ECLI:NL:TADRSGR:2022:207 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-751/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2022:207
Datum uitspraak: 30-11-2022
Datum publicatie: 30-11-2022
Zaaknummer(s): 22-751/DH/DH
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de deken deels kennelijk niet-ontvankelijk, voor zover de klacht ziet op het feit dat verweerder ervoor heeft gekozen geen dekenklacht in te dienen. Daarbij heeft klager geen rechtstreeks belang. Voor het overige kennelijk ongegrond, want niet gebleken dat verweerder zijn taken zodanig heeft verwaarloosd of zich zodanig heeft misdragen dat sprake is van gedragingen die een behoorlijk advocaat niet betamen.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 30 november 2022 in de zaak 22-751/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder
in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 15 september 2022 met kenmerk K142 2021 ia/jh, door de raad ontvangen op 15 september 2022, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 11 (procedureel). 

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Klager is verwikkeld (geweest) in een civiele procedure tegen zijn verhuurder. Klager heeft een viertal klachten ingediend tegen de advocaat van zijn verhuurder (mr. X). Verweerder heeft deze klachten behandeld. 
1.2    In zijn klacht van 19 september 2020 verwijt klager mr. X onder meer hij veelvuldig liegt en de rechtbank en het gerechtshof misleidt. Bij e-mail van 7 oktober 2020 heeft klager desgevraagd nadere informatie verstrekt. 
1.3    Bij e-mail van 10 oktober 2020 heeft klager aan een medewerker van het Ordebureau gemeld dat hij zijn klachten over mr. X wil inbrengen bij het gerechtshof met de vraag of daar vanuit de Orde bezwaren tegen zijn. 
1.4    Op 15 december 2020 heeft klager aan de Orde van Advocaten onder meer een aanvullende productie verstrekt en gesteld dat er dringend actie vanuit de deken is gewenst, omdat (eenvoudig vast te stellen is dat) mr. X ‘staat te liegen voor het Hof’. 
1.5    Op 6 januari 2021 is namens verweerder aan klager bericht dat het niet mogelijk is om geluidsbestanden of videobestanden in te dienen: alle stukken dienen per pdf te worden aangeleverd.
1.6    Op 1 februari 2021 is namens verweerder aan klager en mr. X bericht dat het klachtonderzoek is gesloten en dat klager, indien hij zijn klacht wenst voor te leggen aan de Raad van Discipline, binnen vier weken het griffierecht dient te voldoen.
1.7    Bij e-mail van 1 april 2021 heeft klager bij verweerder aandacht gevraagd voor zijn klachtzaak tegen mr. X en (nogmaals) verzocht om in te grijpen.
1.8    Verweerder heeft op 6 april 2021 gereageerd en onder meer geschreven:
“Ik begrijp uit uw verzoek dat u mij vraagt zelfstandig in te grijpen in de door u aan ons voorgelegde zaak.
Ik kan echter niet aan dit verzoek voldoen. Uw klacht wordt op uw verzoek voorgelegd aan de Raad van Discipline, zelf neem ik geen dekenstandpunt in. De Raad van Discipline zal een oordeel geven over het handelen van [mr. X]. Over hetgeen [mr. X] al dan niet inbrengt in de procedure heb ik geen zeggenschap, dit betreft een procedurele aangelegenheid.”
1.9    Klager heeft diezelfde dag gereageerd en verschillende vragen aan verweerder gesteld, waaronder waarom de door klager aangehaalde voorbeelden geen reden zijn geweest om verweerders bevoegdheid van het dekenstandpunt in te zetten en of verweerder bij dat standpunt blijft. 
1.10    Bij e-mail van 4 mei 2021 heeft klager aan een medewerker van het ordebureau gevraagd naar de stand van zaken in het klachtonderzoek, omdat het ruim drie maanden geleden is dat het onderzoek in de zaak werd gesloten. 
