ECLI:NL:TADRSGR:2022:184 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-911/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2022:184
Datum uitspraak: 07-11-2022
Datum publicatie: 08-11-2022
Zaaknummer(s): 21-911/DH/DH
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht tegen de eigen advocaat over de kwaliteit van dienstverlening. Verweerder heeft de opdracht van klaagster niet vastgelegd en hij is een of meer afspraken met klaagster niet nagekomen. De raad rekent het verweerder aan dat hij de laakbaarheid van zijn handelen niet inziet. Berisping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 7 november 2022 in de zaak 21-911/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
Gemachtigde: mr. G. Nagel

over:
 
verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 17 december 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2    Op 8 november 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K285 2020 ar/jh van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 28 februari 2022. Daarbij waren klaagster met haar gemachtigde en verweerder met zijn toenmalig gemachtigde mr. Anneveld  aanwezig. Ter zitting heeft mr. Anneveld namens verweerder de raad gewraakt. De wrakingskamer heeft bij beslissing van 11 april 2022 het wrakingsverzoek afgewezen. De raad heeft voortzetting van de klachtzaak bepaald tegen de zitting van 26 september 2022.
1.4    Daags voor de zitting van 26 september 2022 heeft verweerder de raad per e-mail om uitstel verzocht in verband met een coronabesmetting. Bij zijn verzoek heeft hij een niet op naam gestelde testuitslag d.d. 12 september 2022 gevoegd. Nog afgezien van het feit dat het uitstelverzoek tardief is, heeft de raad de onderbouwing ervan als onvoldoende beoordeeld. De testuitslag vermeldt namelijk niet de naam van verweerder en zegt - gelet op de datum ervan - ook niets over zijn gezondheidstoestand op 25 en/of 26 september 2022. Het had voor de hand gelegen dat verweerder ter staving van zijn stelling dat hij niet in staat is ter zitting te verschijnen, een medische verklaring had  overgelegd. De raad neemt voorts in aanmerking dat een redelijke afweging van de belangen van verweerder bij persoonlijke aanwezigheid ter zitting afgewogen moeten worden tegen de belangen van klaagster bij voortvarende afdoening van de zaak. Er is door toedoen van verweerder (diens verzoek tot wraking) immers al vertraging ontstaan. De raad is van oordeel dat, gelet op al het vorenstaande, de belangen van klaagster bij het thans behandelen van de zaak dienen te prevaleren.
1.5    De klacht is in verband met de gewijzigde samenstelling van de raad, opnieuw behandeld op de zitting van 26 september 2022. Daarbij zijn klaagster noch verweerder verschenen. 
1.6    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijsten genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 6 (procedureel). De raad heeft verder kennisgenomen van de e-mail van 8 december 2021 van de zijde van klaagster en de daarbij gevoegde bijlage.

