ECLI:NL:TADRSGR:2022:156 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-369/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2022:156
Datum uitspraak: 03-10-2022
Datum publicatie: 05-10-2022
Zaaknummer(s): 22-369/DH/RO
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Welwillendheid in het algemeen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Nakoming van financiële verplichtingen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht ingetrokken. Raad beslist tot voortzetting van de klacht om redenen van algemeen belang.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 3 oktober 2022 in de zaak 22-369/DH/RO
naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 15 juni 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2    Op 21 april 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2022/38 van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 5 september 2022. Daarbij waren klager, verweerder en de deken mr. P. Hanenberg aanwezig. Op de zitting heeft klager laten weten dat hij de klacht intrekt, omdat hij voorafgaand aan de zitting op de gang met verweerder heeft gesproken en verweerder zijn excuses heeft aangeboden en heeft toegezegd de toevoegingen alsnog toe te sturen. 
1.4    Verweerder heeft ter zitting aangegeven het eens te zijn met de intrekking van de klacht.
1.5    Naar aanleiding van de mededelingen van klager en verweerder heeft de raad ter zitting beslist dat het onderzoek wordt geschorst teneinde de deken in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de vraag of er volgens hem sprake is van redenen van algemeen belang voor voortzetting van de klacht.
1.6    De deken heeft op 14 september 2022 laten weten dat er volgens hem redenen van algemeen belang zijn om de klacht voort te zetten. Hierbij acht de deken van belang dat sprake is geweest van een jarenlange afwijzende opstelling van verweerder: hij weigerde niet alleen de toevoegingen aan klager te verstrekken (terwijl hij ze intussen zelf declareerde), maar ook beschuldigde hij klager zonder grond van het “van twee walletjes eten”. Volgens de deken geeft het een advocaat geen pas zich dermate oncollegiaal op te stellen. De deken stelt dat klager, ondanks de schikking, nog steeds belang heeft bij zijn klacht omdat hij onnodig lang heeft moeten wachten op helderheid en (valse) beschuldigingen aan zijn adres lang heeft moeten tolereren. Om die redenen meent de deken dat de klacht voortzetting in het algemeen belang behoeft. 

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Verweerder heeft opgetreden als (toegevoegd) advocaat van de heren A en B. 
2.3    Bij e-mail van 17 augustus 2017 heeft klager aan verweerder laten weten dat de heer B wenst dat klager de verdediging overneemt. Klager heeft verweerder om het dossier, inclusief de toevoeging verzocht.
2.4    De zaak van de heer A is door mr. K, destijds een kantoorgenoot van klager, overgenomen van verweerder. 
2.5    Op 19 september 2017 heeft verweerder in beide zaken de toevoegingen gedeclareerd bij de Raad voor Rechtsbijstand. Op 21 september zijn de vergoedingen vastgesteld.
2.6    Bij e-mail van 17 oktober 2017 heeft klager aan verweerder laten weten dat hij, in de door hem overgenomen zaken van de heren A en B, de toevoegingen niet van verweerder heeft ontvangen, met het verzoek deze alsnog aan klager te doen toekomen. 
2.7    Bij e-mail van 7 november 2018 heeft klager een rappel aan verweerder gezonden met betrekking tot zijn e-mail van 17 oktober 2017.
2.8    Bij e-mail van 2 januari 2019 heeft klager aan verweerder nogmaals om de toevoegingen in de zaken van de heren A en B gevraagd.
2.9    Bij e-mail van 20 november 2020 heeft klager aan verweerder onder meer geschreven:
“Op 25 juli 2017 en 17 augustus 2017 nam ik bovengenoemde zaken van u over. Ik verzocht u daarbij mij de toevoegingen te doen toekomen. Daarna, omdat u mij de toevoegingen niet toezond, schreef ik u aan op 17 oktober 2017, 7 november 2018 en 2 januari 2019 en is namens mij meermalen met u telefonisch contact opgenomen. U zegde meermaals toe de toevoegingen te zullen opsturen. Desalniettemin zijn de toevoegingen nimmer van u ontvangen. Navraag bij de Raad voor Rechtsbijstand leerde dat u de zaken zelf had gedeclareerd. Van de Raad voor Rechtsbijstand begreep ik dat u te kennen had gegeven dat de zaken door mij als gekozen raadsman waren overgenomen. Die informatie is onjuist. De door mij aan u toegezonden e-mails zijn toch wel duidelijk.”    
2.10    Bij e-mail van 23 november 2020 heeft verweerder aan klager onder meer geschreven:
“U hebt de zaken op betalende basis voortgezet. Daarom heb ik indertijd ook gedeclareerd op de wijze waarop gedeclareerd is. 
U kunt niet van twee walletjes eten.
Gezien onze wederzijdse relatie zag ik tot op heden geen reden om dit aan de grote klok te hangen. Verder wil ik het laten rusten. Als het niet anders kan dan zal ik mijn standpunt onderbouwen. Als ik geen bewijs had, dan zou ik het niet stellen. Ik wil echter niemand in verlegenheid brengen.”
2.11    Klager heeft bij e-mail van 27 november 2020 gereageerd en onder meer geschreven:
“Vooreerst had u bij mij moeten verifiëren of ik als gekozen raadsman optrad. Ik zou u hebben medegedeeld dat dit niet zo is. (…) 
Los van het voorgaande, stoort het meest uw opmerking over het van twee walletjes eten. Vanaf dag één was ik toe te voegen raadsman en is nimmer geld gevraagd of ontvangen.”