1.11    Bij e-mail van 18 mei 2021 heeft klager een rappel gestuurd. 
1.12    Namens de deken is op 20 mei 2021 de goede ontvangst van klagers e-mail van 18 mei 2021 bevestigd en is aan klager meegedeeld dat zijn dossier binnen drie weken aan de Raad van Discipline zal worden toegezonden.
1.13    Op 20 mei 2021 heeft klager gereageerd en gevraagd waarom het doorsturen (te) lang duurt, waarom er geen reactie volgde op zijn e-mail van twee weken geleden en waarom er nu nog drie weken nodig zijn.
1.14    Op 28 mei 2021 is klagers dossier door verweerder aan de Raad van Discipline gestuurd. 
1.15    Op 10 juni 2021 heeft klager een klacht ingediend over verweerder.
1.16    Bij beslissing van 8 juli 2021 heeft de voorzitter van het Hof van Discipline de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag aangewezen voor onderzoek en behandeling van klagers klacht tegen verweerder.

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. 
a)    Verweerder heeft geweigerd een dekenklacht te formuleren of andere bevoegdheden in te zetten; door niet in te grijpen heeft verweerder klagers belangen in de aanhangige civiele procedure geschaad.
b)    Verweerder heeft e-mails van klager genegeerd en (per e-mail gestelde) vragen van klager niet beantwoord. Klager wijst daarbij op zijn e-mails van 6 april en 4 en 20 mei 2021. 
c)    Verweerder heeft een incompleet dossier ingezonden naar de Raad van Discipline: hij heeft klagers e-mails van 10 oktober 2020 en 6 april 2021 niet ingezonden en hij heeft het door klager verstrekte (schriftelijke en audiovisuele) materiaal naast zich neergelegd. 
d)    Verweerder heeft niet integer gehandeld, waartoe klager verwijst naar het door hem gestelde met betrekking tot de klachtonderdelen a, b en c. Ook verwijst klager naar de door verweerder opgestelde aanbiedingsbrieven. 
2.2    Klager stelt dat er alle aanleiding was voor verweerder om in te grijpen, gezien het laakbare gedrag van mr. X. Klager heeft (audiovisueel) materiaal aan verweerder verstrekt, maar verweerder heeft dit ten onrechte naast zich neergelegd en ook niet meegezonden aan de Raad van Discipline. Zelfs de uitgeschreven audiovisuele compilaties hebben voor verweerder geen aanleiding gevormd om mr. X nader te bevragen. Door het ontbreken van deugdelijk onderzoek naar de klacht, heeft het toezicht van verweerder als deken gefaald. Mr. X kon immers gewoon met zijn wanpraktijken doorgaan.

3    VERWEER
3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
Toetsingskader
4.1    De voorzitter stelt voorop dat de klacht is gericht tegen verweerder in zijn hoedanigheid van deken in het arrondissement Midden-Nederland. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline is het optreden van een deken onderworpen aan tuchtrechtelijke controle. Enkel indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat een deken door zijn handelwijze het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad of zijn taken zodanig heeft verwaarloosd of zich heeft zodanig heeft misdragen dat sprake is van gedragingen die een behoorlijk advocaat niet betamen, kan sprake zijn van tuchtrechtelijke verwijtbaarheid. 
4.2    De voorzitter stelt verder dat de tuchtrechter slechts oordeelt over het handelen en nalaten van de beklaagde advocaat.. De tuchtrechter oordeelt niet over de stellingen die zijn ingenomen in de kwestie die aan de klacht ten grondslag heeft gelegen. Dit betekent dat hetgeen naar voren is gebracht over de onderliggen civiele kwestie niet zal worden besproken.