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
2.2    Bij beslissing van 21 december 2010 heeft de rechtbank de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard op de zoon van klaagster en daarbij een bewindvoerder benoemd. 
2.3    Klaagster heeft zich voor juridische bijstand gewend tot advocatenkantoor H, waar verweerder toen werkzaam was. 
2.4    Per 1 november 2019 is het patronaat van de toenmalige patroon van verweerder te Amsterdam geëindigd. Als gevolg daarvan is de stage van verweerder op grond van artikel 3.4 lid 2 sub b Voda per die datum van rechtswege opgeschort. 
2.5    Op 1 november 2019 heeft verweerder zich uitgeschreven als advocaat in het arrondissement Amsterdam en zich overgeschreven naar het arrondissement Den Haag.
2.6    In de historie van het Landelijke Advocatentableau (“het tableau”) staat vermeld dat verweerder formeel tot 8 november 2019 als advocaat-stagiair aan het kantoor van H. Advocaten was verbonden.
2.7    Op 3 december 2019 om 13.08 uur heeft verweerder klaagster een conceptbrief gestuurd. Dezelfde dag om 21.02 uur heeft klaagster als volgt gereageerd:
“Met uw brief kan ik mij grotendeels verenigen. 
Wel wijs ik u erop dat mijn zoon zijn naam: (…) luidt 
Hoewel ik niet het onderste uit de kan hoef te hebben lijkt mij wel correct als deze meneer ook rente vergoedt net zoals hij ongetwijfeld ook aan anderen vraagt. 
Een kopie van het door u te sturen bericht zie ik graag tegemoet.”
2.8    Bij e-mail van 4 december 2019 om 14.44 uur heeft verweerder klaagster, zakelijk weergegeven, gevraagd welk rekeningnummer hij kan vermelden in de brief aan de deurwaarder. Klaagster heeft diezelfde dag om 22.37 uur op het bericht gereageerd en een rekeningnummer opgegeven. 
2.9    Op 21 januari 2020 heeft verweerder het volgende geschreven aan klaagster:
“Graag zou ik met u een afspraak willen maken om uw zaak verder te bespreken. Avonduren komt mij goed uit. Of op zaterdag of zondag. 
In uw zaak is er een vonnis gewezen (zoals ik eerder) destijds is er een vonnis gewezen. Destijds is er echter geen verweer gevoerd. 
Wij bespreken dat ik in contact zou treden met de deurwaarder. Dit heb ik ook gedaan. Op basis van de huidige mogelijkheden adviseer ik u dat doen. 
Ik ben voornemens om een afkoopvoorstel tegen finale kwijting te doen. Deze heb ik zo goed als klaar. In een later stadium is het zinvol, mits u kunt aantonen dat het beslag onrechtmatig is om een kort geding te starten opheffing beslag. 
Graag verneem ik van u”
2.10    Klaagster heeft op 22 januari 2020 laten weten dat zij verweerder graag ontmoet op 29 januari 2020. Op 23 januari 2020 heeft verweerder klaagster gevraagd hoe laat ze wil afspreken en verder heeft hij laten weten op welk adres hij klaagster zou kunnen ontmoeten. Bij e-mail van 28 januari 2020 heeft verweerder klaagster gevraagd waar en hoe laat ze de volgende dag zullen afspreken. 
2.11    Op 3 juni 2020 is verweerder van het tableau geschrapt.
2.12    Op 1 december 2020 heeft klaagster zich aangemeld voor het inloopspreekuur van advocatenkantoor H. Op 2 december 2020 heeft een medewerker van advocatenkantoor H laten weten dat het inloopspreekuur telefonisch zal plaatsvinden en gevraagd om een toelichting op de hulpvraag. 
2.13    Op 6 december 2020 heeft klaagster als volgt geantwoord op het bericht van 2 december 2020:
“Begin 2019 ben ik op het inloopspreekuur van uw kantoor geweest. 
Op dit spreekuur ben ik doorverwezen naar uw toenmalige collega [verweerder]. 
Op 28 januari 2019 heeft [verweerder] weliswaar een brief naar het deurwaarderskantoor K(…) geschreven, maar daarna heb ik tot heden geen reactie mogen ontvangen. 
Ettelijke malen heb [verweerder] ook (op z`n nieuwe kantoor) benaderd zonder enige resultaat. Uiteindelijk kwam ik erachter dat hij al mijn correspondentie heeft verwijderd en zelfs mijn telefoonnummer heeft geblokkeerd. 
Met [verweerder] heb ik ook lange tijd niets meer vernomen over mijn zaak. Ik heb [verweerder] nog diverse malen zowel schriftelijk als telefonisch o.m. gevraagd naar de stand van zaken. Hierop heb ik geen reactie mogen ontvangen. Ook is hij nimmer verschenen op de gemaakte afspraken. De zaak heb ik derhalve niet nader kunnen bespreken met [verweerder]. 
Ik ben het nu zat om steeds van het kastje naar de muur te worden gestuurd. 
Uw kantoor heeft de zaak aangenomen en daarom sta ik erop dat u deze zaak afwikkelt. 
Bovendien ben ik door uw handelwijze ernstig benadeeld in mijn belangen want het deurwaarderskantoor K(…) heeft al ruim 500 euro in beslag genomen terwijl de zaak onder uw kantoor lag en ligt. 
Het deurwaarderskantoor K(…) heeft ook nog eens een exploot met bevel tot betaling op 24 november 2020 uitgevaardigd. En hier zijn weer hoge kosten aan verbonden. 
Om de hier voorgenoemde redenen verzoek ik u deze zaak zo spoedig mogelijk in behandeling nemen en zo goed mogelijk af te wikkelen. 
Deze kwestie wil ik graag met een medewerker van kantoor bespreken, bij voorkeur in persoon met achtneming van de corona maatregelen. 
Een ontvangstbevestiging van deze mail zie ik graag per omgaande tegemoet.”
2.14    Op 6 maart 2021 heeft verweerder klaagster een e-mail zonder inhoud gestuurd met als onderwerp “test”. Op 10 maart 2021 heeft klaagster verweerder laten weten dat zij de test heeft ontvangen en gevraagd om een kopie van haar dossier te sturen. Dezelfde dag heeft verweerder laten weten dat hij de stukken dezelfde week nog zal toesturen. 

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder dat hij een zaak van haar tegen de deurwaarder heeft aangenomen, maar vervolgens niets aan die zaak heeft gedaan. 
3.2    De stellingen die klaagster aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken.

