ECLI:NL:TADRSGR:2022:138 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-377/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2022:138
Datum uitspraak: 15-08-2022
Datum publicatie: 05-09-2022
Zaaknummer(s): 22-377/DH/RO
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht tegen de advocaat van de wederpartij in een familierechtelijke kwestie. Verweerder heeft abusievelijk gebruik gemaakt van een onjuiste e-mailadres. Dit is onzorgvuldig maar gelet op de omstandigheden van het geval niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Ook de overige klachten over de wijze waarop verweerder klager en zijn advocaat tegemoet is getreden zijn ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 15 augustus 2022 in de zaak 22-377/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 26 augustus 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2    Op 26 april 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2022/40 van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 4 juli 2022. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. 
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 10. De raad heeft verder kennisgenomen van:
-    de e-mail van 13 mei 2021, met bijlagen, van de zijde van verweerder;
-    de e-mail van 22 mei 2022, met bijlagen, van de zijde van klager;
-    de e-mail van 31 mei 2022, met bijlagen, van de zijde van verweerder. 

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Verweerder is de advocaat van mevrouw R (hierna: de vrouw). De vrouw heeft een in 2010 geboren kind. De vrouw stelde dat klager de biologische vader is van het kind en verlangde, zakelijk weergegeven, een bijdrage van klager in het levensonderhoud van het kind. Op 10 december 2020 heeft verweerder in dat verband een brief naar klager gestuurd. Verweerder heeft in de brief gevraagd om een reactie binnen veertien dagen. 
2.3    Op 21 december 2020 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar van klager gereageerd en geschreven dat, zakelijk weergegeven, klager ontkent de vader te zijn van het kind en dat hij dit door middel van een DNA-test wil aantonen. 
2.4    Verweerder heeft op 24 december 2020 naar de rechtsbijstandsverzekeraar geschreven dat de vrouw kan instemmen met een DNA-test, op voorwaarde dat de kosten daarvoor door beide partijen worden gedragen, of, indien klager de vader blijkt te zijn, volledig door klager. 
2.5    Op 5 en 7 januari 2020 hebben verweerder en de rechtsbijstandsverzekeraar gecorrespondeerd over de DNA-test en de in dat verband overeen te komen voorwaarden. 
2.6    Op 14 januari 2021 heeft klager het volgende aan verweerder geschreven:
“In de opgemelde kwestie laat ik u weten dat ik kan instemmen met een DNA-test en de verdeling van de kosten (50/50).
Betreffende de instelling die een DNA-test kan verrichten en de daarmee gemoeide kosten, wil ik mij nog eerst laten voorlichten. Wegens de aflopende dekking van mijn verzekering, zijn wij overgestapt op een andere advocaat. Zij is zich aan het inlezen, alvorens wij verdere stappen gaan ondernemen. (…)”
De e-mail is gestuurd van e-mailadres [correct e-mailadres]. Uit het bericht blijkt niet wie de nieuwe advocaat van klager is. 
2.7    Op 15 januari 2021 heeft verweerder een voor klager bestemd bericht gestuurd naar [onjuist e-mailadres], waarin hij vraagt naar de naam van de nieuwe advocaat. 
2.8    Op 27 januari 2021 heeft de gemeente waar de vrouw woont het volgende geschreven aan klager:
“U heeft op een besluit van ons gehad over de onderhoudsplicht. U betaalt op dit moment geen onderhoudsbijdrage aan ons. In deze brief leest u wat er is veranderd.
Wat verandert er voor u?
Vanaf 4 januari 2021 bent u niet langer onderhoudsplichtig aan ons. De reden hiervoor is dat mevrouw (…) R(…) geen uitkering meer ontvangt van ons. (…)”
2.9    Op 29 januari 2021 heeft verweerder opnieuw een voor klager bestemd bericht gestuurd naar [onjuist e-mailadres]. In dit bericht heeft klager opnieuw gevraagd wie de nieuwe advocaat is. Hij heeft verder aangekondigd dat hij bij het uitblijven van een reactie binnen acht dagen een verzoekschrift tot vaststelling van alimentatie zal indienen. 