Klachtonderdeel a)
4.3    Het verwijt is dat verweerder geen dekenklacht heeft geformuleerd of andere bevoegdheden heeft ingezet tegen mr. X. De voorzitter overweegt dat in de Advocatenwet, onder meer in de artikelen 46c en 46d, is geregeld wat ten aanzien van de klachtbehandeling van een deken wordt verlangd. Die wettelijke bepalingen zijn nader uitgewerkt in de door de deken gehanteerde Leidraad houdende regels inzake dekenale klachtbehandeling. Hoe een onderzoek naar een tuchtklacht er precies moet uitzien, is niet wettelijk geregeld. Dit betekent dat de deken een grote vrijheid heeft bij de inrichting van het onderzoek en het bepalen van de reikwijdte ervan.
4.4    Verweerder heeft ervoor gekozen geen dekenklacht tegen mr. X in te dienen. De voorzitter overweegt dat een deken de mogelijkheid heeft een dekenklacht in te dienen in het geval het algemeen belang in het geding is. Daarvan is in de kwestie met mr. X geen sprake: het gaat primair alleen om het belang van klager. Nu het indienen van een dekenklacht ziet op het algemeen belang, heeft klager als individuele klager geen rechtstreeks eigen belang bij een klacht hierover. In zoverre is dit klachtonderdeel daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
4.5    Verweerder heeft evenmin andere bevoegdheden ingezet. Dit valt binnen de hiervoor genoemde grote vrijheid die de deken heeft. Voor zover klager stelt dat zijn belangen zijn geschaad door het feit dat verweerder geen dekenstandpunt heeft ingenomen, geldt dat klager hierdoor niet in enig tuchtrechtelijk belang is geschaad. Alleen de Raad van Discipline (en aansluitend eventueel het Hof van Discipline) kan oordelen over een tuchtklacht. In het geval de deken een standpunt of visie heeft gegeven, is de Raad daar op geen enkele wijze aan gebonden. Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerder zijn taken zodanig heeft verwaarloosd of zich zodanig heeft misdragen dat sprake is van gedragingen die een behoorlijk advocaat niet betamen. Dit klachtonderdeel is daarom voor het overige kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.6    Het verwijt is dat verweerder e-mails van klager heeft genegeerd en vragen niet heeft beantwoord. De voorzitter overweegt dat klagers e-mail van 6 april 2021 een reactie was op een e-mail van verweerder van diezelfde dag waarin verweerder gemotiveerd heeft aangegeven niet te zullen ingrijpen. Klager heeft verweerder in zijn e-mail van 6 april 2021 onder meer gevraagd waarom verweerder geen dekenstandpunt inzet en of hij bij dat standpunt blijft. Nu verweerder al had aangegeven geen dekenklacht en/of standpunt te zullen indienen, was verweerder niet gehouden dit nogmaals te bevestigen. Verweerders keuze om niet nogmaals te reageren valt binnen de hiervoor genoemde ruime vrijheid van een deken. Dit deel van het verwijt is daarom kennelijk ongegrond.
4.7    Klagers e-mail van 4 mei 2021 is niet direct beantwoord, waarop klager op 18 mei 2021 een rappel heeft gestuurd. Daarop is namens verweerder op 20 mei 2021 gereageerd en meegedeeld dat het dossier binnen drie weken ter kennis zou worden gebracht van de Raad van Discipline. Hoewel voorstelbaar is dat klager eerder een reactie had willen hebben op zijn e-mail van 4 mei 2021, is die e-mail met het bericht van 20 mei 2021 beantwoord. Dat de beantwoording twee weken heeft geduurd, is niet zodanig lang dat sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen. Ook dit deel van het verwijt is daarom kennelijk ongegrond.
4.8    Het dossier is vervolgens op 28 mei 2021 doorgezonden aan de Raad van Discipline, waarmee feitelijk klagers vragen uit zijn e-mail van 20 mei 2021 waren beantwoord. Het belang bij beantwoording van de door klager in die e-mail gestelde vragen is daarmee komen te vervallen. Ook dit deel van het verwijt is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.9    Het verwijt is dat verweerder een incompleet dossier naar de Raad van Discipline heeft gestuurd, waarbij het door klager verstrekte audiovisuele materiaal ontbrak, alsmede de e-mails van klager van 10 oktober 2020 en 6 april 2021.
