ECLI:NL:TADRSGR:2022:210 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-669/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2022:210 |
---|---|
Datum uitspraak: | 05-12-2022 |
Datum publicatie: | 05-12-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-669/DH/DH |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen de eigen advocaat in een letselschadekwestie. Verweerder heeft verzuimd om belangrijke informatie en een afspraak met klager schriftelijk vast te leggen. Het risico dat met schriftelijk vastlegging kan worden vermeden, heeft zich verwezenlijkt. Dit blijkt uit deze klachtzaak en de aansprakelijkstelling van verweerder en zijn collega door klager. De raad neemt bij de bepaling van de op te leggen maatregel in aanmerking dat verweerder zich presenteert als specialist op het gebied van letselschade. De raad acht alles overwegend de maatregel van berisping passend. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 5 december 2022 in de zaak 22-669/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 14 december 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 17 augustus 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K292 2021 ia/cw
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 24 oktober 2022. Daarbij
waren klager en verweerder, vergezeld van zijn kantoorgenoot, aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijsten genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en
met 6 (procedureel). De raad heeft verder kennis genomen van:
- de e-mail van 6 september 2022 van de zijde van verweerder;
- de e-mail van 12 september 2022, met bijlage, van de zijde van klager;
- de e-mail van 13 september 2022 van de zijde van verweerder;
- de e-mail van 24 september 2022, met bijlage, van de zijde van klager.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager is op 5 oktober 2015 betrokken geraakt bij een auto-ongeval (hierna:
het eerste ongeval). De door klager geleden letselschade is gemeld bij verzekeraar
Allianz. Verweerder heeft klager in de letselschadekwestie bijgestaan.
2.3 Klager is op 28 april 2018 opnieuw betrokken geraakt bij een ongeval, dit maal
een scooterongeval (hierna: het tweede ongeval).
2.4 Op 9 mei 2018 om 14.32 uur heeft verweerder de deurwaarder opgedragen namens
klager een dagvaarding uit te brengen aan Allianz. Verweerder heeft een verklaring
voor recht gevorderd dat Allianz aansprakelijk is voor de letselschade die het gevolg
is van het eerste ongeval.
2.5 Op 9 mei 2018 om 16.16 uur heeft klager aan verweerder een bericht gestuurd
met als onderwerp: “Scooter ongeluk 28-04-2018”. Bij het bericht heeft klager een
schadeformulier gevoegd. Klager verzoekt in het bericht om bijstand bij het ongeval.
2.6 Op 10 mei 2018 heeft verweerder de opdracht van klager in verband met het tweede
ongeval schriftelijk bevestigd. De door klager geleden letselschade is gemeld bij
verzekeraar ASR. O heeft klager in deze tweede letselschadekwestie bijgestaan. O is
broer en kantoorgenoot van verweerder. Hij is jurist, maar geen advocaat. O werkt
onder verantwoordelijkheid van verweerder.
2.7 Op 18 mei 2018 is de in 2.4 bedoelde dagvaarding aan Allianz betekend.
2.8 Nadat ASR aansprakelijkheid voor de schade uit het tweede ongeval heeft erkend
heeft op 9 augustus 2018 een huisbezoek plaatsgevonden bij klager. Daarbij was O aanwezig.
2.9 Op 24 augustus 2018 heeft O het rapport van het huisbezoek van 9 augustus 2022
betreffende het eerste ongeval naar klager gestuurd met het verzoek om dat te controleren.
Dezelfde dag heeft klager laten weten dat hij het rapport heeft doorgenomen en dat
alles klopt. In het rapport staat over het eerste ongeval het volgende:
“Desgevraagd geeft belanghebbende aan dat hij in 2015 betrokken was bij een verkeersongeval.
Hierbij liep hij echter geen letsel op.”
2.10 Op 17 december 2018 heeft de advocaat van Allianz aan verweerder laten weten
dat Allianz op de hoogte is geraakt van het tweede ongeval. De advocaat verzoekt toestemming
voor het uitwisselen van informatie tussen Allianz en ASR over de beide ongevallen.
