ECLI:NL:TADRSHE:2022:10 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 21-589/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2022:10
Datum uitspraak: 17-01-2022
Datum publicatie: 18-01-2022
Zaaknummer(s): 21-589/DB/ZWB
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over advocaat van de wederpartij. Door in haar verweerschrift uitlatingen te doen over schikkingsonderhandelingen heeft verweerster in strijd met Gedragsregel 27 gehandeld. Dat handelen is echter niet tuchtrechtelijk verwijtbaar omdat verweerster direct haar excuses heeft gemaakt en een rectificatie aan de rechtbank heeft gezonden. Niet is vast komen te staan dat verweerster de geheimhouding, die op het mediationdossier rustte, heeft geschonden. Verweerster heeft zich onnodig grievend over klager uitgelaten door zonder enige nuancering een productie te overleggen waarin de schrijver zich bijzonder negatief over klager uitlaat. Klacht deels gegrond. Waarschuwing

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 17 januari 2022

in de zaak 21-589/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 1 december 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Op 12 juli 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K20-127 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 29 november 2021. Daarbij waren klager en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 11. Ook heeft de raad kennis genomen van de nagekomen stukken van klager van 14 november 2021.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2 Verweerster heeft de ex-vrouw van klager bijgestaan in onder meer een kort geding dat klager als eiser aanhangig had gemaakt tegen zijn ex-vrouw en in een door klager jegens zijn ex-vrouw aanhangig gemaakte bodemprocedure. Verweerster heeft op 3 oktober 2019 in het kort geding een conclusie van antwoord en eis in reconventie ingediend. Bij die conclusie van antwoord is als productie 5 een aan verweerster gerichte verklaring van 2 oktober 2019 overgelegd van een bekende van klager en zijn ex-vrouw, waarin onder andere het volgende over klager wordt geschreven: “wat een acteur en komediant, “nu even over wat deze malloot allemaal teweeg brengt” en “z’n harteloze indoctrinerende [naam klager]”.

2.3 Op 12 december 2019 heeft verweerster in de bodemprocedure een verweerschrift bij de rechtbank ingediend waarin zij onder meer het volgende heeft geschreven: “De vrouw heeft in de aanloop naar de mondelinge behandeling van het kort geding en dit verzoek via haar advocaat laten bezien of er een middenweg mogelijk was, waarbij de kinderen ook om het weekend bij haar zijn en bijvoorbeeld voortaan minder doordeweekse dagen bij de man, zodat de kinderen niet zoveel heen en weer hoeven te reizen. De man bleek hier niet toe bereid.”.

2.4 De advocaat van klager heeft verweerster op vrijdag 13 december 2019 gewezen op de hiervoor onder 2.3. weergegeven passage en gesteld dat verweerster hierdoor over de inhoud van schikkingsonderhandelingen heeft geschreven, zonder dat daarvoor toestemming was verkregen. Verweerster heeft diezelfde dag (circa een uur later) aan de advocaat van klager haar excuses voor deze passage aangeboden en de advocaat van klager laten weten dat zij de volgende maandagochtend een fax naar de rechtbank zou sturen dat de passage als niet geschreven moet worden beschouwd.

2.5 Op 16 december 2019 heeft verweerster een rectificatie verweerschrift bij de rechtbank ingediend en de rechtbank gevraagd de hiervoor onder 2.3. geciteerde passage als niet geschreven te beschouwen. In haar rectificatie heeft verweerster een andere tekst voor de betreffende alinea opgenomen.

2.6 Klager heeft zich vervolgens op 1 december 2020 met de onderhavige klacht tot de deken gewend.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.

  1. Verweerster heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 27, omdat zij in haar verweerschrift van 12 december 2019 uitlatingen heeft gedaan over schikkingsonderhandelingen.
  2. Verweerster heeft een kwalificatie gegeven over een mediationdossier waar geheimhouding op rust.
  3. Verweerster heeft zich onnodig grievend over klager heeft uitgelaten.

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

5.1 De klacht heeft betrekking op het optreden van de advocaat van de wederpartij. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënte te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënte goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënte de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënte dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënte hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënte wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënte strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Voor de advocaat in familiekwesties geldt specifiek dat hij in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van een advocaat mag dan een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen. De raad zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.

Klachtonderdeel a)

5.2 Klager verwijt verweerster dat zij in strijd met Gedragsregel 27 heeft gehandeld door in haar verweerschrift uitlatingen te doen over schikkingsonderhandelingen. Verweerster heeft erkend dat zij uitlatingen over schikkingsonderhandelingen heeft gedaan, maar zij heeft meteen nadat zij daarop door de advocaat van klager was gewezen, haar excuses aan de advocaat van klager aangeboden en heeft de eerstvolgende werkdag een rectificatie aan de rechtbank gezonden waarin de rechtbank werd verzocht de gewraakte passage als niet geschreven te beschouwen. Verweerster stelt zich daarom op het standpunt dat zij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

5.3 Voorop wordt gesteld dat naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline geldt dat de gedragsregels de normen onder woorden brengen die naar de heersende opvatting in de kring van advocaten behoren te worden in acht genomen bij de uitoefening van het beroep van advocaat. De gedragsregels zijn bedoeld als richtlijn voor de advocaat. Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten gedrag te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Daarbij is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, daarbij van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