4.10    Met betrekking tot het audiovisueel materiaal overweegt de voorzitter dat bij e-mail van 6 januari 2021 aan klager is meegedeeld dat het niet mogelijk is om geluids- en/of videobestanden in te dienen. Daarbij is vermeld dat alle stukken in pdf moeten worden aangeleverd. Van misleiding op dit punt is geen sprake, nog daargelaten dat klager enerzijds heeft gesteld dat hij niet had begrepen dat de bestanden konden worden uitgeschreven en hij anderzijds heeft gesteld dat de uitgeschreven audiovisuele compilaties voor verweerder geen aanleiding hebben gevormd mr. X nader te bevragen. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat hij geen uitgeschreven versie van die audiovisuele bestanden heeft ontvangen. Ook in het klachtdossier heeft de voorzitter deze stukken niet aangetroffen. Dat het audiovisuele materiaal, althans de uitgeschreven versie daarvan, niet aan de Raad van Discipline is meegezonden, is daarmee vanzelfsprekend. Van klachtwaardig handelen is geen sprake. 
4.11    Met betrekking tot de twee hiervoor genoemde e-mails geldt dat klager daarin vragen aan verweerder c.q. het Ordebureau heeft gesteld. De e-mails houden geen direct verband met het inhoudelijke onderzoek naar de klacht tegen mr. X. Mr. X lijkt van die berichten ook geen kopie te hebben ontvangen. Daar komt bij dat de e-mail van 6 april 2021 is verzonden na sluiting van het dekenonderzoek en daarmee geen deel uitmaakt van het klachtdossier. Voor beide e-mails geldt dat dus geen aanleiding bestond deze aan het dossier toe te voegen. Nu de e-mails niet tot het dossier behoorden, is geen sprake van het verzenden van een incompleet dossier. Dit klachtonderdeel is daarmee kennelijk ongegrond.
4.12    Voor zover klager verweerder nog verwijt dat hij een vlotte afhandeling van de klachtzaak heeft getraineerd, geldt dat het dossier op 1 februari 2021 gesloten is en op 28 mei 2021 aan de Raad van Discipline is gezonden. Dat tijdsverloop is niet dusdanig lang dat sprake is van het door verweerder zodanig verwaarlozen van zijn taken dat sprake is van tuchtrechtelijke verwijtbaarheid.
Klachtonderdeel d)
4.13    Het verwijt is dat verweerder niet integer heeft gehandeld, waarbij klager allereerst heeft verwezen naar de hiervoor besproken klachtonderdelen. Deze zijn allemaal kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond. Daaruit volgt geen niet integer of onbetamelijk handelen van verweerder. 
4.14    Voor zover klager stelt dat verweerder in zijn aanbiedingsbrief/-brieven niet integer is geweest, door de wijze van formulering, geldt dat de voorzitter dit niet kan beoordelen. De bedoelde aanbiedingsbrief/-brieven maken geen onderdeel uit van het dossier. Nog daargelaten dat verweerder een ruime mate van vrijheid heeft bij het inrichten van het onderzoek en ook bij het weergegeven van zijn visie op een kwestie. Het is de voorzitter op grond van het klachtdossier (ook verder) niet gebleken dat verweerder niet integer en/of onvoldoende onafhankelijk en/of met vooringenomenheid zou handelen. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond. 

BESLISSING
De voorzitter verklaart: 
-    klachtonderdeel a kennelijk niet-ontvankelijk zoals bepaald in 4.3 en voor het overige kennelijk ongegrond;

-    de klachtonderdelen b, c en d kennelijk ongegrond,
    steeds met toepassing van artikel 46j Advocatenwet.


Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 november 2022.