ECLI:NL:TADRSGR:2022:119 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-223/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2022:119 |
---|---|
Datum uitspraak: | 08-08-2022 |
Datum publicatie: | 08-08-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-223/DH/RO |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht over niet reageren in de periode 2011 ev toch ontvankelijk gelet op art. 46g lid 2 Advocatenwet. Verweerder heeft klagers dossier in 2011 gesloten, maar klager daarvan niet uitdrukkelijk op de hoogte gesteld. Verweerder heeft vervolgens jarenlang niet gereageerd op berichten van klager. Waarschuwing. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 8 augustus 2022 (bij vervroeging) in de zaak 22-223/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
gemachtigde: mr. I. Paul-Van Velzen
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 4 juli 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 15 maart 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2022/25 van
de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 11 juli 2022. Daarbij
waren klager, verweerder en zijn gemachtigde aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 30. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de e-mails met bijlagen van klager van 24 en 25 maart 2022 en van de twee e-mails
met bijlagen van verweerder en zijn gemachtigde van 30 juni 2022.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager heeft op 19 november 2001 een bedrijfsongeval gehad. De aansprakelijkheid
voor de gevolgen van dit ongeval is toentertijd erkend door verzekeringsmaatschappij
X. Er is daarop een debat ontstaan tussen klager en (deze aansprakelijkheidsverzekeraar
van) de werkgever over de vraag of de door klager ervaren klachten het gevolg waren
van het bedrijfsongeval.
2.3 Klagers belangen werden allereerst behartigd door advocaten van kantoor Y.
2.4 In 2009 heeft klager zich tot verweerder gewend. Verweerder heeft toen de behartiging
van klagers belangen op zich genomen.
2.5 In 2010 en 2011 heeft verweerder klager meerdere keren verzocht zorg te dragen
voor ondertekening en retournering van (aanvullende) medische machtigingen.
2.6 Bij brief van 15 juli 2011 heeft verweerder aan klager onder meer het volgende
geschreven:
“De medische machtigingen heb ik u diverse malen toegestuurd. Ik verzoek u vriendelijk
die ondertekende machtiging aan mij te retourneren (…).
Mocht ik binnen vier weken na dagtekening van deze brief geen machtiging van u ontvangen,
dan ga ik ervan uit dat u de machtiging niet wilt verstrekken. In dat geval betekent
het dat er voor mij geen andere mogelijkheid meer is dan mijn werkzaamheden te staken.
Ik kan dan immers niet meer verder.”
2.7 Bij brief van 6 juli 2012 heeft verweerder aan klager het volgende geschreven:
“Bij deze bevestig ik de afspraak om uw zaak te bespreken bij u thuis aan de [adres]
op 17 juli aanstaande om 15.00 uur.”
2.8 Klager heeft in de jaren 2012 tot en met 2021 tientallen brieven aan verweerder
gestuurd met het verzoek hem te informeren over de stand van zaken in zijn zaak.
2.9 In 2019 is er contact tussen klager en verweerder geweest, waarna verweerder
klager thuis heeft bezocht op 15 december 2020.
2.10 Bij brief van 4 juni 2021 heeft verweerder aan klager onder meer het volgende
geschreven:
“Daarop heb ik het dossier in 2011 gesloten. (…)
Daarna is het geruime tijd stil gebleven. U hebt weer contact met mij opgenomen en
mij herinnerd aan de zaak. Ik kan mij eerlijk gezegd niet meer goed herinneren per
wanneer u eerst weer contact met mij opnam. In elk geval spraken wij elkaar in december
2020 uitvoerig. U gaf toen aan dat u in de veronderstelling was dat ik nog steeds
uw belangenbehartiger was terwijl bij mij het dossier was afgesloten. (…)
Daarop heb ik aangegeven dat het dossier bij mij is gearchiveerd en niet meer aanwezig
gezien de verstreken termijn. (…)
Met u maakte ik de afspraak dat ik nog eens zou nagaan of de stukken zich niet in
het archief bevinden maar helaas heb ik de stukken niet kunnen vinden. Excuses voor
het feit dat ik u hierover zo laat heb geïnformeerd. U herinnerde mij aan het verzoek
per bericht van 17 mei jl.”
2.11 Op 4 juli 2021 heeft klager bij de deken een klacht over verweerder ingediend.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende.
Verweerder heeft vele jaren niet gereageerd op telefonische en schriftelijke verzoeken
van klager. Klager heeft tientallen brieven gestuurd en daar nooit een reactie op
gekregen. Klager voelt zich niet serieus genomen en begrijpt niet dat verweerder het
dossier (in 2011) gesloten heeft, zonder klager daarover te berichten en zonder dat
aan klager te verklaren in enigerlei reactie op klagers vele brieven in de voorbije
jaren.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. Primair
stelt hij zich op het standpunt dat de klacht niet-ontvankelijk moet worden verklaard,
omdat de klacht te laat is ingediend. Verweerder stelt dat er sinds 2011 geen contact
meer is geweest en dat klager dus al bijna 10 jaar op de hoogte van was het vermeende
nalaten. Als klager de brief van 15 juli 2011 onverhoopt al niet begrepen had, dan
moest na enkele maanden/jaren zonder enig contact toch wel duidelijk zijn dat verweerder
hem niet meer bijstond. Bovendien is verweerder door het late klagen evident in zijn
bewijspositie geschaad, vooral nu het dossier inmiddels is vernietigd.
