ECLI:NL:TADRSHE:2022:114 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 22-424/DB/OB 22-426/DB/OB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2022:114
Datum uitspraak: 01-08-2022
Datum publicatie: 04-08-2022
Zaaknummer(s):
  • 22-424/DB/OB
  • 22-426/DB/OB
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Advocaat heeft gehandeld in opdracht van de bewindvoerder en de onder bewind gestelde. Niet gebleken dat de advocaat ongeoorloofde druk op de onder bewind gestelde heeft uitgeoefend om in te stemmen met de opdracht aan  de advocaat. De advocaat is bovendien door de kantonrechter gemachtigd om procedures tegen klager te voeren. Advocaat heeft steeds het standpunt van de bewindvoerder en de onder bewind gestelde verwoord. Niet gebleken dat de advocaat een gesprek tussen de onder bewind gestelde en de zoon van partijen heeft verhinderd.Klachten kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ‘s-Hertogenbosch

van 1 augustus2022

in de zaken 22-424 en 21-426/DB/OB


naar aanleiding van de klachten van:

klager


over:

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brieven van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) van 19 mei 2022 met kenmerk 48/2108K (klachtzaak 22-424/DB/OB) en 48/21/165K (klachtzaak 22-426/DB/OB), en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 10. De voorzitter heeft ook kennis genomen van de email van verweerster van 23 mei 2022, met bijlage en de e-mails van klager van 23 mei 2022 en 2 juni 2022, met bijlagen. De voorzitter zal de klachten in de klachtzaken 22-424/DB/OB en 22-426/DB/OB gelet op de onderlinge samenhang gelijktijdig beoordelen. 

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klachten gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Tussen klager en zijn ex-partner, verder te noemen B, hebben diverse procedures plaatsgevonden betreffende de boedelverdeling na de beëindiging van de samenleving van partijen. De boedel bestond onder meer uit een nog door klager bewoonde woning te Den Haag.

1.2 B is op 1 april 2019 met een rechterlijke machtiging opgenomen op een gesloten psychiatrische afdeling. B is bij beschikking van 16 september 2019 door de kantonrechter onder bewind gesteld, met benoeming van A. bewind BV tot bewindvoerder. Klager heeft zich bij brief van 14 november 2019 tot de bewindvoerder gewend. Klager stelde nog gelden (in totaal € 212.004,61) van B tegoed te hebben en verzocht de bewindvoerder om medewerking aan de totstandkoming van een schikking tussen klager en B, onder meer bestaande uit verrekening van de door klager verschuldigde betaling van de overwaarde van de woning aan B met de vordering van klager op B. E heeft hierop bij brief van 20 december 2019 aan klager gereageerd, waarop klager bij brief van 9 januari 2020 heeft geageerd.

1.3 Verweerster heeft zich bij brief van 27 januari 2020 namens B en in opdracht van de bewindvoerder tot klager gewend. Zij verzocht klager haar binnen 8 dagen te berichten of hij zou meewerken aan de verkoop van de woning op de wijze zoals door het gerechtshof Den Haag bij arrest van 15 april 2014 was bepaald, bij gebreke waarvan verweerster een kort geding tegen klager aanhangig zou maken.

1.4 Op 4 februari 2020 is tussen verweerster enerzijds en de bewindvoerder, vertegenwoordigd door E, en B anderzijds een overeenkomst van opdracht gesloten. Aan verweerster werd opdracht verleend de belangen van B en de bewindvoerder in het geschil met klager betreffende de boedelverdeling, waaronder de verkoop van de woning, te behartigen. Verweerster heeft bij brief van 4 februari 2022 aan klager aangekondigd, omdat klager te kennen had gegeven niet aan de verkoop van de woning mee te zullen werken, namens B en de bewindvoerder in kort geding ontruiming van de woning te zullen vorderen.

1.5 Verweerster schreef bij brief van 26 februari 2020 onder meer het volgende aan klager : “Gisteren ontving ik uw memorie voor het Gerechtshof Amsterdam. Als bijlage 4 hierbij zond u een “schikkingsovereenkomst” van 31 maart tussen u en mevrouw van B(…). Ik verzoek u het origineel hiervan aanstaande maandag mee te nemen, indien en voorzover u zich hierop gaat beroepen. Voorts roep ik de vernietiging van deze overeenkomst in wegens benadeling met meer dan 25%. Bovendien was mevrouw van B(…) ten tijde van het sluiten van deze overeenkomst zodanig in de war dat zij niet in staat was haar wil te bepalen. Ook op die grond roep ik vernietiging van de overeenkomst in. Zij is gesloten onder misbruik van omstandigheden. (…..)”.

1.6 Klager heeft bij brief van 27 februari 2020 aan de bewindvoerder verzocht en voorzover nodig gesommeerd haar medewerking te verlenen aan de op 31 maart 2019 tussen klager en B overeengekomen schikking. 

1.7 De kantonrechter heeft de bewindvoerder bij beschikkingen van 28 februari en 11 maart 2020 gemachtigd tot het voeren van gerechtelijke procedures tegen klager, strekkende tot verkoop en levering van de woning en de verdeling van de boedel tussen B en klager.