2.10    Op 12 maart 2021 heeft verweerder een verzoekschrift namens de vrouw ingediend, waarin wordt verzocht om vaststelling van een onderhoudsbijdrage ten laste van klager. 
2.11    Op 10 mei 2021 is namens klager een verweerschrift ingediend. Klager stelt in het verweerschrift dat, zakelijk weergegeven, hij niet de vader is en dat hij dus ook niet gehouden is om bij te dragen in het onderhoud van het kind. 
2.12    In een e-mail van 21 mei 2021 heeft verweerder aan de advocaat van klager gevraagd of klager nog altijd kan instemmen met een DNA-onderzoek door een bepaalde instelling, waarbij klager en de vrouw de kosten delen. 
2.13    Op 5 november 2021 is een DNA-rapport gereed gekomen waaruit blijkt dat klager met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de biologische vader is van de dochter. 
2.14    Op 18 maart 2022 is het verzoek van de vrouw mondeling behandeld. 
2.15    Bij beschikking van 15 april 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat klager een bijdrage moet leveren in de kosten van verzorging van de dochter. 

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:
“1) [Verweerder] stuurt mails inzake een zeer gevoelige kwestie naar verkeerd e-mailadres en zegt vervolgens dat ik niet gereageerd heb. [Verweerder] gaat vervolgens naar de rechter met onze kwestie, zonder dat ik het weet! 
2) Vervolgens reageert [verweerder] niet op mijn vraag, hoe dit kan gebeuren en of hij daar een oplossing voor heeft. Hierdoor kost het mij veel meer geld. Dat had niet gehoeven, want ik had gereageerd dat ik akkoord was om onderling de zaak duidelijk te krijgen. 
3) [Verweerder] reageert op geen enkele vraag van mijn kant, gedurende de lopende mailwisselingen met mijn advocaat. 
4) [Verweerder] neemt zelf steeds een flinke reactietermijn in acht en geeft mij en mijn advocaat een korte termijn van ca. 2 weken. 
5) Als wij hebben gereageerd, heeft [verweerder] de mail blijkbaar niet ontvangen/gelezen. 
6) De rechter houdt onze zaak aan tot oktober, maar op deze wijze is de zaak niet opgelost voor oktober, omdat [verweerder] (bewust?) stagneert in reactie en acties die zijn cliënt zou ondernemen.”
3.2    De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken. 

4    VERWEER 
4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING
Toetsingskader
5.1    De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. 
Klachtonderdelen 1, 2 en 3
5.2    Klachtonderdelen 1, 2 en 3 zien op de e-mails die verweerder naar een onjuist e-mailadres heeft gestuurd en de gang van zaken die daarop is gevolgd. 
5.3    De raad stelt voorop dat iedereen die gebruik maakt van e-mail abusievelijk een verkeerd e-mailadres kan invoeren. Een klein typefoutje, zoals in deze kwestie, kan er immers al toe leiden dat een e-mailbericht niet bij de beoogde geadresseerde terecht komt, maar bij een willekeurige derde. Naar het oordeel van de raad kan van een advocaat, meer dan van een andere gebruiker van e-mail, worden verwacht dat hij uiterst zorgvuldig is bij het gebruik van e-mail(adressen). Hij werkt immers met geheimhoudersinformatie die niet zelden gevoelig van aard is. Dit betekent naar het oordeel van de raad echter niet dat zonder meer sprake is van een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging als een advocaat abusievelijk een verkeerd e-mailadres gebruikt. Of de fout als onbetamelijk is aan te merken is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. De raad komt tot het oordeel dat de onzorgvuldigheid van verweerder niet als onbetamelijk in de zin van artikel 46 van de Advocatenwet is aan te merken en licht dit als volgt toe. 
