ECLI:NL:TADRSGR:2022:201 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-321/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2022:201
Datum uitspraak: 21-11-2022
Datum publicatie: 22-11-2022
Zaaknummer(s): 22-321/DH/DH
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Wat nooit geoorloofd is
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Verweerder heeft nagelaten om de inhoud van een overeenkomst waarbij klager partij was te verifiëren voordat hij zijn paraaf en kantoorstempel op dat contract plaatste. Verweerder heeft bovendien verzuimd om klager een exemplaar van de door klager en de vrouw ondertekende en door verweerder geparafeerde overeenkomst te verstrekken. Dit is onzorgvuldig en niet zoals het een behoorlijk handelend advocaat betaamt en mitsdien tuchtrechtelijk verwijtbaar. Verweerder is eerder tuchtrechtelijk aangesproken, laatstelijk in 2015. Gelet op het tijdsverloop zal de raad dit niet als verzwarend meenemen bij het bepalen van een op te leggen maatregel. Waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 21 november 2022 in de zaak 22-321/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klager


over:

verweerder
gemachtigde: mr. M.D. Winter 


1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 20 juli 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2    Op 5 april 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K144 2021 ia/cw van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 10 oktober 2022. Daarbij waren klager en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde, aanwezig. 
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijsten genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 6 (procedureel). De raad heeft verder kennis genomen van de e-mail van 22 augustus 2022, met bijlage, van de zijde van klager en de e-mail van 25 augustus 2022, met bijlagen, van de zijde van verweerder. 