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a)    Verweerder heeft klager, ondanks herhaalde verzoeken daartoe, de toevoegingen niet toegestuurd. Verweerder is zonder klager daarover te informeren overgegaan tot het declareren van de toevoegingen. 
b)    Verweerders opmerking dat klager “van twee walletjes eet” acht klager onwaar en ronduit kwetsend. Verweerder meent ten onrechte dat klager “als gekozen raadsman” de verdediging van de heren A en B had overgenomen.
3.2    Klager stelt dat het handelen van verweerder in strijd is met hoe een advocaat zich jegens een confrère hoort te gedragen. Indien verweerder daadwerkelijk dacht dat klager als gekozen raadsman optrad, had hij dit klager gelet op diens verzoeken moeten berichten en klager de gelegenheid moeten geven daarop te reageren. 

4    VERWEER 
4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING
5.1    Vast staat dat klager zijn klacht op de zitting van 5 september 2022 heeft ingetrokken. Artikel 47a van de Advocatenwet bepaalt dat in geval van intrekking van de klacht, de raad kan beslissen dat de behandeling van de klacht moet worden voortgezet om redenen aan het algemeen belang ontleend.
5.2    Bij de beoordeling of de behandeling moet worden voortgezet om redenen aan het algemeen belang ontleend, hanteert de raad in lijn met vaste rechtspraak van het hof van discipline onder meer de volgende uitgangspunten: 
i.    indien de feitelijke grondslag van de klacht door de verweerder wordt betwist en op het eerste gezicht verschillend kan worden gedacht over de waardering van het bewijs daarvan, zal voortzetting van de behandeling doorgaans niet in de rede liggen; met delicate bewijsbeslissingen is geen algemeen belang gemoeid;
ii.    indien de feitelijke grondslag van de klacht onbetwist is of op het eerste gezicht geen twijfel bestaat dat deze bewezen is, dan is voornamelijk de aard van de geschonden norm bepalend voor de beslissing om de behandeling al dan niet voort te zetten;
iii.    is de aard van de gestelde normschending deze dat de advocaat tekort geschoten is bij de inhoudelijke behandeling van de hem door zijn cliënt toevertrouwde zaak, dan zal voortzetting van de behandeling doorgaans niet geïndiceerd zijn; in zodanig geval prevaleert het belang van de cliënt bij een minnelijke regeling (die doorgaans ten grondslag ligt aan de intrekking van de klacht) boven het algemeen belang dat door de tuchtrechter wordt vastgesteld dat de advocaat de kernwaarde van deskundigheid heeft geschonden; de ernst van de gestelde tekortkoming zal daarbij van ondergeschikte betekenis zijn; deze zal immers zijn verdisconteerd in de met de cliënt getroffen regeling;
iv.    in andere gevallen zal de beslissing om de behandeling al dan niet voort te zetten afhankelijk zijn van de mate waarin de gestelde normschending raakt aan andere kernwaarden dan deskundigheid bij de behartiging van de belangen van de cliënt, en van de mate waarin het wenselijk voorkomt dat de tuchtrechter de desbetreffende norm (opnieuw) onder de aandacht brengt van de beroepsgroep in het algemeen en/of van de verwerende advocaat in het bijzonder.
v.    voortzetting van de behandeling zal in elk geval geïndiceerd zijn indien de verwerende advocaat de ongeoorloofdheid van zijn (vaststaande) handelwijze ten principale betwist en een beslissing op dat verweer precedentwaarde heeft voor de praktijk.
5.3    De raad is van oordeel dat er redenen zijn van algemeen belang die voortzetting van de klachtbehandeling vergen.
5.4    Klager heeft verweerder meermalen, gedurende een tijdsverloop van enkele jaren, verzocht om overname van toevoegingen in twee zaken. Verweerder heeft meermalen toegezegd de toevoegingen te zullen verstrekken, maar dat niet gedaan. Hij heeft daarentegen, vrij kort na de overname van de zaken door klager, de toevoegingen gedeclareerd. Daarvan heeft hij geen melding gemaakt aan klager. Hij heeft klager er vervolgens van beschuldigd “van twee walletjes te eten”. 
5.5    De raad heeft gelet op het voorgaande grond om aan te nemen dat sprake is van schending van de in artikel 10a Advocatenwet vastgelegde kernwaarde (financiële) integriteit. Ook acht de raad het van belang om de te betrachten welwillendheid tussen advocaten in hun onderlinge verhoudingen (opnieuw) onder de aandacht te brengen van de beroepsgroep in het algemeen en van verweerder in het bijzonder. De raad ziet in dit alles grond voor ambtshalve voortzetting van de klachtzaak om redenen van algemeen belang.
5.6    De raad bepaalt op grond van artikel 47a lid 4 van de Advocatenwet dat de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam voor het vervolg van de zaak als klager wordt aangemerkt. Dit betekent dat de deken opgeroepen zal worden voor de voortgezette behandeling.

BESLISSING
De raad van discipline:
-    beslist dat de behandeling van de klacht zal worden voortgezet om redenen van algemeen belang;
-    bepaalt dat de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam zal worden opgeroepen voor de voortgezette behandeling van de klachtzaak;
-    houdt iedere verdere beslissing aan.
    
Aldus beslist door mr. A. van Luijck, voorzitter, mrs. J.H.M. Nijhuis, R. de Haan, M.G. van den Boogerd en W. Knoester, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2022.