar de vervolgstappen dienen te bepalen. De keuze van verweerder heeft er uiteindelijk toe geleid dat hij pas na een periode van ruim 16 maanden na zijn beroepsfout, klaagster op de hoogte heeft gesteld van die beroepsfout en de negatieve uitspraken van het UWV en de rechtbank. Verweerder heeft bovendien nagelaten om direct nadat hij de beroepsfout bemerkte klaagster te adviseren om zich in verband met de aansprakelijkheid voor die beroepsfout voor een onafhankelijk advies tot een andere rechtshulpverlener te wenden en die beroepsfout direct bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar te melden. 

5.5 Verweerder heeft op grond van het bovenstaande niet gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Dit betekent dat klachtonderdelen a tot en met d gegrond zijn.

Ad onderdeel e

5.6 Vast staat dat er telefoongesprekken hebben plaatsgevonden tussen verweerder en de contactpersoon van klaagster bij de Sociale Dienst. Het is niet ongebruikelijk dat door een contactpersoon van de Sociale Dienst bij een advocaat naar de stand van zaken in een juridische kwestie wordt gevraagd. De raad kan op grond van de overlegde stukken en hetgeen ter zitting is verklaard niet vaststellen dat verweerder zodanige inhoudelijke informatie over (de zaak van) klaagster aan de contactpersoon van klaagster heeft verstrekt waardoor hij zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden. Klachtonderdeel e is daarom ongegrond.

Ad onderdeel f

5.7 De raad heeft bij de boordeling van de klachtonderdelen a tot en met d vastgesteld dat verweerder klaagster gedurende 16 maanden niet heeft geïnformeerd over de beroepsfout en de door hem daarna aanhangig gemaakte procedures. Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting is verklaard volgt niet dat verweerder gedurende die periode onjuiste informatie heeft gegeven noch dat hij tijdens de zitting op 20 augustus 2020 de rechtbank onjuist heeft geïnformeerd. Verweerder stelt dat hij enkel heeft gezegd dat klaagster niet aanwezig was. Deze informatie was niet onjuist. Dat, zoals klaagster veronderstelt, verweerder zou hebben gezegd dat klaagster verhinderd was om te verschijnen, kan door de raad niet worden vastgesteld. Klachtonderdeel f is daarom ongegrond.

6 MAATREGEL

6.1 De raad rekent het verweerder tuchtrechtelijk ernstig aan dat hij klaagster na zijn beroepsfout gedurende een periode van 16 maanden niet heeft geïnformeerd over die beroepsfout en de door hem namens klaagster aanhangig gemaakte procedures. Verweerder heeft in zijn verweer en ter zitting van de raad verklaard dat hij, nadat hij ontdekte dat de bezwaartermijn was verstreken, zijn beroepsfout heeft willen herstellen. Hij stelt klaagster niet bij de procedures te hebben betrokken, omdat deze enkel betrekking hadden op de ontvankelijkheid van het bezwaar, en klaagster al zo was aangedaan door de beslissing van het UWV. Hoewel de raad de goede bedoelingen van verweerder niet in twijfel trekt, doet dit niets af aan de ernst van het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder, waardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. De raad is, gelet op de ernst van het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen gedurende een lange periode, van oordeel dat de maatregel van schorsing voor de duur van zes weken passend en geboden is. De raad zal, gelet op de omstandigheid dat aan verweerder in het verleden geen tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd en omdat verweerder inzicht heeft getoond in de ernst van zijn tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, waarvoor hij zijn excuses heeft aangeboden, de schorsing voorwaardelijk opleggen.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht in klachtzaak 22-471/DB/LI [gedeeltelijk] gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 50,- reiskosten van klaagster,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart in klachtzaak 22-471/DB/LI de klachtonderdelen a tot en met d en het bezwaar van de deken in klachtzaak 22-549/DB/LI/D gegrond;

- verklaart de onderdelen e en f van de klacht van klaagster in klachtzaak 22-471/DB/LI ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van zes weken op;

-- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder de navolgende algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;

- stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster in klachtzaak 22-471/DB/LI;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

- bepaalt dat de in artikel 8a lid 3 Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot twee jaar.

Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel, voorzitter, mrs. A. Groenewoud en M.M.C. van de Ven, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 november 2022.

Griffier                                                                            Voorzitter

Verzonden op: 21 november 2022