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Aan de klachtzaak ligt een familierechtelijk geschil ten grondslag, waarbij verweerder de advocaat is van de vrouw. 
2.3    In het dossier bevinden zich twee versies van een overeenkomst die is opgesteld door verweerder en die in ieder geval op of omstreeks 11 oktober 2019 is besproken door klager en de vrouw. Op die dag heeft ook telefonisch contact tussen verweerder en klager over de (concept-)overeenkomst plaatsgevonden. In beide versies van de overeenkomst is het volgende overeen gekomen:
“(…) 1. [Klager] verklaart samen met [de vrouw] het ouderschap en gezag uit te oefenen over de op 11.04.2017 geboren dochter (…) die de Nederlandse nationaliteit heeft en BSN (…). 
2. [Klager] verklaart aan [de vrouw] toestemming te verlenen om te reizen met dochter (…) zowel vanuit Nederland als vanuit [buitenland] en [de vrouw] het recht om te gaan en te staan waar zij wil te zamen met dochter (…) op geen enkele wijze te belemmeren, 
3. [Klager] verklaart op geen enkele wijze het contact tussen [de dochter] en de familie van [de vrouw] te verhinderen of te belemmeren. 
4. [Klager] verklaart [de vrouw] toestemming te verlenen dochter (…) te doen inschrijven in de Gemeente alwaar zij, [de vrouw], staat ingeschreven of voornemens is zich in te schrijven. (…)”
2.4    Op de ene versie van de overeenkomst (hierna: versie a) staat tussen artikel 3 en 4 met de hand geschreven: “paraaf van en sub 1 en sub 2”, waarbij de vrouw sub 1 is en klager sub 2. Daaronder staan twee parafen. Op deze overeenkomst staan, onder de overeenkomst, handtekeningen bij de namen van klager en de vrouw. Op deze overeenkomst staat ook een stempel van het kantoor van verweerder en door de stempel de paraaf van verweerder. 
2.5    Op de andere versie van de overeenkomst (hierna: versie b) staat tussen artikelen 3 en 4 met de hand geschreven:
“Behalve als [de vrouw] haar dochter (…) allen laat met haar moeder. (…) Paraaf van [de vrouw] en [klager]”
Daaronder staan twee parafen, net als op versie a. Versie b van de overeenkomst is alleen ondertekend door de vrouw. Op deze versie staat wel de stempel van het kantoor van verweerder, maar niet de paraaf van verweerder. 
2.6    Op 14 oktober 2019 zijn klager, de vrouw en de dochter naar het buitenland vertrokken. 
2.7    Op 29 april 2021 is de vrouw met dochter naar Nederland teruggekeerd. 
2.8    Klager heeft vervolgens bij de rechtbank een verzoek tot terug geleiding van de dochter ingediend. Op 20 juli 2021 heeft de vrouw een verweerschrift ingediend. De hiervoor in 2.3 en 2.4 bedoelde versie a van de overeenkomst is bij het verweerschrift gevoegd. 
2.9    Op 27 juli 2021 heeft in de hiervoor in 2.8 bedoelde procedure een regiezitting plaatsgevonden. Partijen zijn telefonisch gehoord. Het proces-verbaal van de zitting vormt onderdeel van het klachtdossier. Uit het proces-verbaal blijkt dat de advocaat van klager heeft gesteld dat klager de door verweerder overgelegde overeenkomst niet heeft ondertekend. Klager heeft zelf verklaard dat er twee exemplaren van de overeenkomst waren, dat de vrouw op het exemplaar van klager heeft geschreven en dat de overeenkomst uiteindelijk niet is ondertekend. De vrouw heeft verklaard dat klager de overeenkomst wel heeft ondertekend. Verweerder heeft volgens het proces-verbaal als volgt gereageerd:
“Bizar wat va stelt tav de overeenkomst; pp zijn bij mij op kantoor geweest.”
2.10    Op 10 augustus 2021 heeft verweerder het volgende geschreven aan de rechtbank:
“(…) In het proces-verbaal van behandeling op pagina 4, 9e alinea zou advocaat van moeder hebben gezegd: “Partijen zijn bij mij op kantoor geweest”. Dit is niet juist. Op mijn kantoor zijn alleen de vrouw en haar moeder geweest. Dus niet partijen ( vader en moeder). 
Ik acht deze correctie van belang omdat partijen inmiddels over en weer klachten indienen.”
2.11    Dezelfde dag heeft de advocaat van klager aan de rechtbank laten weten dat het proces-verbaal volgens hem geen onjuistheden bevat. 
2.12    Op 12 augustus 2021 heeft verweerder vervolgens aan de rechtbank het volgende geschreven:
“(…) Het gaat om de zinsnede: Partijen zijn bij mij op kantoor geweest”. Ik herinner mij niet meer of ik dat exact zo heb geformuleerd. Wel wil ik duidelijk maken dat ik nimmer heb gezegd of bedoeld dat [klager] op mijn kantoor is geweest of dat ik hem anderszins in persoon heb ontmoet. Dit wordt ook door confrère (…) en [klager] bevestigd in zijn brief aan u. (…)” 
2.13    Bij beschikking van 31 maart 2022 heeft de rechtbank het verzoek tot terug geleiding afgewezen. Klager heeft hoger beroep in gesteld. Het gerechtshof heeft de beschikking van de rechtbank op 1 juni 2022 bekrachtigd. Uit de beschikking van het gerechtshof blijkt dat de rechtbank een deskundige heeft benoemd die onderzoek heeft gedaan naar de overeenkomst. Uit de beschikking van het gerechtshof blijkt dat de rechtbank heeft overwogen dat:
“in rechte vaststaat dat de vader de overeenkomst van 11 oktober 2019 heeft ondertekend en daarmee met de inhoud daarvan heeft ingestemd (…)”
2.14    Het hof heeft over het onderwerp verder .het volgende overwogen:
“De rechtbank heeft op basis van een (uitgebreid) deskundigenrapport geoordeeld dat de vader de overeenkomst heeft ondertekend. De vader heeft de uitkomst van dit onderzoek betwist, maar hij heeft deze betwisting op geen enkele manier onderbouwd. Hij heeft, zowel bij de rechtbank als bij het hof, niets tegen dit rapport ingebracht, bijvoorbeeld in de vorm van een contra-expertise. Het hof ziet dus geen aanleiding om de conclusies uit het deskundigenrapport in twijfel te trekken. Het hof is dus net als de rechtbank van oordeel dat is komen vast te staan dat de vader de overeenkomst heeft ondertekend. (…)”

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a)    Verweerder heeft een vals opgemaakte overeenkomst overgelegd in een procedure over het verzoek tot terug geleiding van de dochter. 
b)    Verweerder heeft op een zitting van de rechtbank van 27 juli 2021 ten onrechte verklaard dat klager bij hem op kantoor is geweest. 
3.2    Ter onderbouwing van klachtonderdeel a heeft klager gesteld dat hij de hiervoor in 2.3, 2.4 en 2.5 bedoelde overeenkomst niet heeft ondertekend. De parafen op beide versies van de overeenkomst zijn ook niet door klager gezet. Volgens klager lijkt de handtekening die op versie a van de overeenkomst staat ook niet op de handtekeningen die klager gebruikt, bijvoorbeeld op zijn paspoort. Klager stelt verder dat verweerder de valselijk opgemaakte overeenkomst heeft gelegaliseerd door zijn paraaf erop te zetten. 
3.3    De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken. 