4.2 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Ontvankelijkheid
5.1 De raad dient allereerst de vraag te beantwoorden of klager kan worden ontvangen
in zijn klacht, nu de vraag aan de orde is of klager op tijd heeft geklaagd. Op grond
van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard
indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager
heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of
nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat
niet-ontvankelijkverklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft indien
de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van
de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het
indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als
bekend geworden zijn aan te merken. De raad zal aan de hand van deze maatstaf beoordelen
of klager ontvankelijk is in zijn klacht.
5.2 De raad overweegt dat verweerder het dossier kennelijk in 2011 heeft gesloten
en gearchiveerd. Uit verweerders brief van 6 juli 2012 volgt nog dat er op 17 juli
2012 een afspraak is geweest bij klager thuis om zijn zaak te bespreken. Vanaf dat
moment is het stil geweest van de zijde van verweerder. Klager heeft in die tijd –
de periode vanaf 2012 – jaarlijks meerdere brieven gestuurd aan verweerder met daarin
het verzoek om hem te informeren over de stand van zaken. Pas in 2019 is er daadwerkelijk
weer contact geweest tussen klager en verweerder, waarna er op 15 december 2020 een
bespreking is geweest tussen klager en verweerder.
5.3 Naar het oordeel van de raad heeft klager zijn klacht niet binnen de in artikel
46g lid 1 sub a Advocatenwet genoemde termijn van drie jaar ingediend. Klager heeft
vanaf juli 2012 niets meer van verweerder vernomen, ook niet in reactie op de vele
brieven die hij verweerder gezonden heeft. Het moest voor klager na een jaar toch
wel duidelijk zijn dat verweerder niet reageerde. Zodoende had hij toen al over het
handelen en/of nalaten (het niet reageren) van verweerder kunnen klagen. Door pas
in 2021 een klacht in te dienen heeft klager niet voldaan aan de hiervoor genoemde
termijn van drie jaar.
5.4 Naar het oordeel van de raad zijn de gevolgen van verweerders handelen of nalaten
echter pas tijdens de bespreking van 15 december 2020 (volledig) bij klager bekend
geworden, namelijk dat zijn dossier gesloten was, dat verweerder niet langer zijn
belangen behartigde en dat het uitblijven van actie van verweerder zou kunnen leiden
tot een beroep op verjaring door (de aansprakelijkheidsverzekeraar van) de werkgever..
Gelet op artikel 46g lid 2 Advocatenwet laat de raad daarom niet-ontvankelijkverklaring
achterwege. Klager heeft binnen de in dat lid genoemde termijn van één jaar zijn klacht
tegen verweerder ingediend. Hij heeft daarmee tijdig een klacht ingediend en is dan
ook ontvankelijk in zijn klacht.
Inhoudelijke beoordeling
5.5 Uit de hiervoor genoemde feiten blijkt dat verweerder na juli 2012 niet meer
heeft gereageerd op berichten van klager, ondanks het feit dat klager tientallen brieven
heeft gestuurd. Verweerder kan zich niet herinneren of hij deze brieven heeft ontvangen,
maar de raad gaat er – gelet op het feit dat de brieven juist geadresseerd zijn –
van uit dat in ieder geval een aantal brieven verweerder(’s kantoor) moet hebben bereikt.
Verweerder heeft bovendien niet schriftelijk aan klager bericht dat hij het dossier
had gesloten en wat de consequenties daarvan waren, onder meer met het oog op een
mogelijk door de wederpartij in te roepen beroep op verjaring. Zijn brief van 15 juli
2011 is in dat opzicht onvoldoende. Dat verweerder (mogelijk) een slotbrief heeft
gestuurd, zoals hij zelf stelt, is ook onvoldoende bij een particuliere cliënt die
bijgestaan werd in een letselschadezaak en voor wie Nederlands niet de moedertaal
is. Daarbij komt dat niet blijkt dat de mogelijk in 2011 aan klager verzonden slotbrief
specifiek het verjaringsrisico benoemt. Bovendien heeft in juli 2012 bij klager thuis
een bespreking met verweerder plaatsgevonden, hetgeen zich moeilijk laat rijmen met
het gesloten zijn van het dossier. Verweerder is dan ook te kort geschoten in zijn
communicatie met klager. Daarvan kan hem een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.
De klacht is gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft met zijn handelen en nalaten niet voldaan aan de eisen van
professionaliteit en zorg die van hem als advocaat verwacht mogen worden. Hij heeft
klagers dossier in 2011 gesloten, maar klager daarvan niet uitdrukkelijk op de hoogte
gesteld en een jaar later nog een bespreking met klager gevoerd. Vervolgens heeft
verweerder jarenlang niet gereageerd op berichten van klager. Pas in 2019 was er weer
contact tussen klager en verweerder. Klager was naar eigen zeggen al die jaren in
de veronderstelling dat verweerder nog steeds zijn belangen behartigde. Verweerder
heeft daarmee onzorgvuldig gehandeld jegens klager.
6.2 Gelet op enerzijds de ernst van het handelen en anderzijds het blanco tuchtrechtelijk
verleden van verweerder acht de raad de maatregel van waarschuwing passend.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel
46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden
binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager dient binnen
twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder
door te geven.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat
deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager dient binnen
twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder
door te geven.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b
en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.4.
Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd, A.B. Baumgarten, E.A.L. van Emden en M.J. Smit, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2022 (bij vervroeging).