5.4    Begin 2021 was de stand van zaken dat klager het vaderschap ontkende. Klager had zich in zijn bericht van 14 januari 2021 aan verweerder weliswaar bereid verklaard om mee te werken aan een DNA-test en om de kosten daarvan te delen, maar hij liet in het bericht ook weten dat hij een nieuwe advocaat had en dat hij zich door haar verder wilde laten voorlichten. Verweerder mocht er gelet op dit bericht van klager rekening mee houden dat de nieuwe advocaat van klager contact met hem zou opnemen. Toen enig bericht van de zijde van klager uitbleef, stond het verweerder vrij om een verzoekschrift in te dienen. 
5.5    Het verzoekschrift was naar het oordeel van de raad op het moment van indiening niet als rauwelijks aan te merken. Er was immers al gecorrespondeerd tussen verweerder en de vorige gemachtigde van klager en uit die correspondentie was duidelijk geworden dat de standpunten van klager en de vrouw tegenover elkaar stonden. Het stond al vast dat een DNA-test noodzakelijk was om het vaderschap van klager vast te stellen en dat vervolgens moest worden bepaald of en, zo ja, onder welke voorwaarden, klager gehouden was om een onderhoudsbijdrage te betalen. Het verzoekschrift diende als manier om de zaak weer in beweging te krijgen. De raad onderschrijft bovendien de stelling van verweerder dat een procedure bij de rechtbank vroeg of laat onvermijdelijk zou zijn. De vrouw had immers belang bij een rechtelijke uitspraak waarin de (eventuele) verplichtingen van klager jegens de vrouw en het kind zouden worden vastgelegd. Een beschikking van de rechtbank is immers te executeren bij niet naleving en dat geldt niet voor een onderlinge afspraak. 
5.6    Bezien in deze context zijn de onjuist geadresseerde berichten van verweerder aan klager van 15 en 29 januari 2021 van ondergeschikt belang. De fout die op dit punt onder verantwoordelijkheid van verweerder is gemaakt is daarmee van onvoldoende gewicht om te leiden tot gegrondheid van de klacht. 
5.7    Klager heeft gesteld dat hij er op grond van de brief van de gemeente van 27 januari 2021 van mocht uitgaan dat de vrouw de zaak liet rusten, zodat het verzoekschrift van maart 2021 voor hem als een verrassing kwam. De raad onderschrijft dit niet. Het gaat om een brief van de gemeente waarin het standpunt van de gemeente is weergegeven. De brief bevat niet het standpunt van de vrouw en is daarom niet aan verweerder tegen te werpen, nog daargelaten of verweerder bekend was met de brief.  
5.8    De raad stelt vast dat de onjuist geadresseerde berichten van verweerder, anders dan klager stelt, geen gevoelige informatie bevatten. Het is verder niet aan de tuchtrechter om te beoordelen of verweerder niettemin een melding had moeten maken bij de Autoriteit Persoonsgegevens. 
5.9    De raad overweegt verder dat klager zijn stelling dat hij verweerder heeft gevraagd wat er is gebeurd en dat verweerder daarop niet heeft gereageerd niet feitelijk heeft onderbouwd (klachtonderdeel 2). 
5.10    Klager heeft ter onderbouwing van klachtonderdeel 3 naar voren gebracht dat zijn advocaat verweerder op 1 juni 2021 heeft laten weten dat hij akkoord was met enerzijds de DNA-test en anderzijds de organisatie die de test zou uitvoeren. Verweerder heeft hierop geen actie ondernomen, anders dan het toesturen van een inschrijfformulier. Bij bericht van 4 juni 2021 heeft de advocaat van klager enkele vragen aan verweerder gesteld. Verweerder heeft daarop niet gereageerd, volgens klager. 
5.11    De raad overweegt dat klager de hier ingenomen stellingen niet feitelijk heeft onderbouwd. De raad kan daarom niet vaststellen dat verweerder vragen onbeantwoord heeft gelaten en dat hij daarmee bovendien onbetamelijk heeft gehandeld. 