4    VERWEER 
4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4.2    Verweerder heeft aangevoerd dat de hiervoor in 2.5 weergegeven tekst is toegevoegd aan de overeenkomst. De vrouw heeft verklaard dat de toevoeging later door klager is weggelakt “om reden dat de man deze niet meer nodig achtte”. De vrouw heeft het “originele exemplaar” dat zij in bezit had vervolgens naar het kantoor van verweerder gebracht. Daarop was het weggelakte deel te zien. Dat exemplaar is daar gekopieerd en de kopie is in het dossier gevoegd. Het kopie-exemplaar is bij het verweerschrift gevoegd. Verweerder verklaart dat hij zijn paraaf heeft gezet onder het exemplaar van de overeenkomst dat de vrouw op zijn kantoor heeft gebracht. 

5    BEOORDELING
Klachtonderdeel a)
5.1    Klager stelt dat verweerder heeft meegewerkt aan vervalsing van de hiervoor in 2.3 en 2.4 bedoelde versie a van de overeenkomst. Klager stelt ter onderbouwing dat de op versie a van de overeenkomst onder zijn naam geplaatste handtekening niet authentiek is. Klager stelt verder dat een op zijn verzoek toegevoegde handgeschreven toevoeging (zie in 2.5) is weggelakt. 
5.2    De raad verwerpt het standpunt van klager dat hij versie a van de overeenkomst (zoals bedoeld in 2.3 en 2.4) niet heeft ondertekend. Het is niet aan de raad om de authenticiteit van de handtekening onder het contract vast te stellen. De rechtbank en het gerechtshof hebben daarnaast binnen de kaders van de daar gevoerde procedures onderzoek verricht naar de handtekening en daarbij is vastgesteld dat deze authentiek is. Dit betekent volgens rechtbank en gerechtshof dat versie a van de overeenkomst door klager is ondertekend. De stelling van klager dat verweerder de overeenkomst op dit punt heeft vervalst of doen vervalsen slaagt om die reden niet en klachtonderdeel a is in zoverre ongegrond. 
5.3    Over het weggelakte gedeelte overweegt de raad het volgende. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder de concept overeenkomst op verzoek van de vrouw heeft opgesteld en voorzien van zijn kantoorstempel. Toen klager en de vrouw zich samen over de overeenkomst bogen hebben zij telefonisch contact opgenomen met verweerder. Naar aanleiding van dit telefonisch overleg is de handgeschreven tekst toegevoegd (zie 2.5). 
5.4    Verweerder heeft aangevoerd dat de vrouw hem versie a van de overeenkomst heeft overhandigd. Op de versie die hij van haar ontving was een stukje handgeschreven tekst weggelakt. Het was door de lak heen echter nog wel leesbaar. Verweerder vond het niet vreemd dat de tekst was weggelakt. De toevoeging had volgens hem niets te maken met het doel van de overeenkomst, namelijk het bedingen van bewegingsvrijheid voor de vrouw met haar dochter. Verweerder heeft verklaard dat hij versie a van de overeenkomst heeft geparafeerd en gekopieerd. Het origineel heeft hij aan de vrouw teruggegeven en de kopie heeft hij in zijn dossier gevoegd. 
5.5    De raad heeft geen grond om te twijfelen aan de verklaring van verweerder dat hij de overeenkomst heeft ontvangen en dat daarop de handgeschreven toevoeging was weggelakt maar nog wel leesbaar was. De raad heeft dus ook geen grond om aan te nemen dat verweerder de overeenkomst op dit punt zelf heeft aangepast of doen aanpassen. Klachtonderdeel a is ook in zoverre ongegrond. 
5.6    De raad begrijpt dat klager verweerder verwijt dat hij zonder klager op de hoogte stellen zijn paraaf onder de overeenkomst heeft geplaatst. Klager stelt namelijk dat verweerder de overeenkomst met zijn paraaf heeft “gelegaliseerd”, althans door het plaatsen van de paraaf en handtekening het stuk een grotere bewijskracht heeft willen geven. Dit verwijt slaagt wel. 