1.8 Verweerster heeft in opdracht van de bewindvoerder en B een kort geding strekkende tot gedwongen verkoop van de woning tegen klager aanhangig gemaakt. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 16 maart 2020 de vorderingen van de bewindvoerder afgewezen. De voorzieningenrechter overwoog onder meer dat binnen het bestek van het kort geding onvoldoende aannemelijk was geworden dat de koper niet alsnog aanspraak zou maken op de door B in 2016 gesloten koopovereenkomst en voorts dat niet met de vereiste mate van aannemelijkheid  was gebleken dat in een bodemprocedure zou worden geoordeeld dat de overeenkomst van 31 maart 2019 door klager was gecreëerd (en dus tussen klager en B niet tot stand gekomen) of dat de bewindvoerder terecht vernietiging had ingeroepen. Bij die stand van zaken was naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen ruimte voor toewijzing van de door de bewindvoerder gevorderde ordemaatregelen.  

1.9 Verweerster heeft op 26 maart 2020 een e-mail gestuurd aan de twee kinderen van klager en B met uitleg over de gang van zaken.

1.10 B heeft op 4 juni 2020 een -door verweerster opgestelde- verklaring ondertekend.

1.11 Klager heeft zich bij de kantonrechter beklaagd over het optreden van de bewindvoerder van B. De griffier van de rechtbank heeft klager bij brief van 27 juli 2020 bericht dat hij niet tot de kring van belanghebbenden behoorde die ten behoeve van B een klacht over haar bewindvoerder kon indienen. De kantonrechter heeft niettemin naar aanleiding van de brieven van klager een gesprek gevoerd met de bewindvoerder en B. De conclusie van de kantonrechter was dat de belangen van B op juiste wijze werden behartigd en dat dit optreden de instemming van B had. De kantonrechter zag daarom geen reden om de machtiging tot procederen in te trekken.  

1.12 De procedures inzake de boedelscheiding tussen klager en B hebben na verwijzing door de Hoge Raad geleid tot het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 7 september 2021. Het gerechtshof heeft onder de (opschortende) voorwaarde dat tussen partijen in rechte komt vast te staan dat de schikkingsovereenkomst tussen klager en B van 31 maart 2019 tussen hen geen werking heeft, bepaald dat de woning dient te worden verkocht op de wijze als weergegeven in het vonnis van de rechtbank van 14 november 2012.

2 KLACHTEN

2.1 De klachten houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:

In klachtzaak 22-424/DB/OB:

a) Verweerster heeft in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij van klager de belangen van klager nodeloos geschaad en zich nodeloos grievend over klager uitgelaten;

In klachtzaak 22-424/DB/OB:

b) Verweerster heeft het contact tussen B en haar zoon J doelbewust gefrustreerd.

Klager heeft ter toelichting op klacht a) het volgende naar voren gebracht:

2.2       Verweerster heeft op kosten van B een hetze gevoerd tegen klager, waarbij sprake is van misbruik van procesrecht. Verweerster heeft zich in haar stukken beroepen op leugens. Verweerster heeft een minnelijke regeling gesaboteerd en was niet bereid minnelijk overleg te voeren. Verweerster heeft geen doelmatige behandeling van de zaak nagestreefd, in kort geding laattijdig beroep op stellingen gedaan, waarvan klager geen kennis heeft kunnen nemen en getuigen ongeoorloofd beïnvloed. Verweerster heeft aldus het vertrouwen in de advocatuur geschaad.

3 VERWEER

3.1 Verweerster heeft tegen de klachten verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING

4.1 Klager stelt in zijn klacht dat verweerster in strijd met meerdere voor advocaten geldende gedragsregels heeft gehandeld. De tuchtrechter dient het handelen of nalaten van de advocaat over wie wordt geklaagd, te toetsen aan de norm van artikel 46 Advocatenwet. De gedragsregels voor advocaten kunnen daarbij een richtlijn vormen, maar de tuchtrechter is daaraan niet gebonden. Overigens kunnen die regels, gezien het open karakter van de wettelijke normen, daarbij wel van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld. De voorzitter zal met inachtneming van het bovenstaande bij de beoordeling van de klacht van klager het handelen van verweerster toetsen aan de norm van artikel 46 Advocatenwet. 

Ad onderdeel a)

4.2 Klager is verwikkeld in meerdere procedures met de bewindvoerder van B betreffende de verdeling van de tussen klager en B nog bestaande boedel. De klacht heeft daarom betrekking op het optreden van verweerster in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.

4.3 Uit de overgelegde stukken volgt dat sprake is van een jarenlang durend geschil betreffende de verdeling van de boedel tussen klager en B. Het geschil heeft betrekking op de verdeling van de boedel van partijen en in verband daarmee de verkoop van de door klager nog bewoonde woning. Verweerster heeft, nadat B onder bewind is gesteld, gehandeld in opdracht van de bewindvoerder en B. Dat, zoals klager stelt, ongeoorloofde druk op B is uitgeoefend om in te stemmen met de opdracht aan verweerster is door klager niet met concrete feiten en omstandigheden noch met bewijsstukken onderbouwd en uit de overgelegde stukken is hiervan niet gebleken. Verweerster is bovendien door de kantonrechter gemachtigd om procedures tegen klager te voeren.

