ECLI:NL:TADRSGR:2022:13 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-943/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2022:13
Datum uitspraak: 26-01-2022
Datum publicatie: 26-01-2022
Zaaknummer(s): 21-943/DH/DH
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht niet ontvankelijk door overschrijding van de vervaltermijn.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 26 januari 2022 in de zaak 21-943/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 17 november 2021 met kenmerk K115 2021 ia/ak, door de raad ontvangen op  eveneens 17 november 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 6 (procedureel). 

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Verweerder heeft klaagster bijgestaan in een procedure tussen klaagster en haar ex-partner die zag op een civiele procedure inzake de verdeling van een aantal registergoederen, in welke procedure op 7 december 2017 een comparitie van partijen is gehouden. 
1.2    Voormelde procedure is geëindigd bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 5 februari 2020.
1.3    Bij brief van 24 mei 2021 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Deze brief is door de deken ontvangen op 29 mei 2021. 

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder dat hij tekortgeschoten is in de behartiging van haar belangen tijdens de comparitie van partijen op 7 december 2017.

3    VERWEER
3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
4.1    Allereerst heeft de voorzitter te beoordelen of klaagster kan worden ontvangen in haar klacht. 
4.2    Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter van de raad van discipline niet-ontvankelijk verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Op grond van het bepaalde in lid 2 van datzelfde artikel blijft na afloop van die termijn van drie jaar een niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.
4.3    De voorzitter stelt vast dat de klacht betrekking heeft op het handelen van verweerder tijdens de comparitie van partijen op 7 december 2017. De voorzitter leidt uit het klachtdossier af dat klaagster tijdens dan wel kort na afloop van de comparitie van partijen al niet tevreden was over de bijstand van verweerder ter zitting. De in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet genoemde termijn van drie jaar is dan ook omstreeks die datum aangevangen. De klacht is echter pas op 29 mei 2021 door klaagster bij de deken ingediend en daarmee buiten de genoemde termijn van drie jaar. De voorzitter heeft begrip voor de afweging van klaagster om te wachten met het indienen van een klacht - klaagster worstelde naar eigen zeggen met een loyaliteitsconflict jegens verweerder. De voorzitter is echter van oordeel dat die keuze voor rekening en risico van klaagster komt. 
4.4    Voor zover klaagster heeft aangevoerd dat zij pas na het vonnis van 5 februari 2020 bekend is geworden met de gevolgen van het handelen van verweerder en daarmee een beroep heeft willen doen op verschoonbare termijnoverschrijding van artikel 46g lid 2 Advocatenwet, slaagt dit beroep niet. Klaagster heeft ook niet binnen de in deze bepaling genoemde termijn van een jaar haar klacht ingediend.

5    BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Wijtzes als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2022.