5.7    Verweerder heeft geen of onvoldoende onderzoek gedaan naar de overeenkomst, alvorens deze te paraferen. Verweerder heeft verklaard dat hij zijn kantoorstempel en paraaf onder de overeenkomst heeft geplaatst om deze bewijswaarde te verschaffen, voor het geval de vrouw met haar dochter terug naar Nederland wilde reizen en de autoriteiten moest overtuigen dat dit ook zonder toestemming van klager kon. De paraaf van verweerder zou dus kunnen leiden tot, of bijdragen aan, de voor klager mogelijk verstrekkende gevolgen van de overeenkomst. Reeds daarom had verweerder bij klager navraag moeten doen naar zijn begrip van en zijn instemming met de(ze versie van de) overeenkomst. Dit geldt te meer omdat er een handgeschreven tekst was weggelakt, waarvan verweerder uit hoofde van het met klager gevoerde telefoongesprek wist dat klager en de vrouw eerder waren overeengekomen die toevoeging op de overeenkomst te plaatsen. Dat verweerder in opdracht van uitsluitend de vrouw handelde maakt dit niet anders. Ook is niet relevant dat de weggelakte tekst niet van belang zou zijn voor het beoogde doel van de overeenkomst. Doorslaggevend is dat ook klager partij en dus belanghebbende was bij de overeenkomst. Verweerder heeft geen navraag gedaan bij klager alvorens zijn paraaf te zetten en eveneens verzuimd om een kopie van de door hem geparafeerde overeenkomst aan klager te verstrekken, terwijl klager ook partij bij de overeenkomst was. Had hij dat wel gedaan dan had de latere onduidelijkheid mogelijk voorkomen kunnen worden. Met zijn verzuim om bij klager navraag te doen naar begrip van en instemming met de overeenkomst en het verzuim om klager een kopie van de overeenkomst toe te sturen heeft verweerder onbetamelijk en onzorgvuldig gehandeld en het vertrouwen in de advocatuur geschaad. Klachtonderdeel a is in zoverre gegrond. 
Klachtonderdeel b)
5.8    Klager stelt dat verweerder tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard zoals weergegeven in het proces-verbaal van de zitting van 27 juli 2021. Verweerder heeft dat betwist. 
5.9    De raad komt tot het oordeel dat klachtonderdeel b ongegrond is. Weliswaar wordt de stelling van klager gesteund door het proces-verbaal, maar verweerder heeft gereageerd op dit punt van het proces-verbaal dat volgens hem niet correct is. In de correspondentie over het proces-verbaal heeft verweerder ook aan de rechtbank duidelijk proberen te maken dat klager nooit bij hem op kantoor is geweest. Klager en verweerder verschillen hierover dus niet van mening en de raad heeft geen grond om aan te nemen dat verweerder de intentie had om de rechter op dit punt onjuist te informeren. Gelet op dit alles heeft de raad onvoldoende grond om vast te stellen dat verweerder op de zitting een onjuiste mededeling heeft gedaan met, bovendien, het enkele doel de belangen van klager te schaden. 

6    MAATREGEL
6.1    Verweerder heeft nagelaten om de inhoud van een overeenkomst waarbij klager partij was te verifiëren voordat hij zijn paraaf en kantoorstempel op dat contract plaatste. Verweerder heeft bovendien verzuimd om klager een exemplaar van de door klager en de vrouw ondertekende en door verweerder geparafeerde overeenkomst te verstrekken. Dit is onzorgvuldig en niet zoals het een behoorlijk handelend advocaat betaamt en mitsdien tuchtrechtelijk verwijtbaar. Verweerder is eerder tuchtrechtelijk aangesproken, laatstelijk in 2015. Gelet op het tijdsverloop zal de raad dit niet als verzwarend meenemen bij het bepalen van een op te leggen maatregel. Alles afwegend acht de raad het opleggen van de maatregel van een waarschuwing passend.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 
7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2    Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat. 

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 25,-  aan reiskosten binnen vier weken  nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 
7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart klachtonderdeel a gegrond zoals hiervoor overwogen in 5.7;
-    verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,-  aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; 
-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4. 

Aldus beslist door mr. A. van Luijck, voorzitter, mrs. T. Hordijk, E.A.L. van Emden, W.R. Arema en G. Sarier, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 november 2022.