5.12    Uit het voorgaande volgt dat klachtonderdelen 1 tot en met 3 ongegrond zijn. 
5.13    Klager heeft tot slot nog gesteld dat de kosten die hij heeft moeten maken voor de advocaat die hem in de procedure tegen de vrouw heeft bijgestaan overbodig waren. Klager heeft de declaraties van zijn advocaat overgelegd. De stelling van klager slaagt niet; zoals hiervoor overwogen had de procedure naar het oordeel van de raad hoe dan ook moeten worden gevoerd. Bovendien had de advocaat van klager na indiening van het verzoekschrift contact kunnen opnemen met verweerder om alsnog een schikking te beproeven. Dit is niet gebeurd; namens klager is een verweerschrift ingediend. Voor zover klager met zijn stelling beoogt een schadevergoeding van verweerder te vorderen, bestaat voor toewijzing daarvan geen grond.  
Klachtonderdeel 4)
5.14    Volgens klager heeft verweerder in zijn brief van 10 december 2020 een reactietermijn gegeven van veertien dagen. In zijn bericht van 29 januari 2021 heeft verweerder een reactietermijn gegeven van acht dagen en in zijn bericht van 18 juni 2021 een termijn van veertien dagen. 
5.15    De raad overweegt dat de termijnen die verweerder heeft gegeven in zijn berichten van 10 december 2020 en 29 januari 2021 bezien in de context en de inhoud van de berichten niet onevenredig kort zijn. Het bericht van 18 juni 2021 ontbreekt in het dossier. In aanmerking genomen dat een termijn van veertien dagen in zijn algemeenheid niet onevenredig kort is, heeft de raad geen grond om aan te nemen dat verweerder klager in de brief van 18 juni 2021 een te korte termijn heeft gegeven en daarmee onbetamelijk heeft gehandeld. Klachtonderdeel 4 is dan ook ongegrond. 
Klachtonderdeel 5) 
5.16    Op 5 augustus 2021 heeft de advocaat van klager een e-mail gestuurd naar het algemene e-mailadres van het kantoor van verweerder (info@...). Zij reageerde met die e-mail op een eerder bericht van verweerder. Op 26 augustus 2021 heeft verweerder gevraagd waarom een reactie uitbleef. Uit een en ander blijkt volgens klager dat verweerder het bericht dat naar het algemene e-mailadres van het kantoor van verweerder was verzonden niet heeft gelezen. 
5.17    Verweerder heeft aangevoerd dat hij het bericht van de advocaat van klager aanvankelijk over het hoofd heeft gezien. Verweerder en de advocaat correspondeerden via het e-mailadres van verweerder en niet via het algemene e-mailadres van zijn kantoor. Het betreffende bericht was echter naar het algemene kantoore-mailadres gestuurd. Verweerder zag het daardoor pas later. 
5.18    De raad overweegt dat het niet zorgvuldig is dat verweerder niet voortvarend kennis heeft genomen van een voor hem bestemd bericht in een lopende zaak dat naar het algemene e-mailadres van zijn kantoor is gestuurd. Klager heeft echter niet onderbouwd dat hij door de gang van zaken in zijn belangen is geschaad. Dat is de raad verder ook niet gebleken, in aanmerking genomen dat de vertraging van enkele weken van ondergeschikt belang is in een kwestie die heeft gespeeld van december 2020 tot medio april 2022. Het verzuim is naar het oordeel van de raad van onvoldoende gewicht. Klachtonderdeel 5 is daarom ongegrond. 
Klachtonderdeel 6
5.19    Klager verwijt verweerder dat hij de procedure bij de rechtbank heeft vertraagd. Klager heeft dit verwijt niet feitelijk onderbouwd. Daar komt bij dat tussen het indienen van het verzoekschrift en de beschikking van de rechtbank dertien maanden zijn verstreken, waarin ook het DNA-onderzoek heeft plaatsgevonden. Gesteld nog gebleken is dat dit een ongebruikelijke termijn is in een zaak waarin niet alleen het vaderschap maar ook een onderhoudsbijdrage moeten worden vastgesteld. De raad heeft daarom geen grond om aan te nemen dat verweerder de behandeling van de zaak onnodig heeft vertraagd. Klachtonderdeel 6 is daarom ongegrond.

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. J.H.M. Nijhuis en A. Schaberg, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2022.