ECLI:NL:TADRSHE:2022:101 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 22-474/DB /LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2022:101
Datum uitspraak: 12-07-2022
Datum publicatie: 05-08-2022
Zaaknummer(s): 22-474/DB /LI
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat over kwaliteit van de dienstverlening. De klacht dat verweerder heeft geweigerd een onafhankelijk beëdigd schade-expert te regelen en een schadestaat te laten opmaken en dat hij de termijn voor indiening van deze schadestaat heeft laten verstrijken mist feitelijke grondslag het opstellen en indienen van een schadestaat in deze stand van de procedure niet aan de orde was. Niet gebleken dat verweerder geen actie heeft ondernomen om in overleg te gaan met klaagster en dat hij vanaf 2 november 2021 onbereikbaar was voor klaagster. Voor de juistheid van de ernstige verwijten dat verweerder bewijs van financiële oplichting door het UWV heeft verduisterd, valsheid in geschrifte heeft gepleegd en heeft gecollaboreerd en afspraken heeft gemaakt met het UWV  heeft de voorzitter in het dossier geen enkel aanknopingspunt gevonden. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 12 juli 2022

in de zaak 22-474/DB/LI


naar aanleiding van de klacht van:

klaagster


over:

verweerder

De [plaatsvervangend] voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van 10 juni 2022 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken), door de raad ontvangen per e-mail van 10 juni 2022, met kenmerk K21-125, van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 12 en van de op 10 juni 2022 van klaagster ontvangen nagekomen stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1       Verweerder heeft klaagster bijgestaan in een procedure tegen het UWV. Bij vonnis d.d. 30 september 2020 heeft de rechtbank Amsterdam klaagsters vorderingen afgewezen.

1.2       Verweerder heeft namens klaagster appel ingesteld tegen dit vonnis. Op 22 oktober 2021 heeft de mondelinge behandeling bij het gerechtshof Amsterdam plaatsgevonden. Tijdens de mondelinge behandeling kwam aan de orde dat klaagster tientallen WOB-verzoeken bij het UWV had ingediend en dat er nog diverse bestuursrechtelijke procedures tussen klaagster en het UWV liepen. De voorzitter van het gerechtshof heeft partijen gevraagd of zij openstonden voor overleg over het treffen van een minnelijke regering, die onder meer zou kunnen inhouden het benaderen van een bindend adviseur. Beide partijen hebben aangegeven daarvoor open te staan. De zaak is verwezen naar de rol van 30 november 2021 voor beraad partijen. Partijen moesten op de rolzitting van 30 november 2021 aangeven of er een minnelijke regeling tot stand was gebracht of dat er arrest werd gevraagd.

1.3       Op 2 november 2021 heeft de advocaat van het UWV telefonisch aan verweerder laten weten dat het UWV enkel aan een bindend advies procedure wilde meewerken indien klaagster bereid was om alle lopende WOB-, civiele en bestuursrechtelijke procedures tegen het UWV te staken. Verweerder heeft het voorstel van het UWV besproken met klaagster, waarbij klaagster aan verweerder heeft medegedeeld dat zij niet met het voorstel wilde instemmen.

1.4       Bij e-mail van 3 november 2021 heeft klaagster zich rechtsreeks tot het UWV gewend, waarbij zij aan het UWV heeft medegedeeld dat het voorstel werd afgewezen en dat het UWV zich schuldig had gemaakt aan diefstal, verduistering en witwassen. Daarop heeft de advocaat van het UWV aan verweerder medegedeeld dat het UWV niet meer wilde meewerken aan een bindend advies procedure. Verweerder heeft klaagster hiervan op de hoogte gesteld.

1.5       Op 8 november 2021 heeft verweerder in de ochtend een afspraak met klaagster voor een bespreking voor die dag telefonisch afgezegd wegens ziekte. Verweerder is vervolgens gedurende twee weken wegens ziekte afwezig geweest. Bij e-mails d.d. 8 november 2021 heeft klaagster verweerder verzocht om aan te geven welke actie hij had ondernomen.  Ook heeft klaagster verweerder verzocht om voor zijn rekening een financieel deskundige een schadestaat te laten opstellen en die schadestaat in te dienen bij het gerechtshof Amsterdam.  Op 8 november 2021 heeft klaagster op het kantoor van verweerder stukken ingediend ter onderbouwing van haar schade, met het verzoek deze in te dienen bij het gerechtshof Amsterdam. Bij e-mail d.d. 9 november 2021 heeft klaagster verweerder aansprakelijk gesteld voor de schade en hem een klacht in het vooruitzicht gesteld indien hij niet binnen de gestelde termijn een schadestaat zou indienen.