Op 18 december 2018 heeft verweerder het bericht doorgestuurd naar klager met de mededeling
dat ASR het letseldossier bij Allianz wil opvragen. Verweerder heeft klager gevraagd
wat daarop zijn reactie is. In zijn reactie van dezelfde dag heeft klager zijn ongenoegen
geuit over traagheid aan de zijde van Allianz. Over de uitwisseling van dossiers heeft
klager het volgende geschreven:
“De toestemming voor informatie uitwisselen moeten we eerlijk gezegd beter bespreken
met de heer O(…)”
2.11 Op 19 december 2018 heeft verweerder aan de advocaat van Allianz laten weten
dat klager geen toestemming geeft om informatie uit te wisselen met ASR.
2.12 Op 22 januari 2019 is de zaak mondeling door de civiele rechter behandeld.
De eerste pagina van het proces-verbaal vormt onderdeel van het procesdossier. Hieruit
blijkt dat vertegenwoordigers van verzekeraar ASR op de zitting aanwezig zijn geweest.
Verweerder heeft tegen de aanwezigheid van deze personen bezwaar gemaakt.
2.13 Op 7 augustus 2019 heeft de rechtbank vonnis gewezen. Verweerder heeft het
vonnis op 9 augustus 2019, voorzien van een toelichting, naar klager gestuurd.
2.14 Klager heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
2.15 Bij brief van 23 september 2020 heeft klager O en het kantoor van O en verweerder
aansprakelijk gesteld voor schade die het gevolg is van, zakelijk weergegeven, ontoereikende
bijstand bij de schadekwestie na het tweede ongeval.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder heeft in de procedure tegen Allianz geen melding gemaakt van het
tweede ongeval.
b) Verweerder heeft bij ASR geen melding gemaakt van het eerste ongeval.
c) Verweerder of O heeft klager geadviseerd om tijdens het huisbezoek geen melding
te maken van het bij het eerste ongeval opgelopen letsel, en onwaarheden te vertellen
over zijn thuissituatie. Verweerder heeft klager namelijk geadviseerd om te verklaren
dat hij alleen met zijn broer samenwoonde, terwijl klager in werkelijkheid ook met
meerdere familieleden samenwoont.
3.2 De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna,
voor zover van belang, besproken.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 Voorop staat dat verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat een ruime mate
van vrijheid heeft als het gaat om de aanpak of strategie in een zaak. De advocaat
bepaalt op welke wijze de belangen van de cliënt het beste kunnen worden gediend en
draagt daarvoor de volledige verantwoordelijkheid. Daarnaast geldt dat een advocaat
(tuchtrechtelijk) verantwoordelijk kan worden gehouden voor het doen en nalaten van
werknemers van zijn kantoor. De raad zal de klachten van klager met inachtneming van
dit alles beoordelen.
Klachtonderdeel a)
5.2 Verweerder heeft aangevoerd dat hij op het moment dat hij opdracht gaf aan
de deurwaarder om de dagvaarding aan Allianz te betekenen nog niet op de hoogte was
van het tweede ongeval. Verweerder heeft verder aangevoerd dat Allianz later in de
procedure via een ander kanaal op de hoogte raakte van het tweede ongeval. Verweerder
heeft namens klager geweigerd om aan Allianz informatie te verstrekken over het tweede
ongeval.
5.3 De raad overweegt het volgende. In de dagvaarding aan Allianz is geen melding
gemaakt van het tweede ongeval. De opdracht tot betekening van de dagvaarding is van
vóór het moment dat verweerder, volgens beide partijen, op de hoogte raakte van het
tweede ongeval. De betekening zelf vond echter negen dagen later plaats. Dit betekent
dat verweerder de gelegenheid had om de opdracht aan de deurwaarder in te trekken
en de dagvaarding aan te passen. Verweerder heeft uiteengezet waarom hij daar niet
toe is overgegaan. Dat hij dit niet heeft gedaan is niet zonder meer onbetamelijk
of onzorgvuldig jegens klager. Het behoorde tot de vrijheid van verweerder om in te
schatten dat mengschade niet aan de orde zou zijn en dat het tweede ongeval daarom
niet relevant was in de procedure tegen Allianz. Daar komt bij dat informatie over
het tweede ongeval, bij eventueel gewijzigd inzicht, ook later in de procedure voor
het voetlicht gebracht had kunnen worden door verweerder. Klachtonderdeel a is dan
ook ongegrond.
Klachtonderdelen b) en c)
5.4 Verweerder heeft het volgende aangevoerd. Klager heeft tijdens het huisbezoek
meegedeeld dat hij geen letsel had opgelopen bij het eerste ongeval. Verweerder en
O hebben klager niet geadviseerd om het letsel uit het eerste ongeval te verzwijgen
tijdens het huisbezoek. Verweerder heeft het punt van het letsel uit het eerste ongeval
na ontvangst van het rapport ook nog telefonisch met klager besproken. Daarbij is
gewezen op de mogelijke gevolgen als ASR in een later stadium zou ontdekken dat klager
bij het eerste ongeval volgens hemzelf wel letsel had opgelopen. Het was echter de
wens van klager om de informatie niet aan te vullen, omdat klager bang was om (ook)
door ASR te worden aangemerkt als fraudeur. Verweerder heeft nog toegevoegd dat het
gerechtshof in de procedure tegen Allianz heeft geoordeeld dat geen sprake was van
medisch objectiveerbaar letsel en dat daaruit volgt dat klager ASR achteraf gezien
ten tijde van het huisbezoek dus niet onjuist heeft geïnformeerd. Verweerder betwist
dat O klager heeft geadviseerd om, zoals klager stelt om redenen van verkrijging van
een hogere vergoeding voor de kosten van huishoudelijke hulp, te vertellen dat hij
alleen met zijn broer samenwoonde.
5.5 De raad kan op grond van de tegenstrijdige verklaringen van partijen niet vaststellen
of klager ASR tijdens het huisbezoek op het punt van het eventueel opgelopen letsel
bij het eerste ongeval en over zijn woonsituatie onvolledig en onnauwkeurig heeft
geïnformeerd, omdat hij daartoe was geadviseerd door O of door verweerder. De raad
kan evenmin vaststellen of verweerder na ontvangst van het rapport met klager heeft
gesproken over de mogelijk onjuiste of onvolledige informatie en de mogelijke risico’s
die verbonden zijn aan het onjuist informeren van een verzekeraar. Ook op dit punt
lopen de stellingen van partijen uiteen.
5.6 De raad stelt wel vast dat verweerder het door hem gestelde telefoongesprek
met klager niet schriftelijk heeft vastgelegd. Hier is verweerder naar het oordeel
van de raad tekortgeschoten. Het ligt immers op de weg van een advocaat om belangrijke
informatie en afspraken schriftelijk te bevestigen, dit ter voorkoming van misverstand,
onzekerheid of geschil. Verweerder had klager schriftelijk moeten wijzen op de risico’s
van het onvolledig voorlichten van ASR. Verweerder had daarnaast de afspraak met klager
om niet te reageren op het onderzoeksrapport schriftelijk moeten bevestigen. Dat verweerder
dit heeft nagelaten is naar het oordeel van de raad onzorgvuldig en onbetamelijk en
klachtonderdelen b en c zijn in zoverre gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft verzuimd om belangrijke informatie en een afspraak met klager
schriftelijk vast te leggen. Het risico dat met schriftelijk vastlegging kan worden
vermeden, heeft zich verwezenlijkt. Dit blijkt uit deze klachtzaak en de aansprakelijkstelling
van verweerder en O door klager. De raad neemt bij de bepaling van de op te leggen
maatregel in aanmerking dat verweerder zich presenteert als specialist op het gebied
van letselschade. De raad acht alles overwegend de maatregel van berisping passend.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op
grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van
€ 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is
geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer
schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a ongegrond;
- verklaart klachtonderdelen b en c gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.3.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. J.G. Colombijn-Broersma en D.G.M. van den Hoogen, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 december 2022.