4.4 Verweerster heeft steeds het standpunt van haar cliënten verwoord. Klaarblijkelijk kan klager zich hierin niet vinden, maar dit betekent niet dat verweerster de belangen van klager nodeloos heeft geschaad. Het lag op de weg van klager om zich in de procedures in rechte te verweren en zijn standpunt aan de rechter kenbaar te maken, waarna de rechter, na beoordeling van de standpunten van beide partijen, tot een oordeel komt. Uit de stukken volgt evenmin dat verweerster zich nodeloos grievend over klager heeft uitgelaten.

4.5 Ook overigens volgt uit de overgelegde stukken niet dat verweerster de vrijheid die haar als advocaat van de wederpartij bij de aanpak van een zaak toekomt heeft overschreden. Verweerster heeft in door haar ontvangen correspondentie, aanleiding  gezien om zich per email tot de kinderen van B en klager te wenden. Verweerster heeft in zakelijke bewoordingen uitleg gegeven over de gang van zaken en de rol van de bewindvoerder en verweerster. Van beïnvloeding van getuigen is, alleen al omdat de kinderen niet als getuigen zijn aangezegd, geen sprake.

4.6 Evenmin is gebleken dat verweerster ongeoorloofde druk heeft uitgeoefend op B om de verklaring in juni 2020 te ondertekenen. Verweerster heeft klaagster verzocht de verklaring in het bijzin van getuigen te ondertekenen en ook door die getuigen te laten ondertekenen. Klager heeft daartegenover geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd of bewijs daarvan overgelegd waaruit blijkt dat verweerster ongeoorloofde druk op B heeft uitgeoefend om de verklaring te ondertekenen.

4.7 Het stond verweerster vrij om in overleg met haar cliënten de aanpak van de zaak, waaronder het voeren van een gerechtelijke procedure, te bepalen. Van misbruik van procesrecht is niet gebleken. Het was de taak van verweerster de belangen van de bewindvoerder en B te behartigen. Het stond haar met het oog daarop vrij om de rechtskracht van de door klager overgelegde verklaring van 31 maart 2019 aan de orde te stellen. Het valt verweerster evenmin te verwijten dat zij, na het oordeel van de voorzieningenrechter, dat binnen het bestek van de kort geding procedure geen ruimte voor toewijzing van de door de bewindvoerder gevorderde ordemaatregelen was, dezelfde vordering in een bodemprocedure in te stellen. Een bodemprocedure kent immers een ander beoordelingscriterium. Het stond verweerster daarom vrij, om in overleg met haar cliënten, na het negatieve vonnis in kort geding de vordering in een bodemprocedure ter beoordeling aan de civiele rechter voor te leggen.

4.8 Ook overigens valt niet in te zien welk tuchtrechtelijk verwijt verweerster tuchtrechtelijk valt te maken. In zijn algemeenheid zullen de standpunten die de advocaat van de wederpartij inneemt, dan wel diens aanpak van de zaak de andere partij niet welgevallig zijn. Daarnaast geldt dat in een procedure de emoties tussen partijen hoog kunnen oplopen, zeker in familierechtelijke procedures. Alsdan kan een verwoord standpunt van de ene partij de andere partij onaangenaam treffen. Dat betekent echter niet dat die advocaat de grens heeft overschreden van hetgeen hem als advocaat tegenover de wederpartij van zijn cliënt vrijstond.

Ad onderdeel b)

4.9       Klager verwijt verweerster dat zij het contact tussen haar cliënte en de zoon van partijen bewust frustreert. Deze klacht raakt niet het eigen belang van klager, maar het belang van de zoon van klager. Klager heeft een machtiging van de zoon d.d. 10 januari 2022, om namens hem op te treden in de klachtenprocedure over verweerster, overgelegd. De klacht is daarom ontvankelijk.

4.10     Verweerster heeft in haar verweer aangevoerd dat zij het gesprek tussen haar cliënte en de zoon niet heeft verhinderd, maar dat haar cliënte zelf van een gesprek met de zoon van partijen wenste af te zien. In dergelijke gevallen, waarin de standpunten van partijen over de feiten waarop een klacht berust uiteen lopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide standpunten het meest aannemelijk is, kan die klacht in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klager minder geloof verdient dan het woord van verweerster, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld eerst voldoende aannemelijk moet zijn dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden en dat is in deze zaak niet het geval.

4.11   Op grond van al het voorgaande zal de voorzitter daarom, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, de klacht in beide klachtzaken kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klachten, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide klachtzaken (onderdelen a en b) kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. E. Loesberg, [plaatsvervangend] voorzitter, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2022.

Griffier                                                            Voorzitter

Verzonden op: 1 augustus 2022