5.4 Verweerster heeft in haar verweerschrift van 12 december 2019 met de hiervoor onder 2.3 genoemde passage uitlatingen gedaan over de schikkingsonderhandelingen tussen partijen. Verweerster had daarvoor geen toestemming van de advocaat van klager en heeft derhalve in strijd met Gedragsregel 27 gehandeld. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerster is naar het oordeel van de raad echter geen sprake, nu verweerster binnen een uur nadat zij hierop was gewezen, haar excuses aan de advocaat van klager heeft aangeboden en bovendien op de eerstvolgende werkdag een rectificatie aan de rechtbank heeft gezonden. Daarbij heeft de raad er acht op geslagen dat verweerster onweersproken heeft gesteld dat zij niet eerder dan maandagochtend 16 december 2019 in de gelegenheid was de rechtbank de rectificatie te zenden, aangezien zij op het moment van haar reactie aan de advocaat van verweerster niet meer op kantoor was en overigens ook verder niemand meer op haar kantoor was die voor haar de rectificatie aan de rechtbank kon versturen. Door aldus te handelen heeft verweerster voldoende rekening gehouden met de belangen van klager. Verder is niet gebleken dat klager in zijn belangen is geschaad. Waar klager ter zitting in dit verband er nog op heeft gewezen dat hij door het handelen van verweerster financiële schade heeft geleden, omdat zijn advocaat de hiermee gemoeide werkzaamheden aan hem in rekening heeft gebracht, legt deze stelling, zonder nadere toelichting die niet is gegeven, in de gegeven omstandigheden (waarbij de raad ervan uitgaat dat de betreffende werkzaamheden en het daarmee corresponderende factuurbedrag beperkt zijn gebleven) onvoldoende gewicht in de schaal om tot een ander oordeel te komen. Het eerste klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Klachtonderdeel b)

5.5 In het tweede klachtonderdeel klaagt klager over het feit dat verweerster een kwalificatie zou hebben gegeven over een mediationdossier waar geheimhouding op rust door tijdens een netwerkberaad te zeggen dat de mediation erg lang heeft geduurd. Verweerster heeft aangegeven dat zij kennis heeft genomen van het mediationdossier,  maar dat zij zich niet heeft uitgelaten over de inhoud van de mediationgesprekken.

5.6 Vaststaat dat de standpunten van klager en verweerster over wat er door verweerster tijdens het netwerkberaad over het mediationdossier is gezegd lijnrecht tegenover elkaar staan. In dergelijke gevallen, waarin de lezingen van partijen omtrent de inhoud van een onderdeel van de klacht uiteenlopen en waarin niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, kan dat klachtonderdeel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klager minder geloof verdient dan het woord van verweerster, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld eerst voldoende aannemelijk moet zijn dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. Nu dat niet kan worden vastgesteld is ook het tweede klachtonderdeel ongegrond.

Klachtonderdeel c)

5.7 Klager klaagt er tot slot over dat verweerster zich onnodig grievend over hem heeft uitgelaten in haar conclusie van antwoord en eis in reconventie in kort geding van 3 oktober en door overlegging van productie 5 bij die conclusie. Tijdens de mondelinge behandeling heeft klager middels zijn pleitaantekeningen aangegeven dat hij vooral alinea’s  42, 44, 45, 48 en 53 van deze conclusie onnodig grievend vindt. In die alinea’s geeft verweerster steeds het standpunt van haar cliënte weer. De raad is van oordeel dat verweerster met de verwoording van het standpunt van haar cliënte in de door klager genoemde alinea’s binnen de vrijheid is gebleven die haar als advocaat van de wederpartij toekomt en dat van onnodig grievende uitlatingen geen sprake is geweest. Verweerster heeft zich voldoende zakelijk en met voldoende distantie opgesteld in haar processtuk.

5.8 Verweerster heeft naar het oordeel van de raad de grenzen van de haar toekomende vrijheid echter wel overschreden vanwege het overleggen van productie 5 bij haar conclusie. Die productie bevat een verklaring van een bekende van klager en zijn ex-vrouw, waarin deze zich fors negatief over klager uitlaat. Zo wordt klager gekwalificeerd als acteur, komediant en malloot en wordt verder over hem geschreven dat hij harteloos en indoctrinerend is, “zijn kinderen hersenspoelt (…) op onmenselijke wijze” en dat hij zich bij diverse instanties bedient van “geleuter en leugenachtige info”. Desgevraagd heeft verweerster tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij desondanks  de verklaring toch wilde gebruiken, omdat haar cliënte behoefte had aan de positieve bewoordingen die in de verklaring over haar als moeder zijn opgenomen. Dat doel had verweerster echter ook op een andere wijze kunnen bereiken, te meer daar van de betreffende productie feitelijk alleen de laatste alinea op blad 1 inhoudelijk over haar cliënte gaat. Door de productie in deze vorm in het geding te brengen en daar in haar verweerschrift nadrukkelijk en onvoorwaardelijk naar te verwijzen, heeft verweerster zich onnodig grievend over klager uitgelaten en met name ook niet gewaakt voor onnodige polarisatie tussen klager en haar cliënte. Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerster heeft zich onnodig grievend over klager uitgelaten. De raad acht de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 50,- van klager,

b) € 750,-  kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,-  kosten van de Staat.

7.3 Verweerster moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel 3 gegrond;

- verklaart de klachtonderdelen 1 en 2 ongegrond;

- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, voorzitter, mrs. M.M.C. van de Ven, E.J.M. Rosier, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2022.

Griffier                                                                            Voorzitter