4    VERWEER 
4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4.2    Klaagster is nooit cliënt geweest. Zij heeft alleen geïnformeerd of verweerder haar zoon kon helpen. Er was sprake van een tegen de zoon van klaagster gericht verstekvonnis waartegen geen verzet was ingesteld. De zoon was in dat vonnis veroordeeld tot betaling van een geldsom. De beslissing was onherroepelijk en er viel dus niet veel meer te doen. 
4.3    Volgens verweerder valt de omstandigheid dat voor de vordering op de zoon beslag is gelegd hem niet aan te rekenen. 
4.4    Volgens verweerder is tussen hem en klaagster of haar zoon geen overeenkomst van opdracht tot stand gekomen. Verder ontbreekt volgens verweerder de machtiging van de zoon waaruit blijkt dat klaagster namens hem mag klagen. 

5    BEOORDELING
Bevoegdheid
5.1    De raad acht zich bevoegd van onderhavige klacht kennis te nemen. Verweerder heeft zich op eigen initiatief per 1 november 2019 ingeschreven op het tableau in Den Haag en zich daarmee vanaf die datum onderworpen aan het toezicht van de Haagse deken. Met de bevoegdheid van de Haagse deken is ook de bevoegdheid van de raad gegeven.
Ontvankelijkheid
5.2    De raad begrijpt dat verweerder zich op het standpunt stelt dat klaagster niet belanghebbend is bij de zaak, omdat het uiteindelijk ging om een vordering op haar zoon. 
5.3    De raad verwerpt het verweer. Het was namelijk klaagster die verweerder om bijstand heeft gevraagd. Verweerder heeft ook over de kwestie gecommuniceerd met klaagster. Klaagster is naar het oordeel van de raad ontvankelijk in haar klacht.
Beoordeling van de klacht
5.4    Bij de beoordeling van een klacht over de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. 
5.5    Uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt dat er in de periode van januari 2019 tot begin maart 2021 contact heeft plaatsgevonden tussen klaagster en verweerder in verband met een tegen de zoon van klaagster gewezen vonnis waarbij de zoon is veroordeeld tot betaling van een bedrag aan zijn wederpartij. Klaagster heeft verweerder kennelijk benaderd met het oog op de door de wederpartij getroffen executoriale (beslag)maatregelen tegen haar zoon. Wat de exacte opdracht van klaagster aan verweerder is geweest, kan de raad echter niet vaststellen aangezien een opdrachtbevestiging ontbreekt. De gevolgen daarvan komen voor risico van verweerder. Hij was uit hoofde van de op hem rustende zorgvuldigheidsverplichtingen immers gehouden tot schriftelijke vastlegging van de met klaagster gemaakte afspraken. Dat heeft hij nagelaten.
5.6    Uit de tussen klaagster en verweerder gevoerde correspondentie blijkt dat verweerder in december 2019 en januari 2020 werkzaamheden voor klaagster heeft verricht. Eind januari 2020 heeft klaagster getracht met verweerder afspraken te maken om de zaak verder te bespreken, maar verweerder is niet op deze afspra(a)k(en) verschenen. Verweerder heeft vervolgens pas in maart 2021 weer wat van zich laten horen. 
5.7    Met zijn handelwijze heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Van een advocaat mag immers worden verwacht dat hij zijn toezeggingen gestand doet en zijn client op de hoogte houdt en duidelijkheid verschaft over de afhandeling van de zaak. Bovendien is een advocaat gehouden de aan hem toevertrouwde belangen met de nodige voortvarendheid te behartigen. Dat alles heeft verweerder niet gedaan en de klacht is dan ook gegrond. 

6    MAATREGEL
6.1    De raad is van oordeel dat verweerder tekortgeschoten is in een zorgvuldige belangenbehartiging ten behoeve van klaagster. Wat de raad daarbij zorgen baart, is dat verweerder een gebrek aan inzicht toont in de laakbaarheid van zijn handelwijze en dat hij zich daarvoor ook niet verantwoordelijk acht. Verweerder lijkt onvoldoende besef te hebben van wat de betamelijkheid in de advocatuur meebrengt.
6.2    Alles overziend en mede in aanmerking genomen het aanzienlijke tuchtrechtelijke verleden van verweerder ten aanzien van vergelijkbare feiten, acht de raad ondanks het feit dat verweerder thans niet op het tableau ingeschreven is, de maatregel van berisping passend en geboden. 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- reiskosten van klaagster,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- Kosten van de Staat. 

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 
Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.


BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
-    legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
-     veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; 
-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. L.P.M. Eenens en D.G.M. van den Hoogen, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 november 2022.