1.6       Op 9 november 2021 heeft klaagster tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken.

1.7       Verweerder heeft klaagster op 25 november 2021 uitgenodigd voor een bespreking op zijn kantoor maar klaagster is niet op de uitnodiging ingegaan. Klaagster heeft de klacht bij e-mail aan de deken d.d. 10 december 2021 aangevuld. Verweerder heeft daarop de Raad voor Rechtsbijstand verzocht om de toevoeging wegens een vertrouwensbreuk tussentijds te beëindigen en heeft klaagster geadviseerd om een andere advocaat in te schakelen.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:

1. Verweerder heeft klaagsters belangen niet naar behoren behartigd;

2. Verweerder heeft klaagster niet naar behoren geïnformeerd en was niet dan wel onvoldoende bereikbaar voor klaagster.

Toelichting:

Verweerder heeft geweigerd een onafhankelijk beëdigd schade-expert te regelen en een schadestaat te laten opmaken. Verweerder heeft de termijn voor indiening van deze schadestaat laten verstrijken. Verweerder heeft klaagster schade berokkend doordat hij bewijs van financiële oplichting door het UWV heeft verduisterd. Verweerder heeft valsheid in geschrifte gepleegd. Verweerder wekt de schijn te collaboreren met het UWV. Voor klaagster is onduidelijk of verweerder afspraken heeft gemaakt met de (advocaat van) de wederpartij. Verweerder heeft geen actie ondernomen om in overleg te gaan met klaagster. Verweerder was vanaf 2 november 2021 onbereikbaar voor klaagster.

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING

4.1       De voorzitter stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. De voorzitter zal de klacht aan de hand van dit uitgangspunt beoordelen.

4.2       Klaagster verwijt verweerder dat verweerder heeft geweigerd een onafhankelijk beëdigd schade-expert te regelen en een schadestaat te laten opmaken en dat hij de termijn voor indiening van deze schadestaat heeft laten verstrijken. Naar het oordeel van de voorzitter mist dit onderdeel van de klacht feitelijke grondslag. Uit de overgelegde stukken blijkt immers dat de zaak was verwezen naar de rol van 30 november 2021 voor beraad partijen. Partijen moesten op de rolzitting van 30 november 2021 aangeven of er een minnelijke regeling tot stand was gebracht of dat er arrest werd gevraagd. Het opstellen en indienen van een schadestaat was in die stand van de procedure niet aan de orde. Na de mondelinge behandeling was wel aan de orde de vraag of partijen tot overeenstemming konden komen over (onder andere) het benoemen van een bindend adviseur. Omdat klaagster het na de zitting door het UWV geformuleerde voorstel niet heeft geaccepteerd is het niet tot overeenstemming gekomen. Daarvan kan verweerder echter geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Verweerder kan evenmin een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt van het feit dat hij de op 8 november 20201 door klaagster op verweerders kantoor afgegeven stukken niet in het geding heeft gebracht, omdat daarvoor in dit stadium van de procedure geen gelegenheid was.

4.3       Klaagster verwijt verweerder verder dat hij geen actie heeft ondernomen om in overleg te gaan met klaagster en dat hij vanaf 2 november 2021 onbereikbaar was voor klaagster. Verweerder heeft de juistheid van deze verwijten uitdrukkelijk weersproken. Verweerder heeft in dat verband aangevoerd dat hij weliswaar vanaf 8 november 2021 wegens ziekte afwezig was, maar dat hij in deze periode bereikbaar was via de receptie van zijn kantoor, de voicemail op zijn vaste kantoornummer en op zijn mobiele nummer dat bij klaagster bekend was. De voorzitter overweegt als volgt. Tegenover het gemotiveerde verweer van verweerder heeft klaagster de klacht onvoldoende onderbouwd, terwijl in de overgelegde stukken ook geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor de juistheid van klaagsters verwijten. Ook dit onderdeel van de klacht is derhalve kennelijk ongegrond.

4.4       Voor de juistheid van de ernstige verwijten dat verweerder bewijs van financiële oplichting door het UWV heeft verduisterd, valsheid in geschrifte heeft gepleegd en heeft gecollaboreerd en afspraken heeft gemaakt met het UWV  heeft de voorzitter in het dossier geen enkel aanknopingspunt gevonden. Deze klachtonderdelen zijn eveneens kennelijk ongegrond.

4.5       Naar het oordeel van de voorzitter is geenszins gebleken dat verweerders bijstand aan klaagster en de communicatie met klaagster ondermaats zijn geweest. Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond verklaren. 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. S.H.L Baggel, [plaatsvervangend] voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2022.

Griffier                                                            Voorzitter

Verzonden op: 12 juli 2022