ECLI:NL:TADRSGR:2022:127 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-729/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2022:127
Datum uitspraak: 01-08-2022
Datum publicatie: 31-08-2022
Zaaknummer(s): 21-729/DH/DH
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Beslissing op verzet
Inhoudsindicatie: Verzet deels gegrond, omdat de voorzitter een verkeerde maatstaf heeft gebruikt. Klacht alsnog ongegrond. Verzet voor het overige ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 1 augustus 2022 in de zaak 21-729/DH/DH naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 17 november 2021 op de klacht van:

klager

over:

verweerder
gemachtigde: mr. E.A. Breetveld

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 29 maart 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2    Op 30 augustus 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K078 2021 ar/ak van de deken ontvangen. 
1.3    Bij beslissing van 17 november 2021 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 17 november 2021 verzonden aan partijen.
1.4    Op 7 december 2021 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift eveneens op 7 december 2021 ontvangen.
1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 20 juni 2022. Daarbij waren klager en de gemachtigde van verweerder aanwezig. Verweerder is, zoals tevoren aangekondigd, niet verschenen. 
1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift van klager. 

2    VERZET
2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
-    Verweerder heeft nagelaten op 1 mei 2019 te starten met het innen van (het restant van) de vordering al dan niet via een deurwaarder (die zo nodig onderzoek kon doen en verslag kon uitbrengen);
-    Verweerder wilde klager tijdens Corona niet ontvangen op zijn kantoor om afspraken te maken;
-    Verweerder heeft nagelaten klager te informeren over de betaalwijze nadat de toevoeging was verleend, en;
-    Verweerder komt achteraf alsnog met onbegrijpelijke facturen.
2.2    Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet niet, althans niet ondubbelzinnig, op. 

3    FEITEN EN KLACHT
3.1    Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. 

4    VERWEER 
4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING
5.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
Klachtonderdeel a)
5.2    De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgrond ten aanzien van dit klachtonderdeel slaagt. Uit klachtonderdeel a) en de toelichting van klager daarop (in verzet) volgt naar het oordeel van de raad dat klager erover klaagt dat verweerder hem op betalende basis heeft bijgestaan, terwijl een toevoeging was afgegeven. Naar het oordeel van de raad heeft de voorzitter bij de beoordeling ten onrechte overwogen dat het op de weg van klager had gelegen om bij het aangaan van de opdracht bij mr. B navraag te doen of er -kort gezegd- een toevoeging kon worden afgegeven. De raad zal het verzet ten aanzien van klachtonderdeel a dan ook gegrond verklaren en dit klachtonderdeel alsnog inhoudelijk beoordelen.
5.3    Door of namens verweerder is gemotiveerd betwist dat in de onderhavige zaak een toevoeging is afgegeven, omdat het in die zaak gaat om een geschil met een bedrijfsmatig belang en bovendien een te hoog behaald financieel resultaat.
5.4    De raad overweegt als volgt. De raad stelt vast dat verweerder (en daarvoor zijn voormalig kantoorgenoot) klager in meerdere zaken heeft bijgestaan. In sommige zaken is ten behoeve van klager een toevoeging afgegeven, in andere zaken niet. 
5.5    Het is de raad op basis van het klachtdossier onvoldoende duidelijk geworden in welke zaken ten behoeve van klager een toevoeging is afgegeven. De raad veronderstelt dat in de zaak over het huurgeschil - waar klager ter zitting aan heeft gerefereerd - een toevoeging is afgegeven, omdat dat geschil ging over een privébelang van klager. 
5.6    Volgens klager komt hij in aanmerking voor een toevoeging omdat hij al jaren alleen een AOW-uitkering heeft. Klager beroept zich er op dat (ook) in de onderhavige zaak een toevoeging is afgegeven. Volgens klager is dat geweest op 3 april 2019, waarbij de omschrijving luidde: “nog te vorderen 300.000 H.”. De raad stelt vast dat deze toevoeging zich niet bij de stukken bevindt. Wel bevindt zich in de stukken een verwijzing door het Juridisch Loket van die datum ten aanzien van de vordering van € 300.000,-. Ook wordt daarin melding gemaakt van de resultaatsbeoordeling.   
5.7    Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder er op gewezen dat verweerder in de onderhavige procedure contact heeft gezocht met de Raad van Rechtsbijstand, om navraag te doen naar de rechten van klager op een toevoeging, gezien het belang dat speelde. Aan verweerder is toen te verstaan gegeven dat klager niet in aanmerking zou komen voor een toevoeging, omdat het onderhavige geschil volgens de Raad van Rechtsbijstand betrekking heeft op een bedrijfsbelang. 
5.8    Mogelijk was de verwarring bij klager voorkomen als verweerder klager schriftelijk erop had gewezen dat deze zaak ook met (inmiddels) een verwijzing van het Juridisch Loket niet toevoegingswaardig was omdat het ging om een geschil met een bedrijfsbelang. Het inkomen van klager is dan niet van belang. 
5.9    De stelling van klager dat verweerder hem ten onrechte op betalende wijze heeft bijgestaan, nadat een toevoeging was verleend, kan gelet op voorgaande geen stand houden. 
5.10    De raad sluit zich voor het overige aan bij het oordeel van de voorzitter, inhoudende dat het niet onzorgvuldig of onbetamelijk van verweerder is geweest dat hij de opdracht, inclusief vermelding dat dat bijstand op betalende wijze basis plaatsvond, niet opnieuw heeft bevestigd, en de grond waarop dat rust. 
5.11    Het voorgaande leidt er toe dat, hoewel het verzet ten aanzien van dit klachtonderdeel gegrond is, het klachtonderdeel alsnog ongegrond wordt verklaard. 
Klachtonderdeel b)
5.12    Ten aanzien van dit klachtonderdeel - dat ziet op de kwaliteit van dienstverlening van verweerder - volgt de raad de beslissing van de voorzitter, welke beslissing correct is en op de juiste gronden berust. De raad is van oordeel dat de voorzitter op alle relevante omstandigheden van het geval acht heeft geslagen. De voorzitter heeft terecht klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond verklaard. 
5.13    Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard. 

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart het verzet gegrond ten aanzien van klachtonderdeel a;
-    verklaart het verzet voor het overige ongegrond;
-    verklaart klachtonderdeel a ongegrond.

Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, mrs. J.G. Colombijn-Broersma, P.O.M. van Boven-de Groot, M. Laning en M.G. van den Boogerd, leden, bijgestaan door mr. A. Wijtzes als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 1